dinsdag 22 december 2015

Noordhorens van de Zandmotor





Neptunea angulata



Noordhorens van de Zandmotor

Noordhorens heb je in soorten. Op Schiermonnikoog vond ik exemplaren van de Noordhoren, Gekielde noordhoren en de Slanke noordhoren (respectievelijk Neptunea antiqua, Neptunea despecta en Colus gracilus).
    In het blad Spirula van de Nederlandse Malacologische Vereniging nr. 401 van november/december 2014 staat een artikel dat deel uitmaakt van de nieuwe standaardpublicatie De fossiele schelpen van de Nederlandse kust II, deel 8, Buccinoidea. Hierin worden onder meer verschillende soorten Noordhoren beschreven. Dat kwam voor mij bijzonder mooi uit, want afgelopen weken vond ik op de Zandmotor tussen Kijkduin en Ter Heijde, ongeveer bij paal 109, twee andere soorten Noordhoren.

Op de Zandmotor is veel fossiel materiaal te vinden, schelpen en botten. Deze zijn aangevoerd met de zandsuppleties. Een paar keer per jaar ga ik hier rondscharrelen. Noordhorens had ik er tot voor kort nog niet gevonden. Maar nu, op 8 november en 14 december jl. twee vondsten.
    De eerste was met behulp van boven genoemde publicatie redelijk makkelijk op naam te brengen, een Neptunea angulata, een soort Linksgewonden noordhoren. Het is een vrij klein exemplaar, 37 mm, maar redelijk gaaf.
      De tweede is een fragment, 41 mm. Twee van de auteurs van genoemd artikel, Frank Wesselingh en Riaan Rijken, hielpen een handje deze op naam te brengen, waar ik dankbaar gebruik van heb gemaakt. Het blijkt een fragment van een Neptunea lyratodespecta, een oude rechtsgewonden soort. Deze lijkt wat op de meer recente Gekielde noordhoren (Neptunea despecta), waarvan je op Schiermonnikoog soms zowel gave exemplaren als fragmenten kunt vinden. De pas gevonden Neptunea lyratodespecta van de Zandmotor komt mogelijk uit het Laat-Plioceen of Vroeg-Pleistoceen en zou dus zo’n anderhalf miljoen jaar oud kunnen zijn. Deze soort spoelt vaker in Zeeland aan. Door de zandsuppleties nu dus kennelijk ook noordelijker. Wellicht ooit met de Oerschelde meegedreven naar de plek waar het suppletiezand is opgezogen.

Zo zoekend leer je hier steeds meer van en ben ik ook hier nog een beetje de filosoof. De kennis verfijnt zich en dat maakt nieuwe waarnemingen makkelijker. Het zoekbeeld ontwikkelt en verfijnt zich steeds verder met het zoeken. Het is dynamisch en geeft de intuïtie schwung. De Neptunea angulata zag ik maar iets boven het zand uitsteken. Een beetje, maar ik zag of realiseerde me in een flits dat ik iets opmerkte dat ik niet vaker had gezien. Het viel buiten de normale waarnemingen. Op dat moment concentreer je je op het beeld, want de aandacht is getrokken. Yes! Dit vind je niet iedere dag.



Tip: behalve de weekdierkunde (malacologie) is voor dit thema natuurlijk ook de geologie interessant. Een toegankelijke website is: http://www.geologievannederland.nl/






Neptunea lyratodespecta


















zaterdag 19 december 2015

Taoïsme, ‘Nietskunner’, Framing is niets nieuws



– Ach! Natuurlijkheid vind je bij de insecten, onnatuurlijkheid vind je bij de mens. (…) Op geforceerde wijze scheiden ze verheven en nederig, voornaam en gewoon, en werken zo meer strijd in de hand. –


De taoïstische tekst Wunengzi uit het jaar 887 geeft een kritiek op machtsmisbruik en bureaucratie. Wunengzi betekent iets als Nietskunner. Niets is niet veel, zou je denken, maar dat klopt niet. De tekst is fundamenteel, er wordt naar achterliggende factoren gekeken. Zoals naar het feit dat Confucius pleit voor het in acht nemen van juiste begrippen. De kritiek is nu echter dat juist de taal, de woorden en de indelingen een basis kunnen vormen voor machtsmisbruik en onderdrukkende regels. Indelen in begrippen betekent het forceren van natuurlijk leven.
      Volgens Nietskunner wordt zo het leven uitgeroeid. ‘En dat is de schuld van diegenen die men wijzen noemt.’ (p. 59) Dat duidt op het confucianisme. Indelen, inkaderen, classificeren en reguleren kunnen een grote belemmering vormen. Het lijkt een zeer vroege kritiek op wat men tegenwoordig ‘framen’ noemt. Nietskunner wil dit omkeren, bijvoorbeeld vanuit de liefde en zorg voor de familie: ‘Kijk, indien er geen specifieke groep mensen is om ouderlievend en barmhartig te bejegenen kun je de hele wereld ouderlievend en barmhartig bejegenen.’ (p. 74) Van het kleine verband redeneert hij zo door naar het universele.

Nietskunner toont het taoïstische pad waarin afstand nemen van concrete inhoud en van vaste patronen een grote rol speelt. Overigens eindigt deze kritische tekst met een passage waaruit blijkt dat radicaal afstand nemen ook kan leiden tot onverschilligheid, en dit een gevaarlijke consequentie van deze theorie kan zijn. (zie pp. 151-152) Zo’n consequentie is misschien vergelijkbaar met Japanse oorlogsvliegers in de Tweede Wereldoorlog die een morele onverschilligheid hadden gekweekt met behulp van de praktijk van het zenboeddhisme.
      Dit sluit niet uit dat afstand nemen ook de morele betrokkenheid kan versterken. Het hangt af van de inhoudelijke invulling en uitwerking, en het behoud van een goede balans. Nietskunner zou hier aan toe kunnen voegen, dat als alles per se heel concreet moet, de moraal vervaagt. Die eis van ‘concreetheid’ wordt dan een dwangbuis, van vroeger en nu. De betere invulling moet uitgaan van zorg voor de ander, zelfs voor iedereen.
      ‘Framing’, ideologisch inkaderen en vastpinnen, is een hedendaags woord, maar er is niets nieuws onder zon.




Wunengzi, Nietskunner, Het taoïsme en de bevrijding van de geest, Vertaald en toegelicht door Jan de Meyer, Uitgeverij Augustus, Amsterdam, Antwerpen 2011.
Het motto bovenaan staat op p. 58.




















woensdag 16 december 2015

Karen Armstrong stelt het te mooi voor


In het Dagblad van het Noorden (12 december jl.) stond een uitgebreid stuk over de godsdienstwetenschapper Karen Armstrong. Ze wordt een ‘autoriteit in wereldreligies’ genoemd. Zij benadrukt de kracht en het mededogen van religies en zegt onder meer: ‘Ook Mohammed zou geschokt zijn. Hij zou helemaal niets begrijpen van Islamitische Staat. Waarom die beweging zo gewelddadig en onverzoenlijk is.’
    Zeer terecht maakt ze zich zorgen over gewelddadige interpretaties van religies, en over het gebrek aan erkenning van de mogelijke sociale kracht ervan. Toch, hoe mooi bedoeld ook, ik ben het niet helemaal met haar eens.

Een paar jaar terug schreef ik ‘Godsdienstkritiek, respect en actieve tolerantie’. Hierin beschrijf en waardeer ik drie posities:
    1 – Een gefundeerd en kritisch atheïsme, ontstaan vanuit het denken van Feuerbach en Marx. Dat is kritisch, erkent de wortels van religieus denken en handelen, en kan een verweer vormen tegen reactionaire religieuze inmenging in sociale en politieke kwesties. Dit kan echter ook positief een sociaal en progressief handelen waarderen, dat op religie gebaseerd is. Dat bestaat en dat moet dan ook erkend worden. Dat kan leiden tot tolerantie op afstand, maar ook tot intensieve samenwerking in sociale kwesties en bijvoorbeeld in de strijd voor vrede. Zo luidt in het kort mijn positie, over de volgende twee denk ik kritisch.
    2 – De positie waarin een godsdienstkritiek doorschiet en koste wat kost elke religie wil bestrijden. Dat is een zinloze actie. Zijn atheïsten dan altijd zo sociaal? Dacht van niet. Dit is de positie, globaal gezegd, van de evolutiebioloog Richard Dawkins. Iets zeggen, iets vinden of principiële kritiek hebben is echter nog niet hetzelfde als bestrijden. Dawkins draaft door als een oudtestamentische profeet, met een schare volgelingen er achteraan.
    3 – De positie waarin de tolerantie doorschiet en redelijke inhoudelijke kritiek verstomt. Dat proef ik bij Karen Armstrong. In haar boek over Mohammed (2006) wordt heel wat afgevochten, maar van alles krijgt een positieve draai. Natuurlijk moet je het christendom en de islam respecteren, zolang deze de kaders van de democratische seculiere rechtsstaat aanvaarden. Maar als ik het Oude Testament of de Koran lees, zie ik wel een naar mijn mening overmatige nadruk op regels. Alsof God niet het leven, maar alleen de rechtbank heeft geschapen. Natuurlijk staan daar ook mooie passages naast.

In mijn boek zeg ik over de derde positie: ‘Bij Armstrong zie je echter ook dat een respectvolle benadering moeilijk is. Een overdosis begrip lijkt vaak averechts te werken. In haar boek Muhammad’  leeft zij zich zo in het leven van de profeet Mohammed en het ontstaan van de islam in, dat elke kritische distantie verdwenen lijkt te zijn. De gevoerde oorlogen lijken door de context goedgepraat te worden, zonder enige beoordeling van die oorlogen zelf. Armstrong schijnt helemaal in de huid van Mohammed te willen kruipen; maar kan dat zomaar? De lezer op afstand krijgt het gevoel dat zo’n overmaat aan begrip niet begripsvol, respectvol of serieus meer is. De irritatie van de gelovige is dan begrijpelijk. Is dit wat de kritische godsdienstwetenschap toe te voegen heeft? Als je niets toe te voegen hebt, bemoei je er dan niet mee…’ (pp. 85-86)

In het artikel in het Dagblad staan ook heel zinvolle dingen, zoals over de oorzaken van oorlogen, die te vinden zijn in hebzucht en berekening. Maar Armstrong maakt het toch te mooi, geeft een rooskleurige voorstelling van zaken, is te selectief. Je hebt er echter niets aan de zaak mooier voor te stellen dan die is, door die te versimpelen.
    Ook als je tolerant en begripsvol bent, mag je nog altijd er iets van vinden en dat zeggen.




Karen Armstrong, Muhammad, Prophet for our time, Harper Press, London 2006.

Jasper Schaaf, Godsdienstkritiek, respect en actieve tolerantie, Feuerbach herlezen, Uitgeverij Damon, Budel 2010.
















vrijdag 11 december 2015

De morele staat van de wereld


Mene, mene, tekel ufarsin


Het is lijstjestijd. Het loopt tegen kerst en het oude jaar maakt de balans op. Ingrediënten zat. Over de morele staat van ons leven is veel te zeggen.
Wat dacht je van een lijstje van tien om het daar maar even bij te laten?


Een Groninger chauffeur veroorzaakt een ongeluk, de bijrijder raakt gewond, stapt even uit en de chauffeur rijdt dan maar zonder zijn passagier verder.

Een fietser rijdt zonder licht, zwaait vrolijk naar een politieauto en niemand die het ziet want het is donker.

Minister Koenders is tegen Nederlandse bombardementen op Syrië en krijgt een brief uit Amerika die hem in enkele tellen van gedachten doet veranderen.

De Verenigde Staten bombarderen in Afghanistan een ziekenhuis van Artsen Zonder Grenzen maar ze wisten niet wat ze deden.

Onze martelende vrienden heten Saoedi-Arabië, de Islamitische Staat. Alles is relatief, het is maar hoe je het bekijkt.

Wanneer je wapens verkoopt zeg je dat ze er niet mee mogen schieten, de moraal van de gek.

Wanneer ieder helemaal voor zichzelf zorgt heet zelfs dat voortaan participatie, maar waarin is de vraag.

Het wordt warmer en warmer, het ijs smelt, het water stijgt, de bodem daalt, de Wadden verdrinken en de Nederlander mag van de VVD harder rijden op de autoweg.

De grutto’s krijgen zendapparatuur maar nog geen grazige weiden.

Onze kleinkinderen draaien voor de gevolgen op. O, heb je dan kinderen? Gelukkig Nieuwjaar.


Zie, de morele staat van de wereld. Schiet me wat te binnen. Pas was het druk op straat en iemand wilde dwars door me heen lopen. ‘Ik weet niet of dat past’, zei ik nog. Hij kwam er van achteren uit zo ongeveer en had geloof ik niets gehoord of gezien.
    Schiet me te binnen. Een keer stopte iemand op de fiets toen ik het zebrapad over wilde steken en lachte me vriendelijk toe. Zoiets vergeet je nooit.



Je bent gewogen en te licht bevonden (Daniël 5: 25-27)








zaterdag 5 december 2015

Friedrich Engels’ kritiek van de jenever

Drank met een vieze smaak - Imperialisme en aardappelspiritus

Er zijn maar weinig onderwerpen waar Karl Marx en Friedrich Engels niet over hebben geschreven. De politiek-economische ontwikkelingen van hun tijd raakten alle facetten van het leven. De vormen die het dagelijkse leven kiest worden mede bepaald door de politiek-economische achtergrond. Omgekeerd laat voor de opmerkzame toeschouwer het dagelijkse leven de ingrijpende betekenis van veranderingen op de achtergrond zien, zoals de verhouding van rijk en arm, van macht en onmacht, en de in hun tijd toenemende strijd van de Europese staten om de wereldmacht.

Facetten van het dagelijks leven? Denk eens aan de roesmiddelen die het harde leven misschien soms verzachten, maar ook de kracht van het verstand en de actie-inzet ondermijnen. Je denkt in dit verband het eerst aan Marx’ beroemde – of beruchte? – uitspraak over ‘de religie als opium van het volk.’ Een prikkelende stelling om – net als Feuerbach deed – principieel na te denken over de functies en inhouden van de religie.
    Over deze uitspraak is al heel wat afgediscussieerd. Hoe bedoelde Marx dit? Stond hij kritisch tegenover de godsdienst, hoe luidde die godsdienstkritiek precies, heeft opium ook niet de kant van een aangename roes, die de harde levenspraktijk kan verzachten, of helpt de roes alle kritische inzet om zeep? Of heel anders: helpt de roes misschien een droom van een beter sociaal leven vorm te geven?

Er is veel discussie mogelijk over dat citaat en de context ervan. Zelfs zoveel dat mogelijk wordt vergeten dat Marx en Engels in ieder geval het machtsmisbruik dat de staat en het instituut kerk van het geloof maakten en waarmee de kritiek van het volk vaak werd gekanaliseerd en ingekapseld, scherp afwezen.
    Dat neemt niet weg dat religie kritische sociale ideeën kan helpen vormgeven. Marx wijst hierop bij datzelfde opium-citaat: ‘De religieuze ellende is tegelijk zowel de uitdrukking van de werkelijke ellende, als het protest tegen de werkelijke ellende.’ De religie ontstaat vanuit de werkelijke ellende waarin mensen zich bevinden en is ook een vorm van protest tegen die omstandigheden. Wel blijft dan nóg de kritiek op de religie overeind. Tegenover het illusoire geluk van de religie is werkelijk geluk nodig, op basis van een betere maatschappelijke toestand. Een betere sociale situatie heeft geen vlucht nodig in denkbeelden die van de realiteit wegvoeren.
    De strijd tussen passieve gelatenheid en de actieve inzet van het protest vindt ook plaats binnen de ideologische vormen, zo ook binnen vormen van religiositeit. Want met de beeldspraak van de religie als opium én protest is de tegenspraak weergegeven van de roes of de lijdzame verzuchting versus de actieve inzet tot verbetering.

Roesmiddelen leiden vaker tot spanningsvolle verhoudingen. Veel minder bekend dan de uitspraak over de religie als roesmiddel, is dat Engels enkele keren uiterst kritisch over drank heeft geschreven. Het gaat dan over hoe de alcohol onder kapitalistische verhoudingen het dagelijks leven beheerst, het inkomen van het proletariaat opslokt en ook nog helpt de Pruisische monarchie van een economische basis te voorzien.
    Door de kapitalistische massale alcoholproductie raakte het volk verslaafd. De verloedering en afstomping waren soms zelfs zo sterk dat delen van het proletariaat niet eens meer wisten wat land of religie eigenlijk was. Engels schrijft in ‘De toestand van de arbeidersklasse in Engeland’  van 1845 over verschillende groepen van het proletariaat. Over het leven van het mijnproletariaat in de kolenstreken van Engeland zegt hij: ‘Inderdaad treffen wij onder hen een onwetendheid in religieuze en wereldlijke zaken aan, waar tegenover de in eerdere voorbeelden uitgelegde toestand van vele industriearbeiders nog een kleinigheid is. De religieuze begrippen zijn hen slechts uit vloekwoorden bekend. Hun moraliteit wordt reeds door de arbeid vernietigd. Dat het onmogelijk zware werk in de mijnen de drankzucht onvermijdelijk moet maken, ligt voor de hand.’
    De totale fysieke uitbuiting in de arbeid demoraliseert, zelfs zo dat elk breder moreel besef wegvalt. Drank is in dit verband louter negatief, een vlucht, een totale ondermijning van een moreel waardig leven en van een toekomstvisie. De alcohol draagt dan bij een verhouding van uitbuiting in stand te houden.

Wat drank mensen doet, maar ook de economische effecten van drank en drankproductie, houdt hem vaker bezig. De krant Der Volksstaat publiceert in 1876 in afleveringen Engels’ uitgebreide artikel ‘De Pruisische borrel in de Duitse Rijksdag’.
    Deze titel lijkt op iets kleins te slaan. Het Duitse borreltje wordt als een soort understatement opgevoerd en vervolgens in koele zakelijkheid volledig geanalyseerd. Er blijkt dan heel wat mee te spelen. In Duitse Rijksdag speelt een interpellatie over de hoge belasting die Engeland en Italië heffen op de invoer van Duitse ‘Sprits’. Deze ‘Sprits’ is de van aardappelen gebrouwde spiritus, die als basis dient voor een omvangrijke drankproductie en van alcoholische mengseltjes.
    De hedendaagse mixdrank blijkt niets nieuws onder de zon te zijn. Engels beschrijft in een historisch excurs hoe de kwalitatief goede ambachtelijk bereide graanjenever in Duitsland verdrongen wordt door een slecht gezuiverde, dus gifrijke spiritusproductie op basis van aardappelteelt op de armere gronden van Pruisen. Dit heeft geleid tot een weliswaar eenzijdige, maar uitgebreide economische expansie. Uitgebreid, maar eenzijdig, en dus een economisch kaartenhuis. Deze productie en uitvoer worden niet alleen bedreigd door de importbelasting van Europese landen, maar ook door een mogelijke nieuwe massale productie in het tsaristische Rusland van jenever op basis van graan. De drank kan daar goedkoper massaal worden geproduceerd dan in Duitsland en heeft toch een betere kwaliteit.

Die kwaliteit is belangrijk. Engels benadrukt de schaamteloze omvangrijke productie van ongezuiverde alcohol, die de arbeiders vergiftigt. Deze manier van produceren en winst maken toont bovendien de gebrekkige economische machtspositie van de Pruisische halfgrootgrondbezitters, de jonkers, die met deze aardappel- en spiritusproductie een nieuw soort vrijwel horige arbeidersklasse hebben geschapen. Het is een fragiel evenwicht van snelle rijkdom en bittere armoede, van macht en onmacht, waarin de arbeiders als vlucht de slechte alcohol consumeren. Ironisch schrijft Engels over Duitsland en Pruisen als de ‘Zentralschnapsfabrik der Welt.’
    Het gaat om een vorm van vroeg imperialisme met een smalle basis. De Duitse alcohol wordt met allerlei Franse wijnen, Madeira, cognac en rum vermengd. Engels: ‘Wereldomvattend is de gezegende invloed van de Pruisische foezelolie, want met de aardappelspiritus vloeit die met ieder drankje binnen.’ In de hele wereld wordt er drank gedronken die vermengd is met Pruisische foezelolie, de onzuivere spiritusbasis. De belangen zijn dus groot: voor Pruisen om deze economische machtsbasis te behouden, voor het buitenland daarentegen om deze te ondermijnen.

Het Pruisische monarchistische Duitsland voelt zich door de Britse en Italiaanse importheffingen bedreigd. Er staat veel op het spel. Het voelt zich bovendien bedreigd door de toegenomen kracht van de socialistische arbeidersbeweging, temeer omdat die het kwaad van het roesmiddel van de goedkope alcohol onderkent. Deze toegenomen macht van de arbeidersbeweging zal Duitsland trachten te ondervangen door in 1878 de Socialistenwet uit te vaardigen. Deze wet verbiedt van 1878-1890 elke openlijke arbeidersorganisatie.
    Zo ver is het nog niet op het moment dat Engels zijn analyse schrijft. Maar dit stuk van Engels, dat achteraf gelezen misschien vrij onschuldig oogt, wordt door de Pruisische machthebbers op zijn kritische waarde geschat. De regering Bismarck reageert getergd en verbiedt daarop de verspreiding van alle werken van Engels in Duitsland.

‘De Pruisische borrel in de Duitse Rijksdag’  is een zakelijke, wat onderkoelde beschrijving van de verdringing van de graanjenever door de groeiende massaproductie van aardappelspiritus. Allerlei relevante aspecten komen aan bod, zoals de grote economische en politieke belangen, de Pruisische positie binnen de Duitse staten, en de verder reikende vroeg-imperialistische interesses. De Duitse drank lijkt de wereldmarkt te beheersen. Dat roept strijd op, met Engeland voorop in het verzet, en met op de achtergrond het dreigende alternatief, hoogwaardige goedkope Russische wodka.
    Het is ook een ander verhaal. Het belang van de land- en industriearbeiders kan nooit liggen in zo’n eenzijdige economie, en al helemaal niet wanneer de groei ervan hen in slavernij terugwerpt. Daarnaast het alcoholprobleem zelf. De goedkope slechte drank ondermijnt moraliteit en strijd. Het gaat dan niet alleen maar om een idee of men voor of tegen een roesmiddel is, maar wat dit concreet doet. Het gaat dan om rampzalige gevolgen.

Voor Engels is de alcohol een ouder thema. Als zoon van een industrieel deed hij wat weinigen deden: steeds weer zich mengen onder de arbeiders, de fabrieken en werkplaatsen ingaan en altijd zijn ogen de kost geven. Dat spreekt uit het hierboven genoemde boek ‘De toestand van de arbeidersklasse in Engeland’.
    Veel eerder al publiceerde Engels over de gevolgen van de drankzucht. Hij groeit op in het Wuppertal, in Barmen en Elberfeld. Over wat hij daar ziet schrijft hij op 18-jarige leeftijd zijn eerste artikelen voor het maartnummer van 1839 van de Telegraph für Deutschland, onder de titel ‘Brieven uit het Wuppertal’. Hierin beschrijft hij de schrijnende toestanden van het vroege industrie- en mijnwerkersproletariaat uit dit gebied. Zoals de werkomstandigheden waarin arbeiders meer kolendamp en stof inademen dan zuurstof, en waarin alle levenslust op jonge leeftijd al is vergaan. Er heerst een ‘verschrikkelijke ellende onder de lagere klassen (niedern Klassen)’. Engels geeft veel voorbeelden, zoals het feit dat de proletariërs vluchten in mysticisme, maar even vaak in de brandewijn, of in beide tegelijk. Deze drank die de werklieden ernstig verzwakt, is mede de oorzaak van het feit dat in deze situatie op elke vijf personen er drie sterven aan tuberculose.

Sinds zijn jeugd herkent Engels de vieze bijsmaak van de drank. Hij houdt zijn ogen open, neemt waar, overziet de verbanden, analyseert de cijfers en trekt conclusies. Daarom verzet hij zich in het genoemde artikel van 1876 tegen de borreljonkheren, de ‘Schnapsjunker’, die de kern én de zwakten van het kapitalisme in zijn volle breedte etaleren in hun gedrag en belangen. Zijn conclusie: ‘Met de val van de brandewijnbranderij valt het Pruisische militarisme, en zonder dat is Pruisen niets.’ Met die voorziene val hoopt Engels dat dan de politieke verhoudingen van Duitse staten onderling en de Duitse economie als geheel in een evenwichtiger en politiek progressiever vaarwater zullen komen, als stap op de lange weg naar een sociale toekomst.



Bij dit artikel zijn diverse bronnen gebruikt. De voornaamste is Friedrich Engels, Preußischer Schnaps im deutschen Reichstag, in Marx-Engels Werke, deel 19, Berlin DDR 1976, pp. 37-51.

Dit artikel staat ook in mijn boek: Marx, zó gelezen. Verschenen bij Uitgeverij Damon. Dit bevat 27 korte stukken. Nog verkrijgbaar.

Meer boekpublicaties bij Damon, zie http://www.damon.nl/authors/30610-jasper-schaaf

Alle boeken, zie www.jasperschaaf.nl






 














zaterdag 21 november 2015

Onze gekielde loofslak (Hygromia cinctella)


Onze slak? Het zijn er meer dan een. De Gekielde loofslak (Hygromia cinctella) kruipt al zeker drie jaar door onze voor- en achtertuin. Ze lopen niet de voordeur in en de achterdeur uit, en aangezien we in een rijtjeshuis wonen kun je zo concluderen dat in onze buurt vermoedelijk heel wat meer van deze slakjes te vinden zullen zijn.
    Is dit bijzonder? De Gekielde loofslak is een exoot, afkomstig uit Zuid-Frankrijk of daaromtrent. Ze rukken op naar het noorden. Waarschijnlijk lopen ze niet die afstand in korte tijd, maar liften ze vooral mee op planten die mensen van zuid naar noord meenemen. Door de opwarming kunnen ze vervolgens gedijen en voelen ze zich hier thuis. Een paar dagen terug, dus in de nog vrij warme november, kropen er nog enkele vrolijk rond. Misschien had ik ze met mijn werk in de tuin verstoord, maar ze zagen er levenslustig genoeg uit. Ook lagen er enkele losse huisjes van – zo te zien – volwassen exemplaren.

In mei 2014 heb ik de waarneming van de Gekielde loofslak aan Waarneming.nl gemeld. Niet na eerst enkele foto’s per mail voorgelegd te hebben aan malacoloog Henk Mienis, die in het blad ‘Spirula’  van de Nederlandse Malacologische Vereniging over deze slak had geschreven. Hij bevestigde de determinatie. Voor oostelijk Nederland was nog niet eerder een waarneming geregistreerd boven Nijmegen en omstreken, vandaar mijn melding.
      De vondst in Groningen was dus wel aardig, althans voor de liefhebber. Deze vrij kleine slak schijnt echter aardig wat groen te kunnen eten, al valt dit in onze tuin tot nu toe reuze mee. Hoe die hier komt? Wellicht ook door iemand in de buurt ongemerkt met wat planten meegenomen uit zuidelijker streken of van Noord-Holland waar ze inmiddels meer voorkomen. Of tuincentra hier nog een onbedoelde rol kunnen spelen is mij niet bekend.

Wil je meer weten van rondkruipende slakken in je tuin of de natuur, dan is er goed nieuws. Zeer onlangs verscheen een prachtige veldgids ‘Slakken en mossels’, geschreven door Bert Jansen. Met per soort een mooi overzichtskaartje.
      De vindplaats Groningen staat nog niet vermeld voor de Gekielde loofslak. Mijn eerder doorgegeven waarneming kwam kennelijk na het afronden van de flinke klus van het opstellen van de verspreidingskaartjes van deze gids.
      Deze gids is voor de liefhebber echt een aanrader, heel compleet en duidelijk. Niet alleen de slakken met huisjes, ook de naaktslakken, waarvan er voor Nederland wel zo’n vijfentwintig soorten bekend zijn. Naast de landslakken worden ook de zoetwater en brakwater weekdieren en hun schelpen beschreven.

Als een vogelaar me vraagt hoeveel soorten vogels in onze tuin waargenomen worden, kun je zo een stuk of tien noemen. Minder bekend zal zijn dat onze tuinslakken niet alleen van die bruine sigaren zijn, waar de buren met zo veel plezier naar kijken, maar deze weekdieren in de eigen tuin – midden in de stad – vergezeld kunnen worden van een stuk of tien andere slakkensoorten. Zoals bij ons de grote Segrijnslak (Cornu aspersum) en een heel kleine Agaathoren (Cochlicopa spec.) van nog geen centimeter lang.
    Mijn stelling luidt zoals wel vaker: de natuur ligt overal voor het grijpen.




De genoemde veldgids:
- Bert Jansen, Veldgids Slakken en mossels, Meer dan 200 soorten, Herkenning en verspreiding, Compleet voor Nederland, Land en zoet water, KNNV Uitgeverij, Zeist 2015.





Hieronder enkele foto’s: voorjaar 2014 en twee van een ‘huisje’ van de Gekielde loofslak, november 2015




















vrijdag 20 november 2015

Monisme – Beeld en idee van eenheid van de wereld


Waarom zijn er eigenlijk maar zo betrekkelijk weinig mensen die openlijk zeggen dat ze filosofisch of wereldbeschouwelijk gezien een monist zijn? De oorzaak ligt waarschijnlijk voor een deel in de praktische beperkingen van ons verstand dat van de weeromstuit zichzelf of liever het denken in het algemeen groter of aparter wil voorstellen dan het is. Bovendien – net zo natuurlijk, maar ook paradoxaal – zal een oorzaak het feit zijn dat wij na ons leven tot stof vergaan en ons leven en denken dan slechts voortbestaan als herinnering bij anderen of bijvoorbeeld nog even door een bepaalde invloed die je gehad hebt, die net ietsje verder reikt dan de eigen generatie.
      Dat laatste is dan een gelukje of bij sommigen misschien ook grote pech, bijvoorbeeld als ten onrechte een bepaald beeld over je blijft hangen. Veel last heb je er al niet meer van, maar dat kan voor je nageslacht anders liggen. Hoe kan echter iets verdwenen of tot ultieme passiviteit vervallen zijn waar je bij uitstek zo aan was gehecht, je identiteit en persoonlijkheid, je ‘eigen’? Veel mensen vinden dat toch wel onbevredigend. Anderen worden er zelfs angstig van.

Dit zijn wat bijkomstigheden die me te binnen schieten als ik het prachtige boek van Matthijs Schouten ‘Spiegel van de natuur’  lees en bekijk. Een boek waarin vanuit tal van invalshoeken blijkt dat zowel de natuur als ons denken in de kunst wordt weerspiegeld. En dat omgekeerd de kunst of de beelden die we zelf vormen van de natuur net zo goed in ons denken en emoties worden weerspiegeld. Kortom, alles weerspiegelt zich in het andere, vice versa. Dit schrijft Schouten niet precies zo, het zijn mijn woorden.
    Wel schrijft hij over het hindoeïsme en Indiase wereldbeschouwingen: ‘Een cyclisch wereldbeeld vormt een wezenlijk bestanddeel van het Indiase denken. Het wiel van de tijd draait volgens de eeuwige kosmische wet en in iedere omwenteling ontstaat het universum opnieuw, om daarna ook weer uiteen te vallen.’ (p. 34)
      Mooi beeld. Dat uiteenvallen is dus relatief, want de cyclus en dus de samenhang wordt als bepalend, algemeen overstijgend gezien. Een eenheidsleer, monisme of dialectiek staat aldus centraal. Daar passen de natuur en ook wij miljoenen met zijn allen dan in. En ieder die al kwam en nog komen moet. Als de mens de wereld zo opwarmt dat we ten slotte allen verloren gaan, dan verbeeldt dit optimisme ook nog een keer dat het universum zich opnieuw zal hergroeperen. Als de zon dan nog schijnt ongetwijfeld op den duur weer met allerlei min of meer weldenkende wezens.

Zo zijn er heel wat monisten, want de hindoes zijn met velen. Al zijn veel van hen niet helemaal consequent en geven ze ‘de ziel’ toch een aparte plek, los van de wereld. Zo zijn er aldaar ook vele dualisten. Dat was en is zo.
      Er zijn ook ‘bij ons’ zowel veel dualisten als monisten in heel wat soorten en maten, met diverse veronderstellingen en overwegingen. Om er enkele bekende te noemen:
    Dualisten? In ieder geval René Descartes die altijd weer vanwege zijn dualisme wordt genoemd en soms geroemd. Ook had je Immanuel Kant, met zijn wereld die bestaat maar onkenbaar is. Bisschop George Berkeley reduceerde alle bestaan tot de waarneming, bijna monistisch, maar is de wereld of God misschien toch nog ergens gebleven? Tal van religies gunnen de ziel een parkeerplek in het hiernamaals, al een beetje los van de wereld zelf, maar ook weer niet helemaal. Enzovoort.
    Monisten? Dat zijn ook de geringsten niet. Na Parmenides kwam Aristoteles al zal deze indeling gelijk de nodige discussie opleveren. Benedictus de Spinoza: dat was een heel zuivere monist. En niet te vergeten de dialectische Georg Hegel. Bovendien eigenlijk toch ook zijn leerling Ludwig Feuerbach, die net als Matthijs Schouten de verbeelding betrok op de religie, ook bij hem vice versa. Dan had je nog Joseph Dietzgen, de arbeidersfilosoof, te onbekend, maar een monist die ten strijde trok tegen de netgenoemde kantiaanse onkenbaarheid en die overigens gewoon weer terugwijst naar Spinoza en Hegel. Als er slechts één geheel bestaat kun je logischerwijs toch geen enkel aspect principieel voor de kennis uitsluiten? Enzovoort.

O, ja, natuurlijk zijn er ook nog de vele monistische natuurkundigen die ondanks alle moderne benamingen voor de soms grillige vormen van samenhang en hogere wiskunde, altijd impliciet of expliciet veronderstellen dat alles wat bestaat elkaar veroorzaakt, vormt en dus eigenlijk ook weerspiegelt. Oerknal of niet, maakt niet uit. Anders zouden ze wel ophouden te zoeken, denk ik dan. Een idee dat ware kennis bestaat of ergens nog ontstaat, betekent helemaal niet dat alle gezoek ooit een eindpunt bereikt. Waarom zou het ook?
      Monisme, alles bestaat in zowel een enkele als veelzijdige eenheid. Alle dingen, details en veranderingen, wat mooi is en wat niet klopt, maken deel uit van dat ene. Monisme staat tegenover talloze dualismen. Dat zijn allemaal schijnopvattingen volgens de monist. Omgekeerd is dat natuurlijk ook zo, en al die denkers opdelen in twee groepen lost in de filosofie ook niet erg veel op, want er zijn tal van uiteenlopende funderingen, accenten, uitwerkingen en bovenal nog heel wat inconsequenties, paradoxen en anomalieën.

De verschillende visies zullen bij wie er weer anders over denkt de nodige misverstanden oproepen. Een misverstand kan zijn dat in een monistische opvatting concreet onderscheid verloren gaat. Daar zijn genoeg voorbeelden van, maar het hoeft beslist niet. Zo was Spinoza bij uitstek de denker van de eenheid van de wereld én degene die concreter dan wie dan ook in zijn tijd de menselijke emoties en de al dan niet gemankeerde omgang met de wereld benoemde.
      Monisme, de kunst is het specifieke te blijven ontdekken en te ontwikkelen, want een monistische visie kan vaag worden en dan slechts de schijnoplossing van te mooie woorden bieden. Abstraheren is niet verkeerd, maar je hebt er verkeerde abstracties tussen. Daarom is het zinvol woorden, begrippen én beelden vormen. Een beeld kan treffend uitdrukken wat woorden soms niet vermogen. Soms of zelfs heel vaak niet.

Het hindoeïsme – denk aan de hindoeïstische Vedanta-school – en ook het boeddhisme met zijn vele varianten geven vaak mooie beschrijvingen van het non-dualisme. Dat beelden daarbij een rol kunnen spelen is zeker zo. Denk aan het beeld van de eeuwige terugkeer van de zon, dat tal van beschrijvingen en emoties oproept. Of de eeuwige terugkeer van de seizoenen. Als het maar eeuwig terugkeert, lijkt het dan, maar dat geldt voor de mens misschien juist wel niet.
      Het beeld van de natuur bepaalt dus de visie op het totaal? Maar ja, het dualisme bestaat nog altijd, het denken moet zich een plaats veroveren in het geheel, maar wil vaak zo graag ontsnappen en een eigen veilig plekje of een eigenzinnige positie creëren. Aan een gebrek aan creativiteit of fantasie zal het inderdaad niet liggen.
      De wijze waarop dat plekje benoemd wordt of bijvoorbeeld in de kunst wordt verbeeld, neemt tal van vormen aan. Allemaal mooi geprobeerd en je kunt een sterke voorkeur hebben voor een ervan. Waarom ook niet? Blijft de genoemde vraag over waarom er betrekkelijk weinig mensen openlijk monist zijn, want daar passen even creatieve beelden bij. Zonder aparte hemel hoef je nog niets te missen.






Genoemde titel:
Matthijs G.C. Schouten, Spiegel van de natuur, Het natuurbeeld in cultuurhistorisch perspectief, KNNV Uitgeverij en Staatsbosbeheer, 1e druk, Utrecht 2005, ISBN 90-5011-206-4.

Over dialectiek en weerspiegeling schreef ik onder meer:
Jasper Schaaf, Dialectiek en praktijk, De creatieve tegenspraak, Een inleiding in dialectisch denken, Uitgeverij Damon, Budel 2005, ISBN 90-5573-646-5.
















donderdag 19 november 2015

Jean-Paul Sartre en de wanhopige vrijheid


In Sartres zeer bondige en nog altijd lezenswaardige tekst ‘Het existentialisme is een humanisme’  uit 1945 staat de vrijheid centraal. Critici van links tot rechts hadden hem verweten dat in zijn existentialisme alle vrijheid aan noodlot, determinisme, wanhoop en fatalisme ten onder gaat.
      Sartre (1905-1980) betoogt nu in deze korte tekst het omgekeerde, geschetst in radicale uitspraken. Juist op de grens van de vrijheid wordt de vrijheid zichtbaar. Sartres mensbeeld: de mens ontwerpt zichzelf, is dus niet volledig gedetermineerd in zijn denken en handelen, zijn keuzes. De moderne mens weet wat er gedetermineerd is, hij hoeft zich in zijn keuze niet daardoor te laten bepalen, vooral niet als hij hier goed rekening mee houdt en er rekenschap van geeft. Sartre deed dat zelf ook en was bijvoorbeeld heel actief in acties tegen de Amerikaanse politiek in Vietnam, de voormalige Franse kolonie.
      Waarachtig handelen is vrij handelen. Je houdt rekening met de ander, met de maatschappij, met wat er verandert, maar blijft zelf bepalen. Het subjectivisme is hiermee een individualisme, maar wel één dat zich ingebed weet in de wereld, de sociale en politieke omstandigheden en interactie met anderen.

Is dit makkelijk? Neen, het is zo moeilijk dat het bijna niet te doen is. Hoe smal is de marge van de vrijheid? Soms heel smal. Dat laat Sartre zien en juist daarom gaat het. De oorlog laat dit het beste zien.
      Als je Sartres roman ‘Het oponthoud’  leest – het tweede deel van de romancyclus ‘De wegen der vrijheid’, ook uit 1945 – vraag je je wel af, waar is de hoop gebleven? En als die niet meer zichtbaar is en de wanhoop wel, wat is dat voor een vrijheid waarvan dan nog sprake kan zijn? Sartre gaat tot de uiterste grens van vrijheid en onvrijheid, de grens van onder de moeilijkste omstandigheden nog een eigen keuze maken versus de onmogelijkheid nu nog te kunnen kiezen, nu alles zwaar en buitenissig is.
    Daarbij nog het individualisme of subjectivisme. Moet ieder zelf kiezen, bestaat er ook geen vrijheid om samen tot een keuze te komen?

In deze dikke roman die slechts een week schetst van de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, spelen tal van personages, vooral hun gedachten waarin ze heen en weer geworpen worden tussen hoop, vrees en wanhoop, realisme en illusies, onafhankelijkheid en afhankelijkheid.
      Hitler staat op het punt de oorlog te beginnen. Het is het voorstadium: ‘…, men had zojuist de vrede begraven, de oorlog was nog niet verklaard.’ (p. 326) De hele maatschappij, alle personages met hun sterk uiteenlopende overwegingen worden echter al de oorlog ingezogen. De rijke bezitter, de arbeider en de arme analfabeet, de communist en de bourgeois, de dappere en de laffe, de heldhaftige strijder en de pacifist, die niet meer weet wat te doen. Het boek staat boordevol overwegingen die mensen hebben, en die er per saldo het meest op neer komen toch maar mee te doen aan het spel. Teneergeslagen of met opgeheven hoofd, maar vooral toch meedoen.

De vele gedachten en dialogen brengen Sartres filosofie naar voren, maar dan vooral als moeilijkheid om de vrijheid te verwerven:
      ‘Zézette haalde haar schouders op. Deze dame hier wou de oorlog voorkomen. Anderen, zoals Maurice, wilden een eind maken aan de ellende. Ten slotte wist niemand iets te voorkomen.’ (p. 290)
      En alles dat tot voor kort van belang leek werd opeens ondergeschikt: ‘De klassenvraagstukken tellen zo weinig tegenover het gevaar dat ons bedreigt.’
      Of ook hoe je geboren bent, je moet het maar accepteren: ‘Per slot van rekening wordt men voor de oorlog of voor de vrede geboren, er is niets aan te doen, niet iedereen heeft het geluk Zwitser te zijn.’ (p. 313). Zo wordt de oorlog als een ziekte aanvaard.
    Daarbij kun je het neerleggen bij het noodlot en de weigering je hieraan te onttrekken ook nog als vrijheid presenteren: ‘Alles voorbereiden, stelen, valse papieren laten maken, alle banden verbreken en dan op het laatste moment, pffft: ik ga toch maar niet weg, ajuus! Vrijheid in de tweede graad; vrijheid die de vrijheid ter discussie stelt.’ (p. 257)

Je kunt, met het oog op de lezer die niet de bijbehorende filosofische verklaringen van Sartre leest, je afvragen waarom hij behalve het ellendige toeval toch ook niet iets meer van de doelbewuste actie laat zien. De collectiviteit bestaat wellicht vooral uit een bepaling door de min of meer deelnemende individuen, maar deze is daarmee nog niet helemaal weg en kan toch ondersteunend en versterkend zijn?
      Maar Sartre, onder de indruk van de massaslachting van de oorlog waarin inderdaad het grootste deel van de bevolking meedeed of zich althans niet verzette, laat zien hoe groot de druk op de vrijheid is. Vrijheid is altijd een strijd, een bevochten ruimte, een overstijgen van wat je zojuist nog was. Daar ben je eigenlijk nooit, en toch is dit wat de mens een mens maakt.

Dit alles heeft iets heel actueels. Is er momenteel niet een breed uiteen waaiererende oorlog aan de gang, waarvan de vluchtelingen gewoon een erbij horend verschijnsel zijn? En negatieve reacties of het niet meer tot het uiterste durven te gaan om mensen die nu hulp zoeken op te nemen, zijn dat geen indirecte oorlogshandelingen? Het is zo massaal, zo overweldigend, dat alles wat echt tegen de oorlog durft te strijden makkelijk als radicaal wordt neergezet, of vaker nog als naïef. Hoe nog te kiezen, wat is het restant van vrijheid als digitaal en met prikkeldraad alleen maar grenzen worden getrokken?

Vrijheid, zijn er echt geen gradaties? Of liever, leidt een wisselend speelveld van de vrijheid niet tot wisselende vrijheidsmogelijkheden en al dan niet gelukte realisaties ervan?
      Toch kun je dan nog niet concluderen dat Sartre geen scherpe visie heeft, al is er op af te dingen. Wat dat laatste betreft: heeft hij bijvoorbeeld wel voldoende aandacht voor de innige samenhang tussen vrijheid en vrede, de keuze voor de vreedzame weg van de vrijheid? Voor die samenhang op zich wel, moet je dan concluderen, het is juist een primair thema bij Sartre. Maar hoe die samenhang versterkt kan worden als een weg naar meer vrede én vrijheid, vervaagt een opvatting daarover niet wanneer de vrijheid uiteindelijk vooral gezien wordt als een individuele en authentieke keuze?
      Dat echter de mens onder de moeilijkste omstandigheden een eigen overweging moet vinden en een afweging moet maken, is werkelijk goed gezien. Wat is het voor een vrijheid die bij de eerste tegenslag er als een haas vandoor gaat? Heb je wel een eigen visie, wanneer die bij wisselende omstandigheden wordt opgegeven en geen weerstand biedt?




NB – Deze blog is geschreven op 13 november voor de aanslagen in Parijs plaatsvonden, met de bedoeling deze een dag later te posten. Hier is even mee gewacht. Er is echter geen reden nu de inhoud te veranderen, in tegendeel.



Literatuur:
- Jean-Paul Sartre, Over het existentialisme, Rainbow Pocketboeken, Amsterdam 1988.
- Jean-Paul Sartre, Het oponthoud, Deel twee van de romancyclus De wegen der vrijheid, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1990.







Jean-Paul Sartre









vrijdag 6 november 2015

John Stuart Mill en de vrijheid



‘Iemand die alleen zijn eigen kant van de zaak kent, kent er weinig van.’

John Stuart Mill, Over vrijheid (p. 78)


Als rechtgeaard links filosoof vind ik natuurlijk niets aan John Stewart Mill, de medegrondlegger van het liberalisme. Dat zou je misschien denken. Niet is echter minder waar … Het liberale denken van Mill (1806-1873) kent ongetwijfeld beperkingen, maar dat wat hij wél zegt moet door een actuele vrijheidsfilosofie opnieuw worden overwogen.
      Je kunt Mill een klassiek denker noemen, in de betekenis dat de filosofie die na hem komt dat denken moet meenemen of minimaal goed moet heroverwegen. Dat geldt voor Mills politiek-economische ideeën, zijn utilitaristische ethiek, zijn kritiek op Immanuel Kant (1724-1804), én zijn vrijheidsdenken, waar het me hier om te doen is.

Eerst even een stap opzij. De revolutionaire socialiste Rosa Luxemburg (1871-1919) schreef tijdens de ernstigste politieke crisissituatie de stelregel: ‘Vrijheid is altijd vrijheid van de andersdenkenden. Niet vanwege het fanatisme van de ‘rechtvaardigheid’, maar omdat al het levengevende, heilzame en reinigende van de politieke vrijheid er wezenlijk mee verbonden is en de werking ervan verloren gaat als ‘vrijheid’ een privilege wordt.’
    Dat was in de tijd van de Russische revolutie, waarvan de toekomst aan een zijden draadje hing. Het was ook kort voordat Luxemburg zelf werd vermoord door de Duitse reactie. Vanwege de spannende crisissituatie werd in het revolutionaire Rusland de kritische pers in haar vrijheid beknot. Luxemburg zegt dat zij volledig solidair is met de revolutie maar elke vrijheidsbeknotting afwijst, hoe precair de situatie ook is. De tolerantie van de andersdenkenden is de basis van een vrijheid die groter is dan een individuele vrijheid.
    Vrijheid is dus niet alleen iets persoonlijks, het is ook de kritische interactie die meningen helpt vormen, rijpen en corrigeren. Luxemburgs formulering is wel erg sterk gesteld. Moet je intolerante meningen altijd vrij baan geven en zijn er soms geen tijdelijke dwangsituaties mogelijk omdat er ook andere principes in het geding zijn, die op dat moment zwaarder tellen? Maar de kern is natuurlijk ook dat voor het opheffen van vrijheden van anderen altijd smoesjes bedacht kunnen worden en bovendien dat echte vrijheid altijd in betrekking staat tot anderen.

Dat laatste lees je ook bij Mill en dan vooral hoe het individu zich verhoudt tot anderen en de maatschappij. Zijn boek ‘On liberty’  verscheen in 1859, een tijd waarin de burgerlijke vrijheden minder ver ontwikkeld waren dan in het heden, wat trouwens niet als lofzang op de huidige tijd opgevat hoeft te worden. Vaak zijn de woorden immers mooier dan de praktijk, vroeger en nu.
    Mill gaat uit van de onvervreemdbare vrijheid van geweten, van meningsuiting, van gedrag voor zover dat anderen niet schaadt, en van vergadering. Een samenleving is pas vrij als deze vrijheden gelden. (o.m. p. 47) Daarbij geeft Mill een mensbeeld, niet zozeer hoe de mens is, maar hoe die zou moeten zijn, een echt individu in de zin van een persoonlijkheid, die wikt en weegt alvorens hij besluit.
      Individualiteit is een grondbeginsel van welzijn en hierbij is de vrijheid eigenlijk een middel, niet het enige doel. In die zin is de vrijheid instrumenteel, het is ‘de enige bron van verbetering.’ Alleen maar een bron? Denk hier niet te licht over, want deze bron ‘raakt nooit uitgeput’. (pag. 121)

Mill pleit tegen een overmaat aan strenge regels en betutteling van het individu. Zoals de verplichte zondagsrust. (p. 146). Die rust is wel gezond, maar laat mensen dat zelf beslissen. Dat betekent ook dat het wettelijk gezag zijn grenzen moet kennen, waar het individuele rechten dreigt aan te tasten. Het wettelijk gezag moet gelden waar het algemeen belang dat echt nodig heeft, maar niet op het individuele terrein.
      Mill is zeker geen socialist. Hij acht een socialisme denkbaar, maar vraagt zich hardop af of arbeiders die misschien minder bekwaam zijn zich dan zullen gaan bemoeien met de rechten en het inkomen van meer bekwame arbeiders, die mogelijk meer verdienen. Hij is hier sceptisch. (p.144) ‘Vrijheid van vergadering’ wordt in die zin niet doorgedacht tot een meer collectieve organisatie van mensen die nog een gebrek aan vrijheid kennen en dat aan den lijve ondervinden. Dat valt in sterke mate buiten het betoog, buiten de hier geschetste vrijheid. Of sterker nog, Mill wantrouwt de massa en spreekt soms over ‘… een menigte, een collectieve middelmatigheid.’ (p. 116)
      Hier blijkt ook uit hoe – altijd concreet historisch gesitueerd – de vraag naar individuele vrijheid en meer sociale vrijheden een open gebied kent. Open in de zin van dat niet alles erop bepaald is, niet alles al vaststaat. Op dat gebied zal de liberaal eerder het individueel belang benoemen, waar de socialist een gezamenlijke vrijheidsstrijd voorop zal stellen. Dit is juist het terrein waarop strijd zal bestaan, gebaseerd op echte behoeften en het gemis aan de realisatie hiervan. Van beide kanten gezien kun je echter blijven zeggen dat ook dan de vrijheid een bron is die nooit uitgeput raakt.

Mill pleit voor een liberale maatschappij ten gunste van het welzijn van een ieder en waarin de overheid beperkingen mag opleggen van vrijheden van handelen van de één, wanneer die de vrijheid van de ander schaden: ‘In dit opzicht moet de vrijheid van het individu beperkt worden; men moet anderen niet tot last zijn.’ (pp. 102-103)
      Al met al heeft Mill veel oog voor hoe in kleinere situaties belangen kunnen botsen en minder voor hoe in de toentertijd zich ontplooiende industriële maatschappij veel nieuwe armoede en een grote vraag naar collectieve rechten ontstaan, en er daarom structurele veranderingen nodig zijn. Hij blijft een liberaal denker, sociaal op een beperkter terrein, ‘beide kanten’ belichtend, en voor zijn tijd zeker ook creatief en ruimdenkend.

Zijn afwegingen vragen erom het hele betoog te lezen, want Mills zoektocht naar een politieke balans laat zich niet zo makkelijk samenvatten zonder te algemeen te worden. Vrijheid-blijheid wordt bij hem ver overstegen door een meer evenwichtige visie. Dat de balans om je te oriënteren in de wirwar van de feiten moeilijk te vinden is, verwoordt Mill onder meer zo: ‘Het laatste zien wij tot nog toe het meest, omdat eenzijdigheid in het menselijk denken nu eenmaal regel, en veelzijdigheid de uitzondering is. Zo gaat zelfs bij grote omwentelingen in de publieke opinie een deel van de waarheid meestal ten onder, terwijl een ander opkomt.’(p. 90)
      Wanneer je dat erkent zou de drang moeten ontstaan zelf die andere kant van de waarheid te onderzoeken. Dat vraagt om een verdere analyse van vrijheidsverhoudingen, gekoppeld aan de maatschappelijke verhoudingen en de problemen daarbinnen. Zo’n bredere benadering zul je in ‘Over vrijheid’  echter vergeefs zoeken.

Je kunt zeggen dat Mill het met de bovengenoemde uitspraak van Luxemburg eens zou zijn geweest. Vrijheid geldt niet slechts voor de een, maar moet voor ieder gelden. Luxemburg zou eraan toevoegen dat Mill de balans van vrijheid en welzijn onderzoekt, maar wel te weinig oog heeft voor de structurele onvrijheden die dat welzijn op grote schaal nog belemmeren. Zo wil Mill nog niet pleiten voor kiesrecht voor de arbeiders, omdat die daar nog niet aan toe lijken te zijn. Waarmee aldus toch weer de betutteling binnensluipt.

De kunst is kennelijk individualiteit, sociale maatschappelijkheid en een kritische terughoudendheid als het gaat om het invoeren van regels, in één verband te ontwikkelen. Voor alle drie is de vrijheid een bron.
      Dat deze bron nooit uitgeput raakt komt doordat vrijheid altijd een moment kent waarin het bestaande wordt opgeheven of zelfs wordt overtroffen. Vrijheid is inderdaad nooit hetzelfde en zeker niet vrijblijvend. Bovendien is het lastig dat voor al die ervaren gemankeerde vrijheden dat ene woord Vrijheid geldt.





Literatuur:
- John Stuart Mill, Over vrijheid, Uitgeverij Boom, Meppel, Amsterdam, 2e druk 1986.
- Rosa Luxemburg, Zur russischen Revolution, in Gesammelte Werke, deel 4, Dietz Verlag, Berlin, 1979, p. 359.







John Stuart Mill





NB – Deze blog is een ‘voetnoot’ bij mijn studie naar macht, politiek, de staat en vrijheid. Na  mijn boek ‘Het speelveld van de vrijheid’ wordt aan een vervolg gewerkt. Hierin worden politieke visies van een aantal filosofen behandeld. Vanwege de omvang is John Stuart Mill buiten de keuze gevallen, hoewel zijn vernieuwende vrijheidsfilosofie wel aandacht verdient.














donderdag 5 november 2015

Gaai legt wintervoorraad aan


In de eigen buurt is meer natuur dan je misschien denkt. Enige tijd terug ontdekte ik in mijn tuin middenin de stad de Gekielde loofslak (Hygromia cinctella), een exoot waarvan in Noordoost Nederland nog geen waarneming van geregistreerd was. Nu zie ik rondom mijn buurt diverse kraaien en gaaien in de weer met eikels. Die halen ze kennelijk van wat verder op en vliegen ermee naar ons buurtje.

Deze week keek ik op een ochtend naar buiten, de achtertuin. Midden op de flinke laag pas gevallen bladeren van de esdoorn, op het randje van een paadje zit een gaai, zoals wel vaker. Hij (of zij) heeft een eikel in de snavel. Bekend is dat deze slimme dieren voedsel verstoppen en dat als de nood aan de man komt, de gaai deze weer komen halen of opeten. Wat zou de gaai doen?
    Even wacht hij nog. Daarna kijkt hij een paar keer om zich heen. Dan buigt hij snel voorover en duwt de eikel in de grond. Dat was het? Neen, de gaai kijkt nog een keer naar links en rechts, buigt dan naar rechts pakt een blad in de snavel legt dit voorzichtig over de eikel heen. Dan in de herhaling nog een keer precies hetzelfde, nog een blad netjes over het verstopplekje gelegd. Vliegt daarna direct weg. Mooie actie. Een gaai die hamstert.

Hopelijk geen mislukte actie. Bij het opruimen van de wat al te grote lading bladeren heb ik de eikel en de bladeren er direct omheen laten liggen en het plekje gemerkt. Ik zie dan ook dat er nog minstens één eikel verstopt ligt enkele meters verderop.
    Helaas geen foto kunnen nemen van dit snelle tafereeltje. Daarom een internetfoto erbij en om het goed te maken wel een foto van een vrouwtje torenvalk die ik dezelfde dag zag in de Westerbroekstermadepolder.
    Overigens moet de gaai zijn eikels wel komen halen deze winter of in het voorjaar. Een eikenboom hoeft er niet meer bij, de esdoorn is al groot genoeg.















maandag 2 november 2015

Erdogan leest Machiavelli


Je kunt ervan uitgaan dat in de huidige chaotische situatie in de wereldpolitiek de meeste politieke leiders voor het slapengaan Machiavelli’s De heerser (1513) nog even lezen. ‘Mag ik nog even in Machiavelli lezen, alsjeblieft …?’

Volgens Machiavelli staat een heerser sterker in zijn schoenen als hij laat zien tegenstand de baas te kunnen. Immers, dan onderwerpt hij niet alleen, maar laat zijn kracht zien en bindt daardoor velen aan zich die voordeel denken te hebben bij hun loyale aansluiting bij de sterkste partij.
      Machiavelli gaat zelfs zover dat hij aanbeveelt zo nodig met opzet tegenstand tegen zichzelf aan te wakkeren. Dan kan hij die overwinnen, waarna de macht is gegroeid. Machiavelli zegt dat de heerser zo in staat is ‘zijn tegenstanders te overwinnen en hij langs de ladder die hem door zijn vijanden is aangereikt, omhoog kan klimmen.’
      De inzet van maatregelen die angst opwekken en het appèl van loyale aansluiting bij de sterkste partij zijn werkzame mechanismen. Het principe van verdeel en heers is de bewuste manipulatie van het vermeend eigenbelang onder de mensen. Het eigenbelang van de individuen wordt als het ware in twee parten opgeteld. De heerser verzamelt er in zijn deel genoeg van om numeriek voldoende draagvlak voor zijn machtspositie te organiseren.

Erdogan heeft gisteren de verkiezingen gewonnen. Hij heeft Machiavelli gelezen. Voor wie hier niet blij mee is: van De heerser valt nog meer te leren. De heerser is uiteindelijk niets zonder volk en mensen die dat weten verenigen zich. Dat kan op een resolute en vreedzame wijze.



Citaat uit: Niccolò Machiavelli, De heerser, Uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep, 24e druk, Amsterdam 2009, pag. 158.






Niccolò Machiavelli (1469-1527)








donderdag 29 oktober 2015

Asielzoekers, arbeidstijdverkorting en Spinoza


Wanneer ieder korter zou werken, kan alle werk eerlijk worden verdeeld en kunnen alle werklozen een normale baan krijgen. Nu zal men na bovenstaande titel denken dat ik dit zeg om asielzoekers gelijk ook aan het werk te zetten. Misschien geen slecht idee, maar daar gaat het me (nog) niet om.

Veel mensen en helemaal de politici in hun ivoren toren, reageren verbaasd dat er zoveel schreeuwend conservatisme naar voren komt nu de opvang van asielzoekers een nationaal debat is geworden. Zelfs mensen die zich heel hardop stevig, conservatief en angstig hebben laten horen zijn verbaasd over zichzelf. De media noemen het allemaal onderbuikgevoelens, maar wat is dat dan precies?

Het antwoord kun je vinden bij de filosoof Benedictus de Spinoza (1632-1677). Spinoza schrijft dat emoties sterker zijn dan het redelijk denken. Als je dat weet kun je met redelijk denken wel de gevoelens sturen. Bijvoorbeeld kan een hoopvol beleid angsten en onzekerheden terugdringen. Maar als dat niet gebeurt kunnen gevoelens dus sterk zijn. Zo sterk dat je het zelf niet eens beseft.

Nederland, Europa en de wereld verkeren in een langdurige economische crisis, met grote risico’s in eigen land en voor de wereldvrede. Sommige politici roepen vanuit hun ivoren toren naar het volk beneden, dat het allemaal wel meevalt nu we zoveel bezuinigd hebben en de economie aantrekt. Maar velen die in hun portemonnee kijken, werkloos zijn of werklozen kennen en de zorg voor hun familie zien verloederen, denken intussen, ‘het zal wel, ze kletsen maar door …’ Voor wie trekt de economie aan? Bullshit.

Het vertrouwen in de politiek is weg. Berusting kan een gevoel zijn, maar wanneer op de katalysator van de massale inspraakavond iedereen in paniek raakt door de ‘vele asielzoekers’, komen de gevoelens pas echt los. Dat is niet gek, Spinoza wist dit al. Dat mensen soms achteraf spijt hebben wat ze geroepen hebben, zal niet verhinderen dat het weer kan gebeuren.

Er wordt nu alom om kalmte geroepen. Natuurlijk, het morele en rationele appèl moet er ook zijn. Actie voor humaniteit. Met Spinoza kun je echter zien dat dit niet voldoende is. Hoe kunnen de politieke gevoelens weer een steviger grond krijgen?
      Politieke leiders moeten naar de echte structurele problemen kijken. En niet de schuld aan anderen geven. Ze moeten stoppen te bezuinigen, en wél investeren in werk, infrastructuur en het milieu. De regie nemen op het economische vlak. Het lef hebben iedereen korter te laten werken. Dan zal er meer vertrouwen ontstaan, een sterke positieve emotie. Het welkom voor vluchtelingen zal er een stuk mooier door worden.
      Er moet dus nog heel wat gebeuren!








woensdag 21 oktober 2015

De moeilijkste vraag – Syrië en omstreken


De weinige keren dat mijn blogs over Syrië gingen, vond ik dat je hier met een onmogelijke vraagstelling te maken hebt en je er beter maar over kunt zwijgen. De hele burgeroorlog die allang een halve wereldoorlog is, lijkt slechts te kunnen stoppen als te zijner tijd de diverse partijen en legers het totaal uitgeput opgeven. Zoiets als na de loopgraven het einde van de Eerste Wereldoorlog.
      Eén oplossing is er wel, maar die lijkt heel ver weg: praten en nog eens praten.

Heel ver weg, en zo heeft de oorlog alle ingrediënten in zich om nog verder tot een grote oorlog uit te groeien. Het Westen heeft hier heel wat boter op z’n hoofd. Na de drama’s Vietnam voor de VS, Afghanistan waar de Russen met deze laatste strohalm hun Sovjetimperium te grabbel gooiden en vervolgens Irak, Libië enzovoorts, wist elk nadenkend mens dat een gewapende strijd in Syrië niet alleen voor dit land uiterst risicovol was, ook voor de regio en de wereld. Die strijd verdiende geen steun, niet de wapens.
    Van meet af aan hebben echter allerlei landen en mensen de wapens gesteund, zogenaamd tegen de dictator Bashar al-Assad. Is hij dat dan niet, een dictator? Vast wel, maar bij de buren zitten die ook, zoals in Saoedi-Arabië, en daar tellen kennelijk andere belangen. Van meet af aan was duidelijk dat Assad misschien in veel opzichten niet deugt, maar dat de prijs van wilde stappen ongekend hoog zal zijn. Syrië was bovendien een seculiere maatschappij, niet alles was er slecht.

In een Volkskrant-interview zei de Syriër Zedoun al-Zoubi onlangs (9 oktober) dat hij één vraag haat. Deze vraag is of hij wel eens terugverlangt naar het Syrië dat weliswaar een dictatuur was, maar relatief veilig. Zijn globale antwoord is gebaseerd op hoop, hoop voor de toekomst en voor een volgende generatie. Zedoun al-Zoubi zegt ook dat het moeilijk maar wellicht toch mogelijk is dat Syrische regeringstroepen samen optrekken met oppositiegroepen tegen IS. Deze man heeft de moed zo de moeilijkste vraag onder ogen te zien, al weet hij dat hierop geen goed kant-en-klaar antwoord bestaat. Maar wel: de dialoog zal ooit weer moeten starten.

De wereldmachten en hun regionale trawanten in West en Oost proberen momenteel hun posities veilig te stellen of te versterken. Dan liggen er twee hoofdwegen open: de ene richting de vrede, de andere naar nog meer geweld, tegenstellingen en armoede.
      Daarom zijn er mensen nodig die durven te zeggen dat deze oorlog niet gewonnen kan worden, tenzij door opnieuw te praten en dat niet op te geven. Veel mensen en overal.









donderdag 15 oktober 2015

António Lobo Antunes


__   Want dat is wat de anderen au fond van ons willen, begrijpt u, dat we ze met rust laten, dat we niet gaan wrikken aan de zekerheden waarmee ze hun pietluttige leventjes hebben dichtgespijkerd tegen iedere hoop en vertwijfeling, dat we de aquaria niet stukslaan waarin ze als dove vissen in het slijmerige water van alledag drijven, water dat schuin verlicht wordt door de matte lamp die wij deugd noemen, maar die als je haar van dichtbij bekijkt slechts bestaat uit het slappe ontbreken van ambities.   __

António Lobo Antunes, ‘De judaskus’, p. 125.


Nu zopas Svetlana Aleksijevitsj de Nobelprijs voor de literatuur heeft gewonnen, vraagt deze en gene commentator zich af waarom Nederlanders deze maar nooit winnen. Als het aan mij ligt krijgt echter ook volgend jaar geen Nederlander de prijs, maar weer een Portugees, António Lobo Antunes (1942), schrijver en psychiater.
    Nu zijn er meer mensen die al jaren menen dat Lobo Antunes de prijs verdient. Misschien duurt het wel zo lang omdat het flink werken geblazen is deze Portugees te kunnen volgen. Een schrijver, waar je op moet zwoegen, of in dit geval, waar je je kop bij moet houden en ook nog tolerant dient te zijn om allerlei half uitgelegde feiten en overwegingen aan te nemen, verdient die wat? Als je het simpel wilt houden zal hij, zeker in Nederland, niet in de prijzen vallen.
    Echter, eenmaal binnengekomen, wat schrijft die man mooi. En al wordt het pas na enige tijd makkelijker, hij schrijft altijd over hetzelfde. Datzelfde is niet een ding, het is een complex, de recente Portugese politieke en culturele geschiedenis, belicht aan alle details die je maar kunt verzinnen. Titels als ‘De judaskus’ (1983), ‘Mijn winterkat mijn lief’ (2005), ‘Preek tot de krokodillen’ (2001), ‘Als een brandend huis’ (2014) en nog ongeveer vijftien andere schreef hij, waarvan een stuk of tien in het Nederlands zijn vertaald.

Alles draait om hetzelfde, althans zo lees ik het. Lobo Antunes schrijft in elke zin de hele, dezelfde geschiedenis en tegelijk gaan al die (meestal) dikke boeken ook over datzelfde. Hoe is dat te rijmen? Inhoudelijk, omdat die geschiedenis nu eenmaal steeds verteld moet worden want alles draait hierom, taalkundig, doordat de zinnen niet ophouden en niet beginnen, maar allemaal aan elkaar zijn verknoopt.
      Alsof alles zo samenhangt dat het in één keer gezegd moet worden, maar dat het zeggen alsmaar doorgaat, want wat bestaat houdt immers nooit op.

Als het zeggen niet kan stoppen klinkt dat traumatisch. Dat is het. De recente Portugese geschiedenis rekent weliswaar af met de veertigjarige fascistoïde dictatuur van António Salazar en de zijnen, maar dit moeizame afscheid wordt vooral getekend door de absurde koloniale oorlog waar Lobo Antunes als dienstplichtig militair arts middenin zit, in Angola. Daarbij vervolgens de Anjerrevolutie, de hoop en de teleurstellingen en de rol van de reactie, de geheime dienst, de moorden, ook de repressie na de revolutie.

Voor de lezer wordt meer begrijpelijk wanneer ‘De judaskus’ en ‘Mijn winterkat mijn lief’ na of naast elkaar worden gelezen. Het eerste boek is het totaal troosteloze verhaal van de man die uit de oorlog komt en alles van waarde is kwijtgeraakt. Het tweede is de correspondentie van de dienstplichtige schrijver met zijn vrouw, hij in Angola en zij in Portugal, kort na hun huwelijk dat ze nooit hebben kunnen vieren en niet kunnen vieren. Nog niet, steeds nog niet. Hier de dominante beschrijving van de oorlog, het extreem zinloze van iets te willen redden dat al niet meer bestaat. Waar de gewone mensen, de soldaten, de Angolezen en de Portugezen iets uitvechten dat nooit meer door gevechten gewonnen kan worden. Beide boeken hetzelfde verhaal, totaal anders geschreven.
    De geschiedenis als trauma. Soms wordt één familie literair, in prachtige nuancerende zinnen beschreven, maar is het opnieuw het verhaal van het verraad, van onoverbrugbare tegenstellingen dwars door de familie heen, van angst en verlating. In het recentere ‘Als een brandend huis’ hetzelfde vanuit een ander perspectief. Nu is het niet één familie met dezelfde facetten van troosteloosheid en mislukt leven, maar er treden meerdere personages op, die evenwel samen weer de stukjes van de legpuzzel van de recente Portugese geschiedenis vormen. Het komt op hetzelfde neer.
      Je kunt vanuit een enkel perspectief alles meemaken, waarnemen en kapot gemaakt zien, je kunt ook naar meerdere levens kijken, en dan duiken dezelfde trauma’s op, verlies van idealen en realisme. Het zijn romans, de persoonlijk psychologische, maar ook de fysieke aspecten, het lichamelijk verval, worden kleurrijk verbeeld.

Er treedt zo een zeer kritisch beeld van Portugal van afgelopen halve eeuw op, de oorlog, het kolonialisme dat volledig ineenstort, linkse en rechtse idealen en illusies, falen in het grote en tot in het minuscule.
      Ieder figuur participeert erin, en ook niet. Je treedt niet zelfbewust op, wel ben je de speelbal die acteert. Wat het werk van Lobo Antunes bijzonder maakt is dat de diepe wonden van de oorlog, die menselijke relaties vaak onecht en kortstondig maakt en vooral veel echte relaties vernietigt, zelden zo treffend zijn verwoord. De ontreddering en de onmogelijkheid nog normale relaties te hebben. Het posttraumatisch stress syndroom lijkt hiermee vergeleken maar een zwakke term.
      De geschiedenis wordt van de ervaring uit beschreven, het gaat niet ‘over de ervaring’. Zo wordt het verhaal totaal anders neergezet dan gangbaar is. De eigen ervaring wordt openlijk getoond, de kwetsbaarheid, de vervreemding, de vernietiging van het authenticiteit en de vrijheid van de persoon: door de dictatuur, de zich steeds meer verhardende werkelijkheid van oorlog en machtsmisbruik, en dan ook nog de eerst nog enigszins functionerende en latere blindgangers van misdadige restanten van de geheime dienst, die het persoonlijk leven binnendringen.

Tegenover die vernietiging bestaat ook nog het burgerleven dat gewoontjes doorgaat, dat weinig snapt, dat zich zeker waant en hooguit vraagt: ‘Hoe gaat het ermee, alles goed?’ Een zieke kloof van werelden in één geschiedenis, tussen personen en in de samenleving. Lobo Antunes schrijft dit alles op in heel mooie taal die niet stopt.




De genoemde boeken van António Lobo Antunes zijn in het Nederlands vertaald uitgegeven door Uitgeverij Cossee en Uitgeverij Anthos. Zie verder de website van deze uitgeverijen.

Foto: Revista Bula















vrijdag 9 oktober 2015

Milieudefensie voor fossielvrije energie – Samen in actie


Afgelopen weken organiseerde Milieudefensie enkele bijeenkomsten over het omschakelen van fossiele energie naar duurzame, hernieuwbare energie. Op 23 september was er in ‘Het Kasteel’ in Groningen een interessante avond over het stopzetten van het gebruik Gronings aardgas. De avond was geen eenrichtingsverkeer. Aan de deelnemers werd gevraagd zelf met ideeën te komen om de campagne voor energietransitie te versterken.
      Wat zijn barrières voor energietransitie en hoe slechten we die? Welke ideeën heb je, en hoe kunnen we die bundelen?

In de workshop waar ik aan deelnam werd de deelnemers gevraagd voor de campagne relevante vragen te bedenken en met een aanzet voor een oplossing te komen. Deze deelnemers vormden overigens een mooi gemêleerd clubje qua leeftijd en ervaringen in heel verschillende acties.
    Twee vragen schoten me te binnen, met een oplossingsrichting, die ik je niet wil onthouden. Uiteraard dekt dit lang niet alles. Een totaaloverzicht moet komen uit de samenvatting van de vele vragen en antwoorden. Op 30 januari 2016 zal Milieudefensie die landelijk presenteren.

De twee vragen liggen in het verlengde van waar ik met mijn boeken mee bezig ben en van de buurtervaringen van mijn projectleiderschap ‘Heel de Buurt’, een aantal jaren terug.
      Vraag: Hoe kun je meer macht vormen om de transitie daadwerkelijk te realiseren?
      Vraag: Hoe kun je een bewustzijnsomslag bevorderen?

De eerste vraag ontstaat vanuit mijn overtuiging dat zowel lokaal, landelijk als internationaal veel meer macht – democratische macht, massa – nodig is om echt grote langdurige veranderingen door te voeren en om de invloed van de sterke tegenwerkende machten te verminderen. De noodzakelijke verandering is immers heel groot en tast bijvoorbeeld de posities aan van de energieconcerns.

De tweede vraag klinkt heel algemeen, maar eigenlijk bestaan er veel leerzame ervaringen met het positief beïnvloeden van meningen, overtuigingen en de actieve inzet van mensen, maar worden die vaak niet bij elkaar gebracht. Veel ervaring gaat snel weer verloren. Hoe dat beter te doen?

Op de eerste vraag kan een makkelijk te benoemen, maar moeilijk te bereiken antwoord worden gegeven. Naomi Klein – in haar boek ‘No time’ – en meer auteurs laten zien dat uiteenlopende bewegingen doelen hebben die in feite met elkaar sporen. Zoals de progressieve politiek, vakbeweging, milieubeweging, solidariteitsbewegingen en andere. Wanneer deze consequent gaan samenwerken ontstaat een enorme kracht. Binnen zo’n samenwerkingsverband hoeven verschillende meningen op deelterreinen niet weggepoetst te worden.
      Deze benodigde en zelfs voor de hand liggende eenheid werkelijk bereiken is lastig, omdat men zo vaak de verschillen in plaats van de overeenkomsten benadrukt. Maar de urgentie is groot en dat inzicht kan verenigen. De TTIP-demonstratie op 10 december in Amsterdam laat zien hoe samenwerken kan. En vanaf dat moment kunnen bewegingen meer dan voorheen elkaar laten zien waar men mee bezig is, en elkaar solidair ondersteunen.
      Eenheidsworst is niet nodig, samenbundeling wel. Dus: veel meer samenwerking door bewegingen en organisaties. Uiteindelijk vallen veel doelen samen, zoals een goed milieu, gezond werken, een goede verdeling van de arbeid, armoedebestrijding, internationale solidariteit, vrede, enzovoort.

De tweede vraag, hoe kun je een bewustzijnsomslag bevorderen? In feite is er over het sociale en opbouwwerk, het werken aan samenlevingsvraagstukken, enorm veel naar de achtergrond weggedrukte ervaring opgeslagen. Ervaringen en informatie hoe in buurten en wijken met overtuigingen en actieve inzet kan worden omgegaan. Zelf werkte ik in het project ‘Heel de Buurt’, waarin in een wijk tal van bewoners op diverse wijze participeerden. Met de ervaringen van dit project werd daarna door de opdrachtgevers veel minder gedaan dan mogelijk was. En mede door bezuinigingen overheerst momenteel de korte termijnactie, vaak zonder duidelijke richting. Brandjes blussen in plaats van duurzaam werken aan een betere wijk.
      Als echter een nieuw actueel opbouwwerk zou worden georganiseerd, dat zich vergelijkbaar met de renovatiebeweging in de jaren zeventig van vorige eeuw, volledig zou richten op energiebewust bouwen, hernieuwde bouw, gezond leven en werken in de wijk, groen bevorderen, enzovoort, dan zullen successen niet uitblijven.
      Dus niet alleen van bovenaf plannen stimuleren, maar ook en vaak vooral van onderop. ‘Participatie’ is een stoplap geworden, maar hoeft dat beslist niet te zijn! Dat te weten en toe te passen op een veelvormige inzet om energiebewust te bouwen kan hele wijken enthousiasmeren. Dus met aanjagers, proactieve energieopbouwwerkers, niet om initiatieven uit handen te nemen, maar soms net de vorm te laten zien, waardoor successen kunnen worden bereikt. Niet alleen van boven, niet alleen van onderop, maar in wisselwerking.

Beide vragen leiden dus tot een antwoord: Samen optrekken. Je solidair tonen als je aparte acties hebt en vooral samenwerken wanneer het kan. Het zijn delen van een antwoord over de totale problematiek, maar concrete antwoorden zijn dus goed te geven.
      Essentieel is: mensen en organisaties moet elkaar consequent laten zien wat er speelt en waar ze mee bezig zijn, elkaar vinden.



Wil je ook fossielvrije energie? Teken dan de petitie van Milieudefensie.
Klik op de link https://milieudefensie.nl/energie






Essays over vrijheid en macht 



Projectverslag 'Heel de Buurt'








donderdag 1 oktober 2015

Toch Koffieboontjes … (je weet niet altijd wat je ziet, deel 2)




Juveniele Trivia’s, 30 juli Skylge




Toch Koffieboontjes … (je weet niet altijd wat je ziet, deel 2)

Levende koffiebonen op een autobrok. Ja dat kan, maar niet zonder dit nader toe te lichten.
      Je weet niet altijd wat je ziet, dat was het thema van de vorige blog. Beelden en zoekbeelden bepalen mede de waarneming die je doet. Foto’s zijn een passend hulpmiddel om dit verder te toetsen. Zo zag ik – zie vorige blog – de Zeearend die in gedachten nadien steeds meer twijfel opriep. Twijfel, die versterkt werd door in mijn hoofd en met vogelgidsen in de hand alle kenmerken de revue te laten passeren. En inderdaad, volgens de kenners bleek het een wat grote Buizerd te zijn. Daarmee werd de hij ook een zij, want bij de roofvogels zijn vrouwtjes vaak groter.
    Soms zie je iets wat iets anders is. Soms zie je iets dat na de gerezen twijfel toch blijkt te kloppen, maar pas na verkregen verdere informatie. Wanneer meer mensen kijken is de kans de oplossing te vinden groter. Maar daar heb je twijfel of nieuwsgierigheid van anderen voor nodig, want waarom zou je iets zomaar laten zien?


Op 30 juli loop ik op het strand aan het begin van de Boschplaat, Terschelling, paal 19. Harde aanlandige wind, het water vrijwel tot aan de duinvoet, een wat barre vertoning zo midden in de zomer. In al dat spattend water en zand ligt een zojuist aangespoeld brokstuk van een auto. Een soort bumper of iets dergelijks. Vrij dik materiaal, hard plastic, ongeveer een meter lang. Altijd even koekeloeren naar schelpen, wieren en dergelijke. Inderdaad zitten hier drie soorten schelpen op, levende dieren.
      In ieder geval zijn er twee duidelijk herkenbare soorten. Enkele exemplaren van de Schilferige dekschelp (Heteranomia squamula), half volgroeid. En ook van de Wijde mantel (Aequipecten opercularis). Vrij klein, enkele millimeters tot zo’n halve centimeter groot, dus juveniel. Beide soorten zie je wel vaker op aangespoeld plastic, zij het ook weer niet zo vaak. Van deze soorten neem ik een paar mee.

Daarnaast zitten twee wat vage roze schelpjes of aangroeisels. Met zand en schuim erop, dus slecht te onderscheiden. Toch lijken het wel Koffieboontjes, een klein soort kaurischelp, nogal zeldzaam.
      Met het plastic op het droge is het in de harde wind en de smurrie nog lastig deze schelpen er heelhuids af te krijgen. Daarom pruts ik verder niet aan de schelpjes en fixeer ze in wat zand in een kokertje. Het plastic is helaas te dik om er een stuk van af te knippen, wat eerder wel eens lukte. Dat is de beste manier zulke vondsten heel mee te krijgen.
      Een paar dagen later thuis kook ik de schelpjes met de waarschijnlijk nog levende weekdieren uit. Zo blijven de schelpen mooi. De dieren zijn toch niet te redden. Achteraf blijkt het jammer dat de roze schelpjes niet met dier en al in alcohol bewaard zijn, dan waren ze beter te zien geweest. Maar goed, iets als dit vind je niet elke dag en je kunt niet altijd alles tijdig bedenken.

Schoongemaakt blijken de vaagroze schelpjes zeer dunne hoorntjes, half doorzichtig, mooi en kennelijk toch redelijk sterk. Ze zijn maar iets beschadigd. Al realiseer ik me veel later dat met het koken waarschijnlijk het buitenste laagje, een soort vlies, verdwenen moet zijn.
      Ze zijn vrij klein, 8 en 4 mm, en in ieder geval mij onbekend. Zo dun en fragiel ogend zijn het geen Koffieboontjes meer, want die zijn juist stevig en hebben een onmiskenbare kaurivorm die hier niet te zien is. De collectie schelpengidsen thuis en het internet bieden ook al geen duidelijke uitkomst. De dieren leefden nog, maar dit is niet wat je normaal aan het Nederlandse Noordzeestrand aantreft. ‘Misschien Koffieboontjes’, dacht ik toen ik ze vond, maar dit lijkt anders.

Wat dan te doen? Kenners als Gerrit Doeksen van Terschelling raadplegen. Met hem wissel ik vaker gegevens uit. En gelukkig bestaan er instituten en organisaties als Naturalis, de Nederlandse Malacologische Vereniging en Stichting Anemoon, met altijd geïnteresseerde en welwillende medewerkers. Toch blijkt deze puzzel niet direct te kunnen worden opgelost. Er is geen antwoord per kerende post. Een nader zoektochtje door meerdere mensen leidt enkele dagen later tot de oplossing van het raadsel, gevonden door Jeroen Goud van Naturalis.
      Wat blijkt. Het zijn wel Koffieboontjes. De vorm is bijzonder, want het zijn nog onvolgroeide schelpen. In het groeiproces maakt deze soort een soort mondstructuur die uiteindelijk leidt tot de nauwe spleetvormige mondopening van de kauri. De Koffieboontjes lijken op kauri’s, maar de frisse juvenielen zien er behoorlijk anders uit.

Aan het Noordzeestrand en in fossiele aanspoelsels vind je soms grijze oude Koffieboontjes. De omvang van die volwassen schelpen is vaak niet veel groter dan deze halfwas exemplaren. Van het Koffieboontje bestaan twee soorten, de Ongevlekte en Gevlekte, respectievelijk Trivia arctica en Trivia monacha. De oude die aanspoelen zijn doorgaans de Ongevlekte. Van deze juvenielen is niet te zien welke van de twee het zijn.

Vragen blijven er wel. Nieuwsgierigheid bijvoorbeeld over dat groeiproces en de grootte, nu de juvenielen bijna even groot blijken te zijn als de volwassen vorm. Of andersoortige vragen, zoals of ze uit de Noordzee komen of vanuit warmere streken – Het Kanaal of zuidelijker – meegedreven op dat auto-onderdeel? Er schijnt ooit in Het Kanaal een schip met auto-onderdelen te zijn vergaan, waarvan de spullen nog aanspoelen. Dat zegt trouwens nog weinig over waar deze Koffieboontjes ‘opgestapt’ zijn. Of ‘opgegroeid’ kun je beter zeggen.
    Ongevlekte Koffieboontjes zijn wel vaker gevonden. Soms ook met een redelijk vers uiterlijk. Van het Gevlekte Koffieboontje is er een keer een levend exemplaar op een stuk plastic gevonden op Schiermonnikoog. Dat plastic leek ook op een auto-onderdeel. Maar zo’n vondst is heel zeldzaam, en die schelp kan met de stroming mee van ver zijn gekomen.
      Gerrit Doeksen vond in 2013 in buizen die 30 km boven het Amelander Gat uit zee waren geborgen een levend Ongevlekt Koffieboontje. Die komen dus in ieder geval wel levend voor in de Noordzee. De opwarming kan ook een rol spelen, maar hoe precies?

Zo wordt het beeld verfijnd naar aanleiding van een vondst op een winderige ochtend. En zo zijn er wellicht nog meer vragen dan voorheen. Toch aardig per saldo. In de blubber en met de harde wind in je oren meen je Koffieboontjes te zien en na alle twijfel blijkt dat naar aller waarschijnlijkheid ook nog te kloppen. ‘Je wist wel wat je zag’, toch? Maar niet helemaal dus.







Juveniele Trivia’s, 30 juli Skylge


 Juveniele Trivia, (internet)


Juveniele Trivia, (internet)


Volgroeide Trivia arctica (internet)





Literatuur

- Het standaardwerk over weekdieren die in de Noordzee leven is: R. de Bruyne, S. van Leeuwen, A. Gmelig Meyling en R. Daan (red.), Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied, Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca), Tirion Natuur, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 2013.

- De meest complete schelpengids over de Waddeneilanden: R.H. de Bruyne en Th. W. de Boer, Schelpen van de Waddeneilanden, Gids van de schelpen en weekdieren van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog, Fontaine Uitgevers, ’s Graveland 2008.

- Artikel over de vondst van een levend koffieboontje en veel andere schelpen in uit zee gehaalde buizen: G. Doeksen, K. Peeters, Enkele interessante vondsten van een kunstmatig rif in de Noordzee, in Het Zeepaard (tijdschrift van de Strandwerkgemeenschap van KNNV e.a., Diemen/Kloetinge), Jaargang 73, nr. 3, juli 2013, pp. 111-116.


Websites

Nederlands Malacologische Vereniging: http://www.spirula.nl/

Stichting Anemoon: http://www.anemoon.org/

Naturalis en Naturalis over strandfossielen: http://www.naturalis.nl/nl/kennis/amateurwetenschap/strandfossielen/

Strandwerkgemeenschap en Centraal Systeem (registratie van vondsten): http://www.strandwerkgemeenschap.nl/