zondag 20 december 2020

Communisme = Socialisme. Over woorden die niet vooruithelpen

 
– Maar het is dat dekselse individualisme, dat diep in de hele denkwijze van ook diegenen steekt, die zich ‘socialist’ noemen, die tegen het individualisme donderen maar dat zelf niet uit hun hoofd kunnen zetten. Zij zijn zelf particulieren gebleven en hebben zich het communisme niet eigen kunnen maken. –

Joseph Dietzgen (1886, Chicago)


Woorden die niet zoveel oplossen versus Woorden die ertoe doen. In het huidige partijconflict in en aan de marge van de Socialistische Partij, geïnitieerd door het Communistisch Platform, duiken termen op die misschien als bezwering van de ophef bedoeld zijn, maar weinig oplossen. Niet zozeer de ‘zoldercommunist’ wat gewoon gelul is, maar ik bedoel eerder het gebruik van de termen socialisme en communisme. Soms duikt de formulering op: van ‘onze’ socialistische partij willen ‘zij’ een communistische maken.
    Alsof je met die informatie precies weet wat er bedoeld is en of dit iets oplost. Beide begrippen doken vooral op in de geschiedenis na de Franse revolutie en werden door tal van groepjes, groepen en partijen vaak door elkaar gebruikt. Waarbij het meestal niet zo is zo dat onder communisme een gewelddadiger aanpak wordt bedoeld dan in het socialisme. Het ene begrip was niet helderder dan het andere, maar het streven naar een maatschappij zonder uitbuiting en klassenonderdrukking werd er wel door uitgedrukt. Dat gebeurde in uiteenlopende programma’s, waarin oude labels zo nu en dan weer eens anders werden opgehangen.

Veel vroegere socialisten en sociaaldemocraten noemden zich bij gelegenheid communist. Eigenlijk bestaat dat begrip al sinds Plato (ca. 427-347 voor Christus) erover schreef in zijn boek ‘Politeia’.
      De boven geciteerde Joseph Dietzgen – autodidactisch filosoof, bevriend met Karl Marx – trok in 1886 in het heetst van de felle strijd in Chicago om de rechten van de werkers welbewust op met anarcho-syndicalisten en anarchisten en beriep zich daarbij op ‘Het communistisch manifest’. Proletariërs van alle landen, verenig je. Of je je sociaaldemocraat, socialist, communist of anarchist noemt, je duikt niet weg in woordenspelletjes als het erop aan komt in de actie en de strijd voor een gerechtvaardigd beter bestaan.

De SP weet dat allang, getuige het SP-boek ‘Woorden in de strijd’ uit 2010. Hierin wordt bij de termen socialist, communist een aanverwante termen niet zo nauw gekeken. Uiteenlopende socialisten samen in één boek. ‘Het rode vaandel volgen wij!’ Daarbij stelden de inhoud en de verschillende optieken wel degelijk wat voor. Op dat inhoudelijke vlak zal ook nu de eenheid tussen de verschillende visies gesmeed moeten worden.
      Waarschijnlijk is dat niet eens zo moeilijk. Op het recente SP-congres liepen bij diverse sprekers de verschillende termen ook solidair zij aan zij.

Geen houdbaar groot verschil tussen socialisme en communisme dus, althans niet vanuit de directe betekenis van deze woorden. Er zijn echter meer woorden in het geding. De Groene Amsterdammer van 10 december jl. vult een bladzijde onder de titel ‘Extreem’, hierbij onder meer expliciet verwijzend naar het gedoe in de SP.
      Extreem? Een woord dat hier mist en bij mij eerder naar voren komt als ik de waslijst aan veranderingen lees die het Communistisch Platform nastreeft, is het eenvoudige woord ‘Radicaal’. Had dat woord er niet moeten staan?
    Extreem of Radicaal? Extreem versus Radicaal? Voor veel mensen is dat hetzelfde, maar dat is het beslist niet. ‘Extreem’ is over de uiterste grens gaan van wat maatschappelijk verantwoord of wenselijk wordt geacht. ‘Radicaal’ is een beroep op de basis, de wortels, het fundament, de principes van de opvatting. Radicaal is letterlijk ‘terug naar de wortels’ en dat kan heel verschillend uitpakken. Radicaal kan verwerpelijk zijn, maar ook welkom, passend, juist op zijn plaats, normatief en principieel. Extreem is meestal negatief, radicaal hoeft dat helemaal niet te zijn.
    Het is de vraag of aan de politieke opvatting van het Communistisch Platform recht wordt gedaan door zijn standpunten zonder meer als extreem te labelen. De oplossing? Slechts een echt inhoudelijke beoordeling kan die bieden.

Het Communistisch Platform wil ‘marxistisch’ zijn. Marx als inspiratie? Bestudeer hem. Niet hem alleen, maar de internationale geschiedenis van de arbeidersbeweging. Prima dus, maar er zijn risico’s. Er zijn minstens twee goede redenen te bedenken om daar heel voorzichtig mee te zijn.
      Ten eerste is in een lange geschiedenis, zoals de tijd van de Koude Oorlog, gebleken dat verschillende politieke partijen hun eigen visie als de ware uitleg van het marxisme claimen. Dat leidde tot veel strijd en geweld die vaak een nationaal-politieke kleur hadden, meer dan een integere wetenschappelijke of filosofische onderbouwing. Resultaat: de dwang van het dogma, overdreven stelligheid. Een partij moet zich echter vooral socialistisch o.i.d. noemen, niet marxistisch. Je streeft het socialisme na, dat is het doel, waarbij om dat te bereiken Marx’ of marxistische analyses een buitengewoon waardevol hulpmiddel kunnen zijn.

Ten tweede is het programma van het Communistisch Platform eerlijk in zijn gedetailleerde uitleg, maar daardoor in feite een blauwdruk. De geschiedenis houdt zich echter niet aan blauwdrukken.
      Karl Marx en Friedrich Engels trokken hun lessen uit het oudere socialisme, dat door hen werd gezien als ‘utopisch socialisme’. Zij hadden een haat-liefde-verhouding met dat utopisch socialisme. Enerzijds vinden ze dat achterhaald, zeker door alle plannenmakerij van sommigen utopisten, maar anderzijds kwamen zij krachtig op voor utopisch socialisten als Charles Fourier (1772-1837), wanneer die onjuist en veel te negatief beoordeeld werd. Zie Friedrich Engels’ stevige verdediging van Charles Fourier tegenover de interpretaties van Eugen Dühring (in Engels’ boek met de fraaie ondertitel ‘Anti-Dühring’).
      Een compleet beeld van een nagestreefde betere maatschappij heeft onder meer het risico dat de waarde van het verschil niet meer wordt gezien, het onwenselijk wordt dat openlijk uit te spreken, en dat vooral de actuele feitelijke situatie niet grondig politiek wordt beoordeeld. Dat dan alles op het goudschaaltje van het dogma wordt gewogen.
      Dat past niet bij Marx en Engels. Hun fundamentele kritiek op kant-en-klare uit te voeren programma’s vind je onder meer in Marx’ boek ‘De burgeroorlog in Frankrijk’ (1871). Zij gaan ervan uit dat je voor de socialistische politiek de actuele politieke situatie telkens grondig moet analyseren, want die verandert steeds. Analyse als basis voor een sterk politiek optreden. Marx’ ‘Het kapitaal’ is daarbij een nuttige leidraad, maar biedt – daarin is Marx consequent – ook geen kant-en-klare oplossingen. Wel een richting: ‘De opheffing van het loonsysteem!’

Terug naar het heden rijst bij dit alles rijst natuurlijk de vraag of het partijbestuur leden mag royeren als zij – op hun manier – integere doelen nastreven. Ja dat mag, zowel formeel als inhoudelijk onderbouwd mag dat. Het is niet niets wanneer een groot deel van de partij met veel energie politiek bedrijft en actie voert op basis van de normaal verlopen besluitvorming, er dan tegelijk een ander deel stevig georganiseerd en met expliciete instructies aan hun sympathisanten op dat lopend proces ingrijpt.
    Het partijbestuur moet zich aan afgesproken besluiten houden, de leden dan niet? Is het gek dat sommigen die zich ‘uitsloven’ er woest van worden? Een partijbestuur is geen knip voor de neus waard als het niet zou handelen. Dan nog staat echter de vraag recht overeind of het royement de ware oplossing is. Ik heb geen zicht op het antwoord op de vraag of er goed gezocht is naar een oplossing die de inhoudelijke vragen en ideeën recht doet. Of dat voor de komende tijd een perspectief wordt geschetst hoe daar te komen.
      Royementen zijn een paardenmiddel, een sterke partij onwaardig. Beter is een inhoudelijk krachtiger lijn te vinden. Ik hoop hierboven duidelijk te hebben gemaakt dat je daar niet komt met woordspelletjes, maar ook niet met een totaal dichtgemetselde visie die alle politieke vragen over de socialistische toekomst oplost.

Nederland is een land met veel verdeeldheid en vooral een burgerlijke politieke versnippering. Voor socialisten e.a. ligt hier de onvermijdelijke taak politiek een eenheid te scheppen. Zonder eenheid geen macht. Eenheid hoeft niet te betekenen dat de verschillen weggepoetst worden. ‘Eenheid in verscheidenheid’ is een helaas afgekloven, maar inhoudelijk nog steeds goede leuze.
      Eenheid kan op tal van manieren worden bereikt. Niet in de eerste plaats door fusies – laat iedere partij in haar kracht – eerder door grondige samenwerking en politiek debat, lokaal en centraal. Solidariteit in plaats van particularisme.

Het uitgangspunt van de noodzakelijk te bereiken eenheid heeft diverse malen een rol gespeeld bij mijn eigen politieke keuzes. In de jaren zeventig was ik lid van de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP). In 1973 werd door de Koningin de Groninger Eemshaven feestelijk geopend. Op de openingsboot zat het Provinciale Statenlid van de PSP. Hij droeg hiermee uit deze haven een goede economische investering te vinden. Achter die boot voer een klein bootje met PSP-activisten die om milieuredenen tegen de Eemshaven demonstreerden. De PSP streed hier dus tegen zichzelf. Kon men niet vooraf gezamenlijk een standpunt bepalen?
    In ongeveer dezelfde tijd zat ik in de actieleiding van de Groninger Studentenbond (GSb) bij de bezetting van het Academiegebouw als protest tegen de 1000-guldenwet en voor het behoud van de democratisering van de universiteit. De plaatselijke PSP weigerde zich solidair te verklaren, want die vond de GSb te communistisch. Tijdens de bezetting kwam echter spoedig een prachtige solidariteitsverklaring binnen van de twee PSP-Tweede Kamerleden, Bram van der Lek en Fred van der Spek. Zij schaarden zich voor 100% achter deze actie. De PSP dus alweer in strijd tegen zichzelf.
    Twee voorbeelden van richtingloosheid en een gebrek aan eenheid. Een strijd met zichzelf, wat een versnippering. Dat individualisme schiet niet op, het schept geen sociale machtsbasis. Een inzet de eenheid te smeden is een van de belangrijkste voorwaarden om een rol van betekenis te spelen! Ik besloot mijn lidmaatschap op te zeggen en werd na anderhalf jaar wikken en wegen lid van de CPN. Politiek actief worden doe je om een sociale democratische macht te verzamelen tegen de macht van het kapitaal, tegen uitbuiting, onderdrukking en verwaarlozing. Of om lokale macht te vormen in de huurstrijd en het vakbondswerk e.d.

Een visie op eenheid is binnen een socialistische beweging absoluut noodzakelijk, zowel voor de kleine acties als de grote transities. En de tijd dringt. De politiek kan niet hetzelfde blijven, maar moet zich dóór ontwikkelen, en niet achter de feiten aan lopen.
      Er worden momenteel belangrijke acties gevoerd, zoals bijvoorbeeld het proces van Milieudefensie tegen Shell, de strijd van inheemse volken om het Amazonegebied te redden, en vele andere. Deze acties van de milieubeweging en van veel betrokken jongeren tonen aan dat de SP zich moet opfrissen, haar visie ook in de breedte versterken en het socialistisch perspectief daarin inbrengen.
      De huidige generaties verwachten in deze opmerkelijke tijd van grote uitdagingen en veranderingen meer debat en visies van een socialistische partij, dan de SP nu biedt. Veel loopt heel goed en betrokken, maar ‘veel’ is nog niet ‘alles’, om nog enkele woorden te zeggen die wellicht wél helpen.
      Een formele benadering biedt geen echte oplossing. Wanneer niet grondig naar de inhoudelijke aspecten wordt gekeken, van de wereld in beweging en in crisis, zijn conflicten over visies en de prioriteiten van politiek optreden niet op te lossen.






Bron van het citaat van Joseph Dietzgen. Joseph Dietzgen, Haben wir etwas mit den Anarchisten gemein? (1886), in Joseph Dietzgen, Schriften in drei Bänden, deel III, Akademie Verlag, Berlin (DDR) 1965, p. 14.




Joseph Dietzgen (1828-1888)



 

 









dinsdag 15 december 2020

Vrijheid als verovering

 
‘Maar vrijheid is slechts wat men verovert.’

Clarice Lispector


Dat de vrijheid onder druk staat is buiten kijf. Is het ooit anders geweest? Aanslagen, conflicten ‘overal’ op de wereld, discriminatie en veel vormen van uitbuiting en ongelijkheid en dan vooral ook nog de pandemie stellen de vrijheid aan de orde.
      In de media verschijnen tal van artikelen. Je kunt constateren dat het niet vreemd is dat in heel de geschiedenis van de filosofie de vrijheid en het verwerven van concrete vrijheden meespelen. Sterker nog, draait niet de hele filosofie en de wetenschap om de vrijheid? En de religies?

Denken over vrijheid en praten over vrijheid. In interviews over vrijheid wordt vaak gevraagd: ‘Wat versta jij onder vrijheid?’ Een vraag, die het eerder onmogelijk dan makkelijk maakt, en vrij zelden leidt tot een vruchtbaar nieuw gezichtspunt.
      Want het onderliggende probleem is dat je vrijheid nooit helemaal kunt definiëren. Het zal bij vrijheid altijd draaien om een rijkdom aan eigen keuzes en ontwikkelingsmogelijkheden, zo nodig aangevuld met een materiële rijkdom voor de liefhebbers, of juist om een gemis aan dat alles. Voelen dat iets kan of juist niet kan. Of niet mag, geblokkeerd wordt. En dit alles in internationale en lokale kleuren en varianten, zoals vrij zijn van ziekten, leve de gezondheid, vrij zijn van overmatige drukte, leve de vakantie of de festivals en boven alles de vrede.

En dan raken de definities uitgeput, is dat nu ‘de vrijheid’? Als vrijheid iets groots is en nog altijd nastrevenswaardig, wordt dat niet door definities te klein, te dichtbij of omgekeerd juist veel te groot, te ver weg of te onbepaald gedacht?
      Houd liever op te definiëren, het helpt nauwelijks verder. Het gaat misschien om waardigheid van de mens, maar als dat vrijheid is, is toch alles wel vrijheid? Zo kom je geen stap verder, waardoor sommigen weer terugverlangen naar de oude indelingen, waarin de religie de boventoon voert. Waarin de mens de vrijheid nastreeft als een soort eeuwige levensverzekering voor de ziel en het hiernamaals of een godheid wel de inhoud ervan zal bepalen. Al dan niet (voor)beschikt voor de mens. Dan speelt de vrijheid overal en kun je er zalvende woorden over uitspreken, zonder dat dit tot een einde komt. Eeuwige vrijheid, dat is toch niets?

En dat laatste hoeft, realistisch bezien, natuurlijk ook niet nagestreefd te worden. Betekent dat een einde van de welbegrepen vrijheid? Dat doet bijna denken aan de historisch-dialectische filosofie van Georg Hegel (1770-1831), die dat welbegrepen ‘object’ vrijheid, in de verpakking van rationaliteit, tot een echt einde wil doordenken. Een redeneren dat alles omvat, dus ook de vrijheid benoemt en zelfs verwerft. Maar nogal abstract. Het kan waar zijn, maar wie wordt er gelukkiger van?
    En toch, zit Hegel niet in de buurt van een mooie opening? Kan dat redeneren niet als actie worden gezien, als een zoektocht in de bewust gekozen richting van de verdere ontwikkeling van de vrijheid?
      Hier moest ik aan denken toen ik pas bij de Braziliaanse schrijfster Clarice Lispector (1920-1977) een ‘en passant’ genoemde definitie van vrijheid las, die vanuit het opstapje Hegel, en mogelijk zelfs doorredenerend naar Karl Marx (1818-1883) een belangrijk aspect van de vrijheid toont.
    Lispector schrijft: ‘Maar vrijheid is slechts wat men verovert.’ Wat je misschien ook mag ombuigen naar de meer persoonlijk geformuleerde variant: ‘Maar vrijheid is slechts wat je verovert.’

‘Slechts’ de vrijheid veroveren. Dat ‘veroveren’ van vrijheid kan een enorme dynamiek onthullen die speelt wanneer het om de vrijheid en concrete vrijheden gaat. Je krijgt de vrijheid niet cadeau, er moet aan gewerkt of voor gestreden worden. Je moet misschien wel naar grensverleggende doelen achter de horizon van al gewonnen vrijheden kijken. Want die je al ‘hebt’ verdienen nauwelijks nog het woord vrijheid. Tenzij bestaande concrete vrijheden aangevallen, tenietgedaan of zelfs verboden worden, of een aanleiding vormen tot terreur. Dan begint de (her-)verovering opnieuw.
    Veroveren, beschikken over wat je wenste, een heel gewoon politiek begrip, maar met grote maatschappelijke en persoonlijke consequenties.

Het mooie van de uitspraak van Lispector is de dynamiek in de formulering. De dynamiek, de grote, brede toepasbaarheid, de mogelijke link met echt moeilijke situaties, gevat in een toch heel beperkte definiëring. Niet doen alsof je de vrijheid in bezit hebt, alsof er geen relatie met anderen of met de maatschappij bestaat. Het is simpel en toch zal de verovering steeds plaats moeten vinden. Je verovert iets niet zomaar.
    Het is ook een mooie uitspraak als je deze groot en maatschappelijk neemt, voor de ideeën van mensen die een betere wereld nastreven (zoals ik). De vrijheid moet veroverd worden. Maar denk niet dat dit iets is dat ook klaar is, zich ergens kant-en-klaar aandient.
      Want ‘men’ kan de vrijheid veroveren, ‘je’ krijgt haar niet op een koopje, je moet deelnemen aan de verovering. En vooral: het zal ook gaan om een psychische en morele verovering. De vrijheid vertoont zich in talloze gedaanten, waaronder heel onverwachte. Zowel in het ervaren gebrek aan vrijheid als in de rijke positief verworven vormen ervan. Vrijheid in veelvoud, maar niet automatisch, pas door verovering.

Natuurlijk denken mensen bij vrijheden vaak vooral aan een grotere schaalgrootte, van met name burgerlijke vrijheden of structurele maatschappelijke transities. Maar er liggen altijd lagen onder, waar de vrijheid historisch structureler en existentiëler speelt. Daarbij verbleekt het oppervlakkige vrijheidsidee als ‘ik zal zelf wel weten wat ik doe’, ook al hoort dat er mogelijk óók bij.
      Vrijheid is een open begrip, dat vraagt om concretisering, maar dat hoeft niet altijd worden ingevuld. Vrijheid als verovering. Ook, maar niet alleen van jezelf, de drempels overwinnen, jezelf overwinnen. Er is beslist meer te veroveren als het om de vrijheid gaat.

‘Maar vrijheid is slechts wat men (je) verovert.’ Mooi hierin dus het veroveren, dat betekent moeite doen, maar houdt het ook een inhoudelijke, kwalitatieve band vast. Het klinkt wilder dan het is, wan je kunt ook zeggen: ‘Een verovering koester je.’ Vrijheid-blijheid is het niet, dat is niet het thema van de ‘echte’ vrijheid, mogelijk wel een onderdeel ervan.
      Daarmee is vrijheid ook een bewustwording, een proces van geest en lichaam, rede en emotie. Het is dan ook een geborgenheid, een relatie, een bepaling tot iets anders, bijvoorbeeld tot een overwonnen fase van ‘minder vrijheid’. Er is het aspect van winnaar-zijn, van beklijven en vernieuwing. Daarnaast is er respect nodig. Je verbind je in plaats van dat je breekt. Er is mogelijk een band die onlosmakelijk is. Een verovering laat je toch niet zomaar los? Dat doet niemand, of ligt dat anders?

De werkelijk gerealiseerde of nagestreefde vrijheid – bijvoorbeeld van het volk dat onderdrukt en uitgebuit wordt – wordt degelijk gevoeld, herkent, vaak ook door de anderen die er heel wat anders onder verstaan of dat beweren. Zoals de rijke die toch emotioneel wordt wanneer de arme zijn recht(en) claimt en de rijke op zijn manier zich op zijn verworven vrijheid beroept. Men vindt de claim plat, ongepast of iets dergelijks, maar het gaat wel degelijk om een ‘noodzakelijke’ vrijheid en de botsing tussen tegengestelde deels op te heffen vrijheidsclaims.
      Alle vormen van vrijheid zijn niet in één definitie te vangen. Het kan nu eenmaal niet, het zit in de aard van het beestje. Vrijheid volledig definiëren kan niet, want de vrijheid zal intussen al een verdere stap zetten. En zo’n stap, een actie of procedure, kan men als een verovering zien. Het is niet alle vrijheid maar wel een belangrijk aspect.
      Achter de horizon van een bereikte vrijheid doemt de idee op van een nog verder reikend perspectief, waar ook het gemis aan vrijheden een risico vormt, bijvoorbeeld als aanslag op de persoonlijkheid of de natuur, en door veiligheidsrisico’s. Dan speelt de vrijheid in haar tegenspraak, als vergissing, en de mens speelt ‘Rupsje Nooitgenoeg’, nooit tevreden, terwijl wat er (nu) is al zoveel mogelijkheden biedt. Ontevreden daarover?

Hoe dan ook: vrijheid is een verhouding, op een speelveld dat zelf ook in beweging is, en dat blijft. Over vrijheid valt zoveel te zeggen, Dit klopt (dus) wel, maar pas na concretisering en vervolgens te zien hoe algemeen deze concretisering toepasbaar is. ‘Opstijgen naar het concrete’, zou Marx zeggen. Concreet en écht begrepen, doorgrond, aanvaard, en toch nog als ontwikkeling, verandering. Op naar de volgende verovering van de vrijheid.
    Maar uiteindelijk beslist het totaal, ook de totale mensheid. Dat is ingesloten in de conclusies, dus ook de ander zien, erkennen, zo nodig helpen. Dat is een concretisering die Rosa Luxemburg (1871-1919) goed zag, getuige haar kernachtige uitspraak: ‘Vrijheid is altijd de vrijheid van de andersdenkenden.’
      Dát perspectief moet meetellen, anders is de vrijheid geen echte, nog veel te beperkt, in wezen egoïstisch. Wat voor vrijheid kan egoïstisch zijn?

    In recente artikelen over vrijheid, die vaak gaan over de botsingen tussen bepaalde burgerlijke vrijheden – en de neerslag daarvan in wetten of rechten – worden de bredere perspectieven zoals Lispector en Luxemburg die zien vaak miskent. Vrijheid moet veroverd worden, en dat altijd met het perspectief van de ander voorop, dus nooit als bijkomstigheid.
    Echte vrijheid is vrede. Dat is ook ‘een’ definitie. Alsjeblieft! Vrede is vrijheid.

Over vrijheid kun je nooit uitgepraat raken, zeker als je een sociale politieke intuïtie hebt. Dat is inherent aan het woord, de kleine en de grote vrijheden, de andere kant van de beperkingen, botsingen van rechten en belangen, en andere negaties.
    Vrijheid = mogelijkheden openen, en wat kan er niet geopend worden! Veroverd, en veel meer dan alleen voor jezelf. Er op een respectabele manier gebruik van maken. Gericht op de vrijheid van de ander en de ontwikkelingsmogelijkheden van de natuur.




Bronnen:
Clarence Lispector, Alle verhalen, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, Antwerpen 2019, p. 549.
Rosa Luxemburg, Zur russischen Revolution, in Gesammelte Werke, deel 4, Dietz Verlag Berlin (DDR) 1979, p. 359.


N.B. Hoewel ik geloof dat dé definitie van vrijheid niet kan bestaan, door de inhoud van dit begrip, geef ik in mijn boek ‘Het Speelveld van de Vrijheid’ (Uitgeverij Damon) een reeks begripsbepalingen met betrekking tot (politieke) vrijheden. Zie de ‘definities’ in Hoofdstuk 8, pp. 138-143.


















zaterdag 5 december 2020

Waarom dat pleidooi voor hechtere linkse samenwerking? De redenering

 
In mijn boek ‘Actief socialisme en vrijheid – Pleidooi voor hechtere linkse samenwerking’ leg ik flink de nadruk op dat laatste: Samenwerking, ‘Werkers aller landen, verenig je.’
      Zonder dat duidelijk wordt gemaakt dat men het boek goed heeft gelezen, kom ik soms interpretaties tegen die mijn redenering én conclusie geen recht doen.
      Ten eerste denkt men soms dat hetzelfde bedoeld wordt als wat zo vaak in de krant heeft gestaan: dat de linkse partijen in Nederland moeten fuseren, in elkaar op moeten gaan. Ten tweede dat ik me vooral of enkel en alleen op de raads- en parlementsverkiezingen richt.
    Beide bedoel ik niet. Mijn redenering is anders. Bovendien is het goed deze redenering die de conclusie van ‘samenwerking’ onderbouwt nog eens kort samenvattend weer te geven. Voor verdere toelichting leze men het boek.
      Onder goede samenwerking van ‘links’ versta ik meer creativiteit dan alleen maar kijken naar de politieke verhoudingen in het parlement of de linkse Kamerzetels te tellen.

Hieronder de redenering (en aannames) die begint bij de politieke situatie en loopt via vier vragen.
1 – Wat is momenteel de voornaamste politieke opgave?
2 – Heeft ‘links’ voldoende macht deze opgave te vervullen?
3 – Wordt het gesignaleerde gemis om aan de opgave te voldoen voldoende en effectief bereflecteerd?
4 – Wat nu te doen?

1 – Er is één groot en oneindig veelomvattend vraagstuk dat opgelost moet worden. Deel één ervan is het grote klimaat- en biodiversiteitsvraagstuk. Deel twee ervan is het lokale en mondiale vraagstuk van de toenemende en grote sociale, materiële en democratische ongelijkheid tussen klassen, mensen, bevolkingsgroepen en regio’s. Dit zijn geen ‘losse’ vraagstukken, maar complexen van politieke en morele vraagstukken in één ontwikkelings-samenhang.
    Wat men doet met het ene (deel) vraagstuk raakt altijd het andere, daarom is er één samenhangende politiek noodzakelijk, om de aarde en het sociale leven te redden op een ‘acceptabel’ of hoger niveau van leven en samenleven. Alleen een politiek die men realistisch links of progressief noemt is momenteel in staat deze uitdaging reëel tot een oplossing te brengen.

2 – Geen van de linkse partijen, groeperingen of personen heeft nu voldoende macht deze vragen tot een goed einde te brengen. Dat moet helder en hardop onder ogen worden gezien. Een grondige, dus radicale reflectie is vereist. Was het in de geschiedenis niet zó: massa vormt macht? Is dat nu in essentie anders? Dat is zeer de vraag. Wat betekent dit? Moeten 'kleinere machten' niet meer gebundeld worden?

3 – Maar wat is de situatie? Sociale machtsvorming moet voorop staan, terwijl in de praktijk de verdeeldheid overheerst. In handelen en denken.
      Bovenstaande ‘grote opdracht’ wordt niet – of zeker niet voldoende – onder ogen gezien. Er is nog te weinig algemeen gedeelde reflectie op dit grote probleem. Ook al brengen met name natuur- en milieuorganisaties meer dan voldoende informatie aan. Het individualisme is ook bij links veel te dominant aanwezig. Een wirwar van meninkjes, geen eenheid, en dat nog verder verergerd door de overmatige invloed van ‘sociale media’.
      Er is wel een vaag appèl op de achtergrond, dat opleeft bij verkiezingen, tot samenwerking. Maar die stelt weinig voor. Daardoor komen de echte inhoudelijke items van links over radicale democratie, klimaat, sterke solidaire belangenstrijd bij sociale ongelijkheid en een revolutionair sociaal perspectief op politiek niveau te weinig aan bod.
      Het accent ligt vaak op ‘rechts’ (min of meer) bestrijden, maar versnipperd, aan de hand van deelpunten. De lokale, parlementaire en (vele) andere kansen samen te denken, scholen, reflecteren, te werken, en te bouwen, blijven liggen. Als dat mist komt dat neer op een gemis van de kenmerken van een echte sociale ingrijpende beweging.
    Moet ‘alles’ dan in elkaar ‘opgaan’? Neen, in de eerste plaats moet men van elkaar leren, samen strijden en samenwerken. Dat is een radicaal ander accent dan de oude gewoonte andere linkse groepen voor de zoveelste keer de maat te nemen. Lastig natuurlijk, maar waar een (politieke) wil is, is een weg!
      Of omgekeerd, neem elkaar gerust hardop de maat, maar leer daar dan van in een beweging van sociale opbouw, die hetzelfde nastreeft in verschillende variëteiten. Radicale principes verkwanseld? Werk aan het tegendeel, raap ze weer op, breng ze tot leven op alle mogelijke geografische niveaus.
      Weer meer geloven in eigen kracht. Meer inzicht in het bereiken van een grote sociale democratische macht. En verschillen naast die te bespreken, ook gewoon van elkaar accepteren. Ook het verschil moet tot kracht, tot een kans wordt omgevormd. Centraal en decentraal (lokaal).
      Partijen en bewegingen. Uitdragen dat uiteindelijk dezelfde thema’s spelen, die ieder raken, waar en wie je ook bent. Thema’s dus met betrekking tot sociale gerechtigheid, de biodiversiteit en de vrede, ofwel de essenties van het leven en de aarde.

4 – In een reële samenwerking kunnen partijen en groeperingen de eenheid smeden en een grotere en groeiende macht vormen. Samenwerken van gematigd tot en met revolutionair links. Partijen, groepen en bewegingen van realistisch progressieve, sociaaldemokratische, socialistische, communistische of anarchistische (enzovoorts) huize.
      Alleen samen kan de noodzakelijke macht gebundeld worden om de strijd om grote vraagstukken op te lossen succesvol aan te gaan. Samenwerking door de verschillende groepen die men gewoonlijk als ‘gematigd’ benoemt of juist als ‘radicaal’, met alles wat daar tussenin zit, mits geweldloos.
      Waarbij ‘geweldloos’ ook de positieve vorm aan kan nemen van pacifisme, gericht op het formuleren en uitvoeren van een actieve, politiek offensieve vredespolitiek die past bij de huidige complexe zeer risicovolle verhoudingen. Inclusief een realistisch zicht op de nieuwste (bio)technologische en sociaal-communicatieve ontwikkelingen en bijbehorende veiligheidsvraagstukken.
    Verschillende ideologisch progressieve groepen kunnen elkaar scholen, samen acties voeren en lokaal samenwerken, waarin tegelijk een hoger reflectieniveau en scholing op politieke vraagstukken kan worden bereikt. Terwijl ieder de eigen politieke identiteit kan behouden of bij kan stellen.
      Verschillende ideeën en principes? Het is nu eenmaal zo dat er verschillend wordt gedacht. Wat is daar mis mee? Verval niet in de verkeerde prioriteit die eerst alle (ideologische) denken wil vervangen. Dat was vooral een naïeve idealistische en individualistische houding. Direct willen overtuigen op standpunten is zelden de snelste weg naar eenheid en verandering. Goed samenwerken kan alleen wanneer het doel het bovengenoemde grote politieke vraagstuk blijft en niet het doel wordt elkaar te bekeren. Historisch gezien was men er vaak op uit elkaar te overtuigen vanaf de eigen grondslagen en dat is – als doel – meestal een kansloze missie gebleken. Daar moeten de socialistische groeperingen ver voorbij zien te komen, samen met anderen!

Tot zover de kort samengevatte redenering, waar mijn boek op uitloopt. De kern is de huidige gebrekkige machtsvorming te erkennen en daarop te acteren. Elk punt kan veel discussie oproepen, maar ook verhelderend zijn.
      Zo denkt men bij ‘socialistisch links’ wel eens dat milde, gematigde standpunten leiden tot minder resoluut gedrag, minder strijdbaarheid. In het verzet in de 2e W.O. bleek daarentegen dat mensen met milde standpunten vaak de meest consequente verzetsstrijders waren, die hun leven in de waagschaal stelden.
    Zo denkt men vanuit een ‘socialistisch gematigd visie’ wel eens dat radicale standpunten direct onjuist, risicovol of gewelddadig zijn, terwijl pittig debat en het grondig doordenken naar de wortels – de vooronderstellingen van de eigen politieke richting – heel waardevol kan zijn. Dat laatste zeker in een wereld waarin korte-twitter-meningen de boventoon zijn gaan voeren bij belangrijke politieke vragen.
    Bij gezamenlijk optreden en scholingen kunnen mensen van mening en richting veranderen. Een soort verandering bij ‘noodzakelijk toeval’. Dat is prima. Elkaar per se op deelvragen willen overtuigen helpt daarentegen meestal heel weinig en leidt makkelijk tot versplintering. Ego’s die alle richtingen op stuiven hebben zich vaak genoeg vertoond in de socialistische bewegingen, partijen en vakbonden.
      De versplintering van links, op tal van terreinen, moet worden opgeheven. Ten gunste van politiek die een grote sociale en democratische macht vormt voor de alle mensen, de wereld, het klimaat, de biodiversiteit en de vrede.
      Bij de grote politieke en levensvragen betekent ‘apart’ het verlies van veel sociale energie. Dát in te zien vormt de (radicale) drijfveer en onderbouwing van het boek.
    De machtsfactor? Voor sommigen een vervelend, onvriendelijk thema. Maar zonder een groeiende sociale zelfs revolutionaire macht zijn de maatschappelijke en natuurlijke risico’s veel te groot. De macht mondiaal democratisch maken is inderdaad een revolutie, de voorwaarde om de grote problemen van deze ene, samenhangende wereld op te lossen. In actie en reflectie.



Boek: Jasper Schaaf, Actief socialisme en vrijheid, Pleidooi voor hechtere linkse samenwerking, Doorbreek de vanzelfsprekendheid, Uitgeverij Damon, Eindhoven 2018, ISBN 978 94 6340 142 5

Te koop bij: De boekhandel (even bestellen), Uitgeverij Damon (zie de website van Damon), of bij Jasper Schaaf, bestellen met een mailtje naar JasperSchaaf@gmail.com.













donderdag 26 november 2020

Geveld door de vogelgriep – Een ruim negenjarige Brandgans op het strand

 
De vogelgriep. Gesel van nog een virus. Ophokplicht bij de vogelboeren. Ooit afkomstig uit China, en nu? Wie zal het zeggen. Heel Noordwest-Europa lijdt er danig onder. Al lijkt door de Corona er in de media betrekkelijk weinig aandacht voor. Mensen gaan vóór kennelijk.

Een kleine maand geleden liep ik op Schiermonnikoog op het strand. Daar lagen tussen paal 4 en paal 10 in een recente vloedlijn minstens vijftien dode Brandganzen (Branta leucopsis). De in Friesland elders al gesignaleerde vogelgriep had hier duidelijk ook toegeslagen.
      Dat deze vogels op het strand lagen is opmerkelijk, want de Brandganzen zitten het meest in de weilanden aan de Wadkant. De griepslachtoffers op het strand kunnen onderweg boven zee uit de lucht zijn gevallen. Niet zo gek als je leest dat de vogels door deze griep in korte tijd helemaal de draad kwijt zijn, omvallen en sterven.

Sinds ik een keer – jaren geleden op het strand – een Jan-van-gent kon helpen die helemaal verstrikt zat in een vislijn, let ik extra op gewonde of dode vogels op het strand en of ze geringd zijn. Van de vijftien karkassen van de Brandganzen, die duidelijk nog maar kort aangespoeld of heen en weer gedreven waren, was er één met een ring.
      De vondsten van de dode ganzen en de ring zijn doorgegeven aan de relevante instanties. De vogel met de ring bleek ruim acht jaar geleden geringd in Castricum, en naar verluid was die toen al ouder dan een jaar. Het dier was al danig aangevreten, wat overigens niet voor alle dode dieren gold die ik gezien heb. Maar dat is wel een extra besmettingsgevaar, lijkt me.

De geringde vogel werd gevonden nabij paal 8. Slachtoffer samen met vele andere vogels. Vooral watervogels, naar het schijnt. En roofvogels die wel een Brandgans lusten.
      Brengt de mens deze griep en andere varianten over via de vaak massaal gehouden vogels, zoals kippen en eenden? Een vraag die relevant is en om een antwoord vraagt. Relevante vragen voor de biologen, terwijl er al zoveel aan de orde moet komen over het klimaat en de biodiversiteit. De rij dode vogels in de vloedlijn zet wel aan het denken.

Op het strand op dezelfde dag zag ik ook één nog levende Brandgans. Stond er niet erg fleurig bij, maar hopelijk was dit dier gewoon moe. Zie de eerste foto. Hij legt de kop op z’n rug.
      Zo lagen sommige van de dode vogels er ook bij, languit, de kop gedraaid tot op de rug. Naast deze foto nog een paar van de dode dieren.










 


 

 

 

 

zaterdag 21 november 2020

Armoe troef in Drenthe?

 In de geschiedenis die het huidig aanzien van Drenthe heeft bepaald speelden de armoede en de stands- en klassenverschillen zeker een rol. Dat wordt duidelijk uit het niet zo lang geleden verschenen boek ‘Drenthe, plekken met een verhaal…’. Geschreven door Folkert Oldersma en Menno van Veen, die diep in de streekgeschiedenis van deze mooie provincie zijn gedoken.
    De plek en het verhaal. Daar draait het om. Plekken met de herinneringen aan opmerkelijke gebeurtenissen, of minimaal een goed oud verhaal over die plek zelf.

Het hardcover boek lijkt op afstand wat op een van die toeristische gidsen die je soms op hotelkamers aantreft, die de reiziger moeten verlokken een bepaald restaurant of winkels in de nabije omgeving te bezoeken. Maar dit werk is van een heel ander niveau.
      De hoofdstukken zijn verdeeld naar de oude rechtsgebieden, de zogeheten ‘dingspillen’ van bestuurlijk Drenthe. Met per onderwerp een goed verhaal en waar het past soms wat humor, die weliswaar nooit overdreven wordt, komen de meeste plaatsen en hoeken van Drenthe aan bod. Geschiedenis, cultuur, gebouwen, en vooral de mensen en hun verhalen.
      Geheel eigentijds worden ook nog fietsroutes bijgeleverd, zodat je zelf direct kunt gaan kijken waar het allemaal gebeurde of nog gebeurt. En onderweg maar goed van de Drentse natuur genieten.

Die plekken met hun verhalen, wat zijn daar veel van. Met een rijkdom aan thema’s al draait veel om het alledaagse boeren- en burgerlijk leven, de veranderingen in de tijd, de noodzaak voor een goed bestaan te werken en te strijden, en daarmee draait het ook om oude tegenstellingen tussen groepen.
      Interessant dus. Daarmee zou je eigenlijk kunnen volstaan met de opmerking dat je het boek maar moet aanschaffen als de streekgeschiedenis je interesseert en zeker die van het mooie Drenthe. Wat betreft de schoonheid van de Drentse natuur en de in oude stijl bewaarde boerendorpen is het zeker geen armoe troef meer.

De sociale thema’s hebben Drenthe mede gevormd. Zo vormen het optreden van de plaatselijke bevolking die in de oorlog onderduikers hielp, de geschiedenis van Kamp Westerbork, de eerdere geschiedenis van de Maatschappij van Weldadigheid, en de latere van de Nederlandse Aardolie Maatschappij enkele van de bepalende aspecten.
      Of heel wat anders, zoals het verhaal van Vincent van Gogh die in Drenthe de natuur en het boerenleven kwam schilderen waarvoor je, als je meer wilt weten, heden het Van Goghhuis in Veenoord kunt bezoeken.
    Conflicten waren er in de geschiedenis ook volop, rondom de ontginningen en de uitbuiting van de veenarbeiders. Het boek beschrijft de lagen van de klassenstructuur destijds. De sociale verschillen waren in de veenkoloniën extreem. Bovenaan stonden de veenbazen, dan kwamen de boeren, vervolgens de turfschippers en onderaan de veen- en landarbeiders. Met voor de laatste groep alle consequenties van dien, zoals de zeer slechte huisvesting, bijvoorbeeld de plaggenhutten.

Slecht, dat kon je ook zeggen van het onderwijs aan de arbeiderskinderen. Dat mankeerde gewoon of er mankeerde veel aan. Wat dat betreft is het helemaal niet vreemd dat het boek ook een hoofdstuk wijdt aan ‘Onderwijzers om niet te vergeten’, hun educatieve rol in de emancipatiegeschiedenis van de Drentse veen- en landarbeiderskinderen.
      Slecht onderwijs? Dan moet je maar autodidact worden. Zo’n koppige autodidact was Tjerk Vermaning die stenen werktuigen vond van Neanderthalers, waar vervolgens een hele strijd omheen ontstond tussen hem en zijn aanhangers versus de universitaire geleerdheid uit Groningen. Het woord nepnieuws bestond nog niet, maar de emoties en meningen over de waarheid bij deze kwestie lopen soms nog uiteen.

Lees het boek met de vele verhalen, of ze waar zijn of niet. Daarna dan natuurlijk op de fiets op verkenning. Drenthe in om de cultuur proeven en van de natuur genieten.
      Dat hebben we zelf dus ook nog een keer gedaan: op de foto’s hieronder een paar impressies van De Dwingeloose Heide en omgeving.



Boek: Folkert Oldersma, Menno van Veen, Drenthe, plekken met een verhaal…, Stichting Lepel, Bunne. ISBN 9789082650273.
Het boek bevat fietsroutes langs besproken plekken.

Het boek kan besteld worden via: www.levendleren.nl
Zie de webwinkel, prijs € 20,-




De Dwingeloose Heide


Groene Kikker


Gekraagde Aardster (waarschijnlijk)


Paddenstoelen (onzeker welke soort)


... en ook dit is mooi Drenthe











zondag 8 november 2020

Vereniging


In 1848 lanceren Karl Marx en Friedrich Engels ‘Het Communistisch Manifest’ met voorop de prikkelende leuze: ‘Proletariërs van alle landen, verenig je’. Hun oproep de wereld te veranderen werd in de kern door deze oproep gedragen, sterker dan alle maatschappijmodellen die sindsdien gefabriceerd werden, hoe revolutionair ze er ook uitzien.
      Het gaat om de vereniging, de samenwerking en de interactie van het debat, meer dan over ‘het hoe en precies’ van die nieuwe wereld. Verandering ja, blauwdruk neen.

Vereniging, samenwerking is nodig om politieke macht te vormen. Organisaties en bewegingen kunnen op hun eentje hun doelen niet bereiken. Dat vraagt om vereniging, actie en debat.
    En dat is momenteel hoogstnoodzakelijk. De financiële en coronacrises lijken kansen op verandering te bieden, maar waar blijven de initiatieven die daarvoor macht willen vormen? Ze zijn er wel, maar krachtig genoeg?
    De klimaatcrisis, de dramatisch verslechterende biodiversiteit, de maatschappelijke ongelijkheid, de noodzaak de collectieve sector weer op te bouwen en de loonstrijd te voeren, en dáár tegenover de macht van het grote financiële kapitaal en de daaruit voortvloeiende noodzaak de zogenaamde techreuzen, de internationale handel en banken te reguleren, al deze politieke prioriteiten vragen om bezinning én actie.

Deze prioriteiten raken de hele wereld. Het is zo groot, zoveel en zo massief dat de moed in je schoenen zou kunnen zinken. Dat risico moet dan bestreden worden door de deelacties door te zetten, maar ook door deze inspirerend met elkaar te verbinden. Niet alleen de eigen actie, ook de andere steunen als ze daadwerkelijk progressief zijn.
      Al deze onderwerpen hangen samen en slechts sterke democratische, vrije krachten kunnen resultaten boeken. Niet alleen top-down, ook niet alleen vanaf de basis, maar beide. Zeker de initiatieven van jongere generaties, die soms heel nieuwe actievormen kiezen, net zo belangrijk als de klassieke.

Er zijn bewijzen dat samenwerking kán. Een goed recent voorbeeld is het ‘Manifest voor klimaatrechtvaardigheid’ dat kortgeleden door zes politieke jongerenorganisaties werd aangenomen met een dringende oproep aan de politieke partijen.
    Lees dit manifest op internet: https://jma.org/klimaatmanifest/

Zo’n manifest is dat sterk, is het te aardig of misschien juist te radicaal? Het kan alle drie zijn als het een begin is van verdere stappen. En dat dit nodig is blijkt uit de urgentie van de aangedragen punten.
    Maar dat wordt toch zo vaak gezegd? Dat het een begin is en dan maar wachten op het vervolg? Dat hoeft zeker niet zo te zijn wanneer de initiatiefnemers zich zelf ook houden aan de urgente eisen die gesteld worden. En al helemaal niet wanneer de gevestigde politiek goed luistert naar wat de jongeren hier zeggen. Dan zijn debat, actie, demonstraties en wellicht steviger actiemiddelen nodig.
      Daarin kunnen milieuorganisaties, partijen, bonden en personen met een verschillende achtergrond uitstekend samenwerken. Samenwerking, vereniging kan heel leerzaam zijn zonder je (eerst) bezig te houden ‘alle’ politieke opvattingen te betwisten.

Inderdaad, vereniging, het klinkt makkelijker dan het is. Maar zonder vereniging zal het niet lukken. Marx’ en Engels’ oproep te verenigingen is veel meer dan een slogan. Het is een opdracht, samen met de debatten die daadwerkelijke vereniging zal oproepen.
      Verschillende visies die de eenheid dragen? Helemaal niets mis mee!



Lees het klimaatmanifest van de jongerenorganisaties: https://jma.org/klimaatmanifest/















zondag 1 november 2020

Immanuel Kant een ‘Foute Denker’? Framing? Meer nuance a.u.b.!


In Filosofie Magazine van deze maand wordt filosoof Immanuel Kant (1724-1804) in ferme koppen neergezet als een ‘foute denker’. Hij zou een groot deel van zijn leven seksist en racist geweest zijn, en zijn pleidooi voor gelijkwaardigheid en vrijheid van de mens slaat niet of slechts in geringe mate op vrouwen. Ook staat er dat het helemaal niet vanzelf spreekt dat we Kant nog langer gaan gebruiken.
    Kortom, er is, zeker nu, maar ook in historisch perspectief stevige kritiek op Kant mogelijk. Enkele genoemde punten in dat blad onderbouwen dit, maar in Kants werk moet je er wel naarstig naar zoeken. Want Kant is en blijft een denker die het Verlichtingsdenken en de strijd voor eendracht tussen de volkeren flink vooruit heeft geholpen. Niet als enige, zo uniek was hij niet, wel als een van de politieke ideologen van een denken dat vooruit wil.

Filosofie Magazine wijdt dus terecht aandacht aan Kant, maar benadrukt in de koppen van dit nummer Kants beperkte blik op de vrouwenemancipatie en zet hem neer als een omstreden denker. In de koppen vallen de termen: omstreden denker, racist, seksist, en ‘foute denkers’. Het artikel hierover wordt gedrukt in pikzwarte bladzijden.
      Nog helemaal los van de details – die ik hier achterwege laat – rijst dan de vraag of je zo een belangrijk Verlichtingsfilosoof op zijn nummer kunt zetten. Of is dit goedkoop scoren in een tijd van snel conclusies trekken, snel framen, snel verwijten en snel vergeten?
      Naar mijn mening gaat het vooral om het laatste, een tijdverschijnsel. De tekst legt het verder wel uit en politieke kritiek op Kant is terecht, maar hij wordt zinloos zwart gemaakt, overdreven.

Moet je dan geen kritiek hebben? Ja natuurlijk, een feit, uitspraak, idee of theorie die heden als verkeerd, fout, onjuist, onwaar etc. beoordeeld wordt mag – ook al is die van honderden jaren geleden, en dus stamt uit een andere maatschappelijke context als het heden – nog steeds als fout benoemd worden. Mits voldoende beargumenteerd en uitgelegd.
      Maar dan moet vooral ook gezien worden dat het denken een strijd is, emancipatie nooit zwart-wit op één ding gericht is. Dat theorievorming vallen en opstaan betekent, het bekende ‘trial and error’, en dat juist de tegenstrijdigheden in de theorie vaak de drijfveer worden om een (nog) betere te vinden.

Grote filosofen zijn foutenmakers. Zeker achteraf gezien. Met gemak kan ik bij vrijwel alle ‘denkers’ die men in bladen als Filosofie Magazine regelmatig noemt wel uitspraken vinden die hen in diskrediet zouden brengen als we van (enkele) bijzondere feiten ‘snel’ doorredeneren naar algemene conclusies. Dus een nauwkeuriger logica even terzijde schuiven.
    Voorbeelden, pakkende maar dubieuze uitspraken zijn van toen en nu, van Heraclitus tot en met Heidegger, makkelijk te vinden. Of de filosofen nu Plato, Aristoteles, Machiavelli, Rousseau, Kant, Fichte, Hegel of Marx heten. Gewoon lezen en goed zoeken in het talrijke vroegere of latere werk of anders wel in de latere commentaren van dit werk, dan vind je zo iets dubieus.
    Inderdaad vanaf Heraclitus? Om met hem te beginnen, 500 voor Christus? Nu, in de overgeleverde fragmenten die aan deze filosoof worden toegedacht, lees je bijvoorbeeld: ‘Onder de apen is de mooiste nog lelijk in vergelijking met de menselijke soort.’ (fragment 82)
      Wat is dit, ijdelheid? In ieder geval kan de Partij voor de Dieren of een filosoof die gespecialiseerd is in dierenrechten hier geen genoegen mee nemen. Maar dit is ook een kans een start te maken met een filosofie over de menselijke soort! Dat lijkt nuttiger en interessanter dan die oude Heraclitus te framen, terwijl we niet eens zeker weten wat hij bedoelde.

Natuurlijk mag je de term ‘foute denker’ – zij het met mate – gebruiken als hij of zij dat echt is. Een denker die zich bij Hitlers partij aansloot en daar nooit echt van terugkomt, is een fout denker, een kwalificatie die dan ook verder reikt dan de context van zijn tijd, gezien de historisch geaccepteerde menselijke grondbeginselen die nog altijd aan de orde zijn.
      Helder uitgelegde kritiek op Kant, op concrete foute uitspraken, los of je ook van plan bent je in zijn kennistheorie en ethiek te verdiepen, mag en is goed. Dan heet dat ‘Kritiek op Kant’ en niet ‘… de niet meer onomstreden Kant’. De vorm van de laatste formulering is ‘framing’ ofwel een ‘moralistische etikettering’.

Filosofie leeft van kritiek, de beste theorie zal op den duur blijken nog onvoldoende, ontoereikend of onaf te zijn. En kleine details, zelfs als een uitzonderlijke verspreking van de denker, moeten of mogen meetellen. Maar noem dat dan ook zo. Een verdergaande, meer algemene uitspraak moet je dan ook zó benoemen. Aangeven hoever de kritiek gaat, welke kern wordt geraakt. Maar Kant verpakken in zwarte bladzijden, en een beschuldigend ‘niet onomstreden’ filosoof, en dan nog een kopje met ‘foute denkers’ leidt af van de waarheid, de analyse van die vermeende foute inhoud.

Het probleem dat hiermee aan de orde komt heeft een verdere strekking dan Kants vermeende seksisme of racisme. Tal van filosofen, in alle culturen, hebben ook ingespeeld op de machtsverhoudingen van hun tijd. En daarnaar geschreven alsof ze die verhoudingen accepteerden, misschien niet eens moreel of religieus, maar wel als voldongen feit.
    Met Kant zet de Westerse filosofie een stap vooruit, met zijn kennistheorie, esthetica, ethiek en politiek denken, en vooral door de poging de samenhang daartussen te verwoorden. Hij geeft een grondslag voor de verdere ontwikkeling van het Duitse idealisme waar Fichte, Schelling, Hegel, Marx en anderen op voortbouwen, wat zij trouwens ook niet doen zonder vallen en opstaan.

Van al deze denkers zijn wel slordige, ongepaste, foute of achterhaalde uitspraken te vinden, die op zich al interessant kunnen zijn, omdat het denken én handelen zich ook door fouten en de maatschappelijke weerstand daartegen ontwikkelen.
      Het zou onjuist zijn een verdere kennisname en beoordeling daarvan alleen moralistisch op te pakken. Dat zou slechts een fundering voor de huidige overmatig moralistische tijd zijn, op den duur historisch kritisch niet echt interessant. Een vette kop lijkt heel wat, maar is nog geen echte overwinning van een (vermeend) fout standpunt.

Concreet is bij Kant interessant hoe discutabele termen van hem samenhangen met niet-problematische. Kan dat? Welke spanning riep of roept dat op, en wat daarmee te doen? En wanneer en hoe overwinnen zijn neokantiaanse navolgers sommige van de gemaakte fouten? Wat brengt Kant nu precies teweeg?
    Van grote denkers als Aristoteles of Marx kan vandaag de dag de vraag opkomen of de waarde van hun werk nog wel voldoende gezien, gelezen en bestudeerd wordt. Geef zo’n voortijdig afhaken bij Kant geen kans! Kijk wél naar de nuance: zijn goede punten en zijn fouten, maar bestudeer hem echt. Dat kan leiden tot veel meer kritiek dan Filosofie Magazine nu geeft, naast de positieve beoordeling van zijn filosofie en de tegenstrijdigheden die over blijven.

De kern is: kan de filosoof tegenstrijdigheden van zijn tijd benoemen en helpen oplossen, in progressieve zin of misschien juist niet? Dat probeert Kant en afwegend – ondanks zijn fouten en beperkingen – is het goedkoop hem als ‘foute denker’ neer te zetten.
      De inspanning van het denken gaat met strijd en tegenstrijdigheden gepaard. Altijd weer. En grote denkers moeten steeds weer zoeken naar een afgewogen formulering van de strekking en consistentie van hun theorie. Dat blijft ook zo. In de kritiek moet daarom de leuze zijn: radicaal, eerlijk, volledig en transparant beoordelen
      Transparant vooral: Verstop interessante filosofen als Kant niet achter Foute Koppen. Ook al zijn grote filosofen ook grote foutenmakers. Stel bij de kritiek ook de vraag ‘Waar blijft de nuance?’




Filosofie Magazine, november 2020, zie de pagina’s 4 en 26-31.

Bron citaat van Heraclitus: Heraclitus, Spreuken, vertaald, ingeleid en toegelicht door Cornelis Verhoeven, Uitgeverij Ambo, Baarn 1993, ISBN 9026311915, pagina 27.






Immanuel Kant (1724-1804)

 

 

 








 

woensdag 28 oktober 2020

‘Zoals die man schrijft …’ António Lobo Antunes

 ‘… maar ik snap het niet, en dus schrijf ik maar weer pillen, pillen en nog eens pillen voor, als iemand die het rinkelen van een telefoon smoort onder een stapel kussens.’


In een blog van alweer vijf jaar geleden (15 oktober 2015) schreef ik over de complexe Portugese schrijver António Lobo Antunes. Complex, in zijn boeken schrijft hij vaak over verschillende gebeurtenissen, emoties, ideeën, confrontaties enzovoort die allemaal met elkaar verbonden zijn en het ene verhaal steeds meerdere andere verhalen oproept. Gelijkertijd, dat moet dus gelijktijdig klinken.

Om die samenhang, een heleboel geschiedenissen, te laten zien worden in vele passages de gebruikte zinnen aan elkaar gesmeed. De zin begint, is nog niet uitgesproken of deze pakt er al een andere lange zin bij die op zijn beurt weer door verwijst en doorwerkt en dan wordt de eerste zin een stukje verder weer opgepakt.
      Een gebeurtenissen staat immers nooit op zichzelf en als het om indringende psychische en psychiatrische kwesties gaat moet een goede weergave de verschillende niveaus van ervaring gelijk formuleren. De rationele gedachten en net zo goed de dromen en wanen. Wat snap je er anders van? De mentale werkelijkheid heeft vele lagen, en om die te proberen te snappen moeten die samen worden opgevoerd.
      Dat maakt een verhaal moeilijk, diepgaand, en nog lang niet af, maar ja, toch inderdaad diepgaand.

In die blog van vijf jaar terug wees ik op dergelijke moeilijkheden bij het lezen van Lobo Antunes. Hoe komt je in zijn verhaal? Maar schreef ik: …. ‘eenmaal binnengekomen, wat schrijft die man mooi.’
    En dat is een feit, hoe subjectief dit verder ook mag zijn. Zo las ik nog een keer ‘Reis naar het einde’, een deels autobiografisch boek, maar dat is dan net zo goed ook de biografie van Portugal dat de trauma’s van de koloniale oorlogen en de dictatuur moet verwerken. Wat de hoofdpersoon doormaakt, maakt de Portugees door. Op maatschappelijk niveau en ook in de thuissituatie waar gekwetste mensen weer met elkaar moeten leven, met alle depressies die dan kunnen ontstaan.
      Zware kost misschien, maar ook denk ik dat de Portugezen met dit soort werk uiteindelijk misschien wel beter de misstanden van hun kolonialisme kunnen verwerken dan landen waar nog altijd taboes rusten op dergelijke thema’s. Ze geen pen vinden om de diepere emoties en ervaringen te verwoorden.

In tegenstelling tot de uitwerking lijkt het verhaal op zich heel simpel. De hoofdpersoon rijdt met zijn auto in de avond en de nacht van de Algarve naar Lissabon, Benfica, en plaatsen onderweg roepen herinneringen op van gebeurtenissen, de oorlog in Angola, de psychiatrie waar hij als arts, psychiater heeft gewerkt, maar ook het perspectief van hem als ziek psychiatrisch geval, conflicten en scheiding met zijn familie enzovoort. Een leven trekt zo voorbij, maar niets staat in de verleden tijd. Het verhaal is het heden.
    Dat is dan algemeen de inhoud, daar gaat de schrijver dan tot op het kleinste niveau op in. Talloze herinneringen, duiding ervan, en een reis die toch niet goed afloopt. Lang niet alle herinneringen zijn verwerkt, het einde wordt eigenlijk niet bereikt.

Dit soort literatuur verdient om haar inhoud al de volle aandacht. De waarheid over de psychiatrie en de toestanden in Angola, van dichtbij beschreven. De schrijfstijl verdient die aandacht zeker ook. Juist die vermengingen van reflectieniveaus van bewustzijn in elkaar, hoe samen te leven na de oorlog, de harde oorlog zelf, de onopgeloste zoektocht naar een te herwinnen identiteit, psychiater of eerder patiënt? Noem maar op, de vele invalshoeken maken het zo indringend.

Het ineenvlechten van zinnen op verschillende niveaus vormt per saldo dus een indringende schrijfstijl die leidt tot veel detaillering en verbeelding. Zoals de kleinste details, de geuren, stank, de kleur van tegels, de bomen op de binnenplaats van de kliniek, vogels namelijk merels en mussen, beeldend maar beklemmend gedrag van uit hun dak gaande psychiatrische patiënten en daartegenover het tegengestelde gedrag van de klassieke, maar nog springlevende psychiatrie. Waarin opsluiten en beheersing de voornaamste functies zijn.

De psychiatrie, vanuit verschillende invalshoeken bezien, staat centraal. En als in de tijd van de oorlog in Angola in Europa de kritische ‘antipsychiatrie’ populair is, prikt Lobo Antunes ook daar doorheen, met name ook de freudiaanse restanten ervan en populaire ‘marxistische’ toevoegingen. Het platspuiten van mensen lost niets op, maar mooie verhalen er omheen verzinnen ook niet, die betekenen juist een vlucht.

De hoofdpersoon spreekt meermalen buitengewoon kritisch over de droevige stand van zaken in de psychiatrie. Wegkijken en platspuiten zijn de norm. En hij stelt: ‘Ik lachte bij het denken aan de absurde argumenten waarmee ze het marxisme en de psychiatrie met elkaar probeerden te verzoenen, dat wil zeggen de vrijheid en hun cipiersfunctie, ik lachte om de dingen die ze verzonnen om hun geweten te sussen, Sociale Psychiatrie, Decentralisatie, Democratische Psychiatrie, Antipsychiatrie, om hun rechtvaardigingen en hun smoesjes, …’

De koloniale oorlog in de Portugese kolonies vormt de historische achtergrond. Een generatie jongeren wordt er totaal door misvormd, en de vrijheid van de zwarte bevolking wordt verhinderd. Deze misvorming is totaal. De wreedheid wordt door Lobo Antunes gedetailleerd weergegeven en ook nog gekoppeld aan seksuele terreur. En gedetailleerd over hoe de misdaden verdoezeld worden. Enkele zwarte mensen zijn zwaar mishandeld, maar die ontaarding mag niet bekend worden: ‘Heb je gezien hoe ze eraan toe zijn? Wat doen we nu met die lui?’ Antwoord: ‘Gewoon een koffieplanter bellen om ze de kogel te geven,’ antwoordde ik schuddebuikend.’
    Het oorlogstrauma en de rollen die gespeeld werden komen voortdurend terug.

Door de schrijfstijl wordt het massieve thema in stukjes en korrels uiteengelegd. Stevig, hard soms, maar deze schrijfstijl roept ook een beeld op. Zeker als je Portugal wat kent is het verhaal soms ook alledaags, alsof je thuis bent, en dat is natuurlijk uiteindelijk ook zo voor de hoofdpersoon, die zijn thuis en leven weer moet vinden, en dat probeert te doen.
    Die beelden zijn sterk, soms zo dat zelfs de vogels weer in het verhaal rondvliegen of dat vermijden. Zoals de observatie dat zelfs de mussen het totaal uitgeleefde psychiatrische ziekenhuis mijden, de viezigheid ontvluchten: ‘Zelfs mussen willen niks te maken hebben met het gekkenhuis,’ zei de vent, ‘nou dan weet je het wel. Geen mussen, geen duiven, geen merels. Geen enkele soort.’

Het beeld van de arts in de auto die rijdt van de Algarve naar ‘huis’, naar Lissabon helpt mee tot een einde te komen. Een verhaal dat geen einde kent of misschien wel; meerdere eindes.
      Je kunt zeggen dat boeken die zo complex zijn – zoals al Lobo Antunes’ boeken – moeilijk een aanrader kunnen zijn. Maar in dit geval geldt eerder de aanrader de boeken eens vaker dan één keer te lezen, omdat ze echt de moeite lonen. Zowel de taal als het thema.
      Inhoudelijk lijkt elke bladzijde een boek vol. En tot in den treure de herhaling, de herhaling, de herhaling van de psychiatrische gang van zaken, het spuiten, het separeren en het niet-luisteren in de werkelijkheid waarin de hoofdpersoon zich gevangen voelt.
    De sociale werkelijkheid is gelaagd. Een taal die dat goed wil uitdrukken moet de gelijktijdigheid van vele verhalen uitdrukken. Dat roept de spanning op die het werk van Lobo Antunes bijzonder maakt. En realistisch.




Boek: António Lobo Antunes, Reis naar het einde, roman, vertaald en van een voorwoord voorzien door Harrie Lemmens, Uitgeverij Ambo-Anthos, Amsterdam 2016. Het boek is al wat eerder geschreven, ca. 1980, De vier citaten respectievelijk op de pagina’s 126-127, 120, 194 en 75.

Tip: dit boek is ook nog wel tweedehands verkrijgbaar, zie bv. Boekwinkeltjes.nl.





António Lobo Antunes











vrijdag 16 oktober 2020

Ameland, een dag met een goed gehumeurde zee

    



Wel eerder op deze blog heb ik mijn interesse voor schelpen en andere zee-vondsten genoemd. Interessant en ontspannend te zien wat er zoal op het strand aanspoelt. En bij meer zeldzame schelpensoorten is het altijd de aardige puzzel wat het nu precies is. Enkele van deze vondsten laat ik op de blog zien, soms, als het bijzonder en leuk is.
    In dat kader zijn er weer enkele leuke recente waarnemingen te melden. Van 4 oktober jl. van Ameland. Op één dag deden we een paar bijzondere vondsten.

Plaats van de vondsten, tussen Paal 19 en 20. Strandovergang: Meindertspad. Weer: harde aflandige wind, ca. kracht 6. Waterstand: inzettende eb. Schelpen die aanspoelden: zichtbaar vooral de talloze Amerikaanse zwaardscheden, in de volksmond vaak ‘mesjes’ genoemd (Ensis leei). En veel kapotte witte schelpen en restanten ‘zeeklit’, van dat zachte witte spul.
      Dat geheel resulteerde in: een boel schuim, een stevige vrij woeste aanlandige eblijn, met het even snel daarover heen waaiende zand dat elke nieuwe eblijn in enkele minuten slecht zichtbaar maakte. Vooral in die dynamische rand zaten we te koekeloeren.

Maar ook iets hoger, bij een vloedlijn, en daar vonden we al snel een paar aardige stukjes barnsteen. Leuk, en nog aardiger, enige tijd daarna, ook in de rand van het hard wordend zand en de zandstorm eroverheen, waren nog wat schelpenrandjes zichtbaar. Daarin vond mijn partner een prachtige Pelikaansvoet (Aporrhais pespelicani).
    Een Pelikaansvoet op het Noordzeestrand van de Wadden is op zich al zeldzaam, maar met zo’n mooie volgroeide vlag is dit heel zeldzaam. Dat moet dus even geshowd worden.

Nog iets later, dit alles binnen een tijdsbestek van zo’n anderhalf uur, deden we nog een heel bijzondere vondst. In de aanstormende eblijn, tussen ‘mesjes’, kapotte brokken zeeklit en wit gruis vonden we een klein exemplaar, onvolgroeid, van de Slanke noordhoren (Colus gracilis).
    Onvolgroeid zo te zien, want slechts 4 cm lang en zo’n schelp kan twee keer zo lang worden, maar wel oud en geblutst. Deze schelp is echt zeldzaam, al kan zo’n kleine witte schelp ook makkelijk over het hoofd worden gezien.

Toen ik deze kleine Noordhoren opraapte vond ik deze nogal bol, en dacht aan een andere variant, de Gezwollen slanke noordhoren (Colus jeffreysianus). Om er zeker van te zijn is de nieuwgevonden schelp naast een eerder gevonden gaaf exemplaar gelegd en zijn alle lijntjes, ribben en andere kenmerken vergeleken. Vooral heb ik hierbij steun gehad van de adviezen van drie zeer ervaren schelpenliefhebbers, malacologen (weekdierdeskundigen). Met behulp van gemailde foto’s.
    Na enig wikken en wegen is de conclusie: het is waarschijnlijk een ‘gewone’ Slanke noordhoren, en omdat door de beschadiging het niet helemaal zeker is dat het geen C. jeffreysianus is noemen we hem Colus gracilis of Colus cf. gracilis. De vorm en conditie van deze schelp laat niet toe er iets anders (‘mooiers’) van te maken. De toevoeging ‘cf.’ laat zien dat het om de vastgestelde vorm gaat van de genoemde schelp, maar wordt de mogelijkheid dat het een andere variant betreft ook genoemd.
      Een heel bijzondere vondst blijft het. Eerder vond ik enkele keren een volgroeide Slanke noordhoren op Schiermonnikoog, maar zo’n kleine, beschadigde, met toch een heel mooie vorm, blijft bijzonder.

Zo gaf Ameland, of liever de Noordzee, weer enkele van haar rijkdommen prijs. Van Barnsteen en de Pelikaansvoet tot en met de Slanke noordhoren. Zie de foto’s.
      De rest bespaar ik de lezer. Ga er maar vanuit dat er altijd meer kan liggen dan het eerst lijkt. Vergt het veel geduld? Het is vooral een mooie en leerzame ontspanning en met de steun erbij van enkele malacologen op afstand leidt dit ook nog tot een mooie communicatie.




Pelikaansvoet


Slanke Noordhoren






Wil je meer weten over mariene weekdieren en schelpen? Pas verscheen een prachtige nieuwe veldgids: Rykel H. de Bruyne, Veldgids Schelpen, Zeeschelpen en weekdieren uit ons Noordzeegebied, KNNV Uitgeverij, Zeist 2020, ISBN 9789050116862.









zondag 11 oktober 2020

Pleidooi voor linkse Basisgroepen – Tegen individualisering van de collectieve actie


‘Dit is de individualisering van de collectieve actie’, dát schoot me van de week te binnen, toen ik voor de zoveelste keer in korte tijd een petitie ondertekende. ‘Dank je dat je in actie komt’, meldt de ontvangstmail.
    ‘Nou ja, actie’, gaat er door me heen. Twee minuten actie of zo. En meestal zal geen mens weten of kijken wie er allemaal meedoen aan deze actie.

Moet je ze dan maar niet ondertekenen, ook als het om een echt prima of zelfs noodzakelijk doel gaat, en ze bovendien opgezet en ondersteund worden door respectabele linkse, socialistische of groene organisaties, of door activisten voor vrede en internationale solidariteit?
    Ik blijf ze (meestal) steunen, maar tegelijk vrees ik voor de individualisering van de collectieve actie, de solidariteit. Waar is de nodige massaliteit van de macht?
      Kortom, er spelen veel tegenstrijdigheden in de hedendaagse politiek, zeker ook uitgelokt door de dwang van de digitalisering. En dat wordt te weinig aan de orde gesteld.

In mijn boek ‘Actief socialisme en vrijheid – Pleidooi voor hechtere linkse samenwerking’ concludeer ik als perspectief: ‘Laat organisaties structureel, hechter en veelzijdiger samenwerken dan nu regel is, zonder rigide te zijn.’ (pag. 155)

‘Zonder rigide te zijn.’ Dat moet er om twee redenen beslist bij worden gezegd. De linkse en socialistische beweging moet leren van 200 jaar geschiedenis en in samenwerkingsvormen veel meer dan vroeger het lef tonen verschillende uitgangspunten te accepteren van elkaar. Vanuit verschillende politieke idealen was elkaar verketteren vaak meer gangbaar dan samenwerken. Rigide dus.
      En hoe moeilijk dat ook zal zijn, nog veel meer rigide is hoe de media voorstellen tot samenwerking altijd alleen weer oppikken en beoordelen in hun zelf gefabriceerde ‘frame’. Kranten en tv denken bij samenwerking alleen maar in termen van verkiezingen, te behalen zetels en kabinetsformaties. Niet onbelangrijk natuurlijk, maar veel te rigide. Ze hebben geen enkele serieuze interesse voor goede politieke initiatieven aan de basis.

‘Aan de basis’, daar is het me om te doen. In de jaren zestig en zeventig had je op het gebied van milieu, onderwijs, universiteit, de zorg, leefbaarheid in de buurten, huuracties, vredesacties en de lokale politiek tal van zogeheten ‘Basisgroepen’ of actiecomités waarin actieve, meestal linkse mensen vanuit verschillende achtergronden samenwerkten.
      Zonder te beweren dat dit makkelijk terug kan komen, kan met een vergelijkbare beweging veel lokale en basale macht worden opgebouwd, met een creatieve uitstraling naar de verdere politiek. Waarbij organisaties, partijen, vakbonden en personen hun eigen identiteit kunnen behouden en zelfs versterken.

Op het gebied van sociale actie en het klimaat zouden nieuwe basisgroepen in dorpen en steden kunnen bijdragen mensen te verenigen onder het oude adagium ‘Eenheid in verscheidenheid’. Zeker kan dit nuttig zijn op plaatsen met een omvang die aparte organisatie van partijen en bewegingen moeilijk maakt. Deze groepen kunnen best van elkaar verschillen, met een mix van diverse grondgedachten of (partij)programma’s. Niet de identiteit voorbarig opgeven, maar eerder deze goed verder ontwikkelen in een leerzame kritische dialoog.

Dan nog kun je gerust je handtekening zetten en verder actief zijn. Maar zo help je een sociale toekomst aan een helderder perspectief, met mogelijk een welbewuste eenheid van lokaal en centraal. En ook nog van nadenken en actief handelen, actievoeren.






Boek: Jasper Schaaf, Actief socialisme en vrijheid, Pleidooi voor hechtere linkse samenwerking, Doorbreek de vanzelfsprekendheid, Uitgeverij Damon, Eindhoven 2018, ISBN 978 94 6340 142 5.

Het boek is te koop bij de boekhandel of via internet bij de uitgever.
Ook bij ‘ondergetekende’ via een mailtje: jasperschaaf@gmail.com














dinsdag 6 oktober 2020

Rechtvaardig? Geef de Palestijnen hun grond terug

 
‘Ik zou liever hebben dat wij een redelijk akkoord met de Arabieren sluiten waarin wij stellen dat wij vreedzaam naast elkaar willen leven dan dat wij een Joodse staat zouden stichten.’

Albert Einstein 1942


Nederland vindt zichzelf vaak erg humaan, vrij en democratisch. Dat ben je echter pas als je consequent ook anderen hun vrijheid, welvaart en rechten gunt. Sterker nog, dat je solidair bent en anderen helpt hun rechten te verwezenlijken.
    En dan blijkt Nederland zo vrij nog niet, soms eerder beperkt en egoïstisch. Vanuit gebrekkige kennis en soms schaamte over wat Hitler de Joden aandeed en de passiviteit van Nederland toentertijd, vinden veel Nederlanders het vanzelfsprekend de Joodse staat Israël te steunen. Steun aan mensen die een rechtvaardige strijd voeren of aan onderdrukking lijden is natuurlijk hoogstnoodzakelijk, maar wat betreft de geschiedenis van het ontstaan van de Joodse staat houdt de interesse die strijd goed te begrijpen veel te voorbarig op. Die geschiedenis is echter uiterst problematisch.

Men denkt soms dat pas bij de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog het conflict tussen Joden en Palestijnen ontstond. Dat klopt niet. In 1896 schreef Theodor Herzl het boek ‘Der Judenstaat’  waarmee hij een grondslag legt voor de zionistische ideologie. Mede vanwege de vele Jodenvervolgingen pleit hij voor een exclusief eigen Joodse staat. Die zionistische ideologie gaat heel ver en claimt het recht in de nieuwe staat de bestaande bevolking weg te jagen. Dat standpunt is nog steeds de achtergrond van veel van de Israëlische politiek, een grondslag van de hedendaagse houding van de staat Israël.

In 1923 schreef de journalist en schrijver Vladimir Jabotinsky een artikel over de door hem voorgestane strijd voor een nieuw land voor de Joden. Hij stelde hierin: ‘Wij zullen alle zionistische kolonisatie, ook een heel beperkte, ofwel moeten opgeven, ofwel zullen wij ze moeten doorzetten tegen de wil in van de oorspronkelijke bevolking. Daarom kan onze kolonisatie zich alleen ontwikkelen onder de hoede van een grootmacht die niet omziet naar wat de lokale bevolking wil, zodat het mogelijk wordt om ons van die bevolking af te scheiden met een ondoordringbare ijzeren muur …’ (Citaat ontleend aan Catherine)

In deze passage herken je een scherp inzicht in wat de aarde, de grond, de woonplaats betekent voor volkeren. En nog steeds is dat de grondtoon bij kolonisaties in Israël, steeds als we weer horen van een nieuwe Joodse kolonie in Palestijns gebied. Het is het misbruik daarvan en de bijbehorende ideologie die bij de grote groep scherpslijpers in Israël nog altijd leidend is. Dit is dus ook niet zozeer een naïeve opvatting maar een egoïstisch, zelfzuchtig en racistisch idee. Qua ontstaansgrond misschien begrijpelijk vanuit de geschiedenis, maar daarmee beslist niet te rechtvaardigen.
      Ieder volk telt, maar het geciteerde zionistische idee gaat alleen van een vermeend eigenbelang uit, en op basis daarvan het zoeken naar de noodzakelijk bijbehorende ondersteunende militaire grootmacht. Waarbij je momenteel natuurlijk denkt aan de Verenigde Staten, en wat betreft de periode van rond de Tweede Wereldoorlog vooral aan Groot-Brittannië.

In Palestina woonden voor, tijdens en na de oprichting van de staat Israël (in 1948) een aanvankelijk vrij kleine minderheid van Joden en een overgrote meerderheid van Arabieren. Onder deze Palestijnen bestonden weer meerdere bevolkingsgroepen, religies en tradities.
    Naast de verschillende directe oorlogen, waarin de Israëli’s ruimschoots door het westen van wapens werd voorzien, bestond en bestaat de bejegening van de Palestijnen vooral uit wegjagen, treiteren en moorden. Waarbij de Palestijnse grond, de landerijen en de tuinen verpest werden en vervolgens ingepikt. Door er nieuwe exclusief Joodse kolonies te vestigen.

Hoe de definitieve oplossing van het Palestina-conflict ook zal zijn, als die een echte rechtvaardigheid wil benaderen, moeten de Palestijnen ‘de helft’ van hun grond en democratische machtsposities terugkrijgen. Nou ja, de helft, ik bedoel dit niet als laatste exacte afweging, maar als richtinggevend, misschien moet het wel meer dan de helft zijn.
      Het gaat om het land, het leven, de waarden en de toekomst, met als achtergrond de herinnering aan de vele doden, die voor hun soms kleine stukjes land moesten strijden tegen een grote overmacht.
    Dit perspectief kan alleen wat betekenen wanneer de Israëli’s echte humane waarden zouden willen laten gelden. En wanneer de wereld – de grote en de kleine machten –, in hun politiek niet hun (vermeende) eigenbelang, maar dat van de Palestijnen zouden laten prevaleren. Alle machten tellen hierin mee, ook de relatief kleine macht van de Nederlandse politiek en economie. Niemand kan wegkijken goedpraten.

Het wegpesten van Palestijnen en de kolonisaties gaan nog steeds door. Het Palestijns grondgebied is danig verkleind en de resten schrompelen stukje bij beetje verder in. De website The Rights Forum Nieuwsoverzicht van 22 september jl. besteedt hier ‘voor de zoveelste keer’ aandacht aan. Voor de zoveelste keer, omdat het nodig is de pesterij en het geweld te blijven noemen en daar hardop tegenin te gaan.
      In dat artikel worden tweets aangehaald van de Palestijnse Unie van Landbouwkundige Werkcomités, die gaan over het Palestijnse dorp Qaryut. In dit dorp zijn gewassen en landbouwgronden vernield doordat er onbehandeld rioolwater vanuit omliggende illegale Joodse kolonies het dorp is ingestroomd. Met opzet dus. En bij het dorp Burin zijn door Joodse kolonisten landbouwgrond en een groot aantal olijfbomen in brand gezet.

De vernietiging van vruchtbaar areaal van Palestijnen wordt systematisch ondersteund door Israëlische instanties. Soms spreekt men trots over tienduizenden bomen die door Palestijnen waren geplant en door Joodse kolonisten ontworteld zijn. Het leger speelt dan een andere destructieve rol: het in beslag nemen van honderden landbouwmachines van Palestijnen.
    De strijd om de macht, onderdak, levensonderhoud, cultuur en de waardigheid van de bewoners gaan samen met de strijd om de grond. De zionistische ideologie heeft dat goed gezien, maar het is hoe dan ook totaal in strijd met de menswaardigheid, de mensenrechten van de Palestijnse bevolking, en meer nog, ook in strijd met de belangen van de mensheid als geheel.

Dat laatste brengt ons bij andere geluiden uit de geschiedenis. Terwijl in de Tweede Wereldoorlog de zionisten steun wierven in de Verenigde Staten sprak Albert Einstein een wijzer woord: ‘Ik zou liever hebben dat wij een redelijk akkoord met de Arabieren sluiten waarin wij stellen dat wij vreedzaam naast elkaar willen leven dan dat wij een Joodse staat zouden stichten …’ (Citaat ontleend aan Catherine)
    Als naar hem geluisterd was had dit vele duizenden mensenlevens kunnen sparen. Niet alleen in Palestina, maar ook in het hele Midden-Oosten met zijn uiteen waaierende gewelddadige conflicten, die voor een deel hun oorzaak vinden in de restanten van de koloniale cultuur. Als het gaat om de kwestie Palestina moeten stemmen als die van Einstein, desnoods tegen alle verdrukking in, blijven klinken. De moed behouden en terugwinnen, solidair blijven ook waar het heel moeilijk is.
    Dat geldt ook voor Nederland, dat keer op keer weigert resoluut te zijn over de grove mensenrechtenschendingen wanneer het een schijnbaar vrije en democratische staat betreft. Het lijkt alsof de regering zich keer op keer als een klein kind laat beetnemen door een paar mooie woorden, maar ook Nederland maskeert door die houding de moedwillige schendingen. Hier bestaat een onvermijdbare verantwoordelijkheid.
    Rechtvaardig en vrij? Geef de Palestijnen met hun grond hun waardigheid terug.




Voor ‘The Rights Forum Nieuwsoverzicht’ zie https://rightsforum.org/

Bijzonder informatief boek: Lucas Catherine, Palestina, De laatste kolonie? Uitgeverij EPO, Berchem 2002.
De citaten van Jabotinsky en Einstein vind je op de pagina’s 7 en 74.
Er is een herziene uitgave van 2017, Palestina, Geschiedenis van een kolonisatie. Ook verschenen bij Uitgeverij EPO.













dinsdag 15 september 2020

Vrijheden en De Vrijheid

 

In Coronatijd gaat de discussie vaak over vrijheid. Overheidsmaatregelen ontnemen burgers ‘hun vrijheid’, menen sommigen. Wat een uitdrukking. Alsof de vrijheid zomaar een ding is dat je af kunt pakken.
      Maar ja, er is natuurlijk wel minder vrijheid als je concrete vrijheden gaat benoemen en je je afvraagt of die momenteel meer of minder een rol spelen. Je moet een mondkapje op in de bus, wat je er ook van vindt.
      Anderzijds worden er juist door de pandemie nieuwe vrijheden zichtbaar. Zoals de menselijke mogelijkheid een gevaarlijk virus de pas af te snijden. Dat lukte in vroegere tijden met de pest niet. Is de mens in staat dit doen? Nooit eerder over nagedacht wellicht. Er zijn nieuwe vrijheden en inzichten aan de orde, hoeveel beperkingen tegelijk ook mogen meespelen.
      Er lijkt een soort tweedeling of interactie te bestaan tussen een impuls voor meer vrijheid versus één voor minder vrijheid. Een spanningsveld waarop de vrijheid steeds in het geding is.

Om te weten of ‘de vrijheid’ kan worden ‘afgepakt’, kunnen we beter eerst eens zien wat vrijheid is of wat er zoal meespeelt. Dan blijkt dat de vrijheid zoveel vormen kan aannemen en dus zo veelvormig in het geding kan zijn, dat een enkele definitie misschien niet verder helpt. Dan nog is een poging en paar kernbegrippen te benoemen de moeite waard.

Kernbegrippen: je kunt (hypothetisch) beweren dat bij de vrijheid over het algemeen vier aspecten meespelen, namelijk objectiviteit (1), subjectiviteit (2), het maatschappelijk geheel ofwel de collectiviteit (3), en bovendien de individualiteit of persoonlijkheid (4).
    Binnen het (speel)veld van de concrete vrijheden dat je met deze termen kunt vormen, kun je bepaalde vrijheidsmogelijkheden (of vrijheidsgraden) laten zien. Aan de hand ervan kun je bepalen waarin de vrijheden of De Vrijheid al dan niet bestaan, nog verworven moeten worden of allang een opmerkelijk hoogtepunt hebben bereikt. En bijvoorbeeld of de vrijheid sterk verandert of omgekeerd momenteel juist een stabiele factor is. Of dat de vrijheid je van kindsbeen af overkomt of daartegenover dat je er persoonlijk heel hard voor hebt moeten knokken.
      Een complexe discussie ophangen aan genoemde vier punten kan verhelderend werken, maar kan nooit alle vrijheidsaspecten omvatten. Dat is hier de pretentie niet. Wat betekenen nu deze vier termen, wat laten ze zien?

1 -    Het aspect objectiviteit. Door wetenschap, ethische reflectie, jurisprudentie en sociaalpolitieke strijd hebben regels, wetten én de ideeën over vrijheid een zekere mate van duurzaamheid gekregen. Dat is in normale situaties vooral een voordeel. Je kan en mag dan misschien heel wat, maar kent ook de grenzen.
      Toch ligt de vrijheid hiermee niet helemaal vast, er zullen altijd uitdagingen ontstaan om vrijheden van keuzes en handelen in te perken of juist te vergroten. De strijd gaat altijd maar weer door, op wisselende fronten. Met rede en recht, maar helaas is de behoefte aan meer vrijheid vaak gekoppeld aan een bestaande (politieke) onredelijkheid en onrecht.
    Vrijheid is nooit absoluut, hoe reëel ze ook kan zijn. De vrijheid kan getoetst worden, de keerzijde ervan ook. Bijvoorbeeld door de woorden te analyseren die (on)vrijheid uitdrukken.
      Denk maar eens aan de totale onvrijheid die in het verschiet ligt als de klimaat- en biodiversiteitscrisis niet overwonnen kan worden. Wég spoelen dan alle mooie woorden over ‘mijn vrijheid’ of ‘onze vrijheid’. De klimaatcrisis verkleint de bestaande vrijheid, maar de inzet die crisis op te heffen vergroot deze weer. Scherper nog kun je dit stellen: de vrijheid van de mens is ontaard in een onvrijheid, een rampzalige gijzeling, een vervreemding. Vrijheid heeft nooit slechts één kant. Komt hier een historische balans? Hopelijk, ook al is die in absolute zin ook weer tijdelijk en complex.
    Aan de vrijheid kleven verschillende aspecten die objectief genoemd kunnen worden. Zoals dat de maatschappelijke context steeds weer sterk medebepalend is voor concrete vrijheden, de feiten, de beleving ervan en de permanente inzet of strijd ervoor.
      Concretisering, concrete uitgewerkte vrijheid kan en moet ook opgeëist worden in tal van situaties. Meer zeggenschap voor werkers in het bedrijfsleven als vrijheidseis bijvoorbeeld. Dus meer ruimte voor hen om zelf te handelen en mee te beslissen. Allemaal zaken die voortvloeien uit de basale wens meer vrij te zijn. Wat een toekomst, de vrijheid kan nog oneindig groeien! Maar met welke maatstaven?

2 -     De subjectiviteit. Beperking van een keuzevrijheid die ook de eigen voorkeuren en persoonlijke levensstijl raakt, wordt danig gevoeld. Maar er speelt meer dan de wensen de bestaande vormen van vrijheid te behouden. De emotie, de (on)vrijheid wordt weliswaar ervaren, het gebrek kan krachtig worden benoemd, overschreeuwd zelfs. Een overdrijving kan hier echter dwangmatig worden, een fixatie, dus weer onvrijheid.
      Aan te raden is dan óók terug te grijpen naar (1), de objectieve kant, de analyse. Beredeneer de balans, is de situatie werkelijk zo onvrij? Toon als daar aanleiding toe is begrip voor de situatie. Erkennen van een zeker ongemak of een tekort is draaglijker dan een fixatie op ‘dat niets deugt’, de klaagzang. Keer liever het perspectief om, van sociale, economische en ecologische strijd voor een vrijheid die (al) reëel mogelijk is, zonder vervreemding.
    
3 -     Het maatschappelijk geheel. Vrijheden en onvrijheden bestaan slechts binnen een sociale inbedding. Een overmatig, maar momenteel wel reëel bestaand individualisme, verliest dit uit het oog.
      Dan raakt het spoor bijster. En resteert voor de overgeïndividualiseerde burger als morele plaatsbepaling, als ‘ziel’, dan vooral de ‘stem van de sociale media’. Dat lijkt misschien een vrijheid maar heeft geen grond. Het is een fictie die makkelijk leidt tot een moeras van ontevredenheid, klagen en vervreemding.

4 -     De persoonlijkheid. De erkenning van zowel het objectieve als het subjectieve aspect vormt de persoonlijke ruimte om zich binnen het maatschappelijk geheel te ontwikkelen. Dat kan aanvaarding inhouden, maar ook de inzet grenzen te verleggen. Vrijheden winnen of veranderen. Verlies van rechten, nieuwe opeisen. Nieuwe ruimte met nieuwe accenten scheppen. Dit kan alleen door reflectie, waaruit blijkt dat de hier genoemde factoren steeds allemaal meespelen en dat ze samenhangen.
      Dat brengt ons bij een conclusie.

5 -    Wat leert ons dit?
Er is een punt (5) nodig dat benadrukt dat er een overkoepeling bestaat. Overkoepeld doordat al deze (vier genoemde) aspecten op elkaar inwerken.
    Niets, ook het vrije denken niet, is helemaal zichzelf. Er zijn externe factoren die de genoemde aspecten (1 t/m 4) mogelijk maken en helpen vorm te geven. Er is verbinding tussen alle aspecten. Vrijheid blijkt een verhouding te zijn, een verhouding tot iets bereikbaars of juist onbereikbaars.
      Het geheel is dynamisch, dialectisch of hoe je het ook maar wilt noemen. Dan is er dus steeds verandering. Dat veranderingsproces impliceert dat je voorzichtig moet zijn over ‘de vrijheid’ absolute uitspraken te doen. Er is altijd analyse nodig met erkenning van het meespelen van de vier genoemde aspecten.

In de filosofie was en is de kwestie van de vrijheid altijd aan de orde. Dan stuit je steeds weer op de samenhang en dynamiek, en de poging daarbij passende woorden te vinden.
      De filosoof Jean-Paul Sartre (1905-1980) zag de vrijheid als hét kenmerkende van de mens, vooral de beslissende keuzevrijheid en zelfbeschikking van het individu. Maar hij zag de andere kant ook, de worsteling die ontstaat door die keuze. Deze stuit op de objectieve realiteit, bijvoorbeeld van de politieke situatie, oorlogen, hongersnood of het bestaan van sterke diametraal tegengestelde standpunten.
    Of zie Karl Marx (1818-1883) die er bij herhaling op wijst dat een land dat een ander land (koloniaal) onderdrukt door deze onderdrukkingsrelatie principieel onvrij is. De onderdrukker is onvrij. Hij is met ketenen gebonden aan het onderdrukte land en de mensen die er wonen. Wat zo vrij lijkt voor de rijke bezitter, en mogelijk onder een bult van mooie woorden en plechtige ceremonies over vrijheid wordt bedolven, blijkt juist een grote, principiële beperking, een onvrijheid.

Laten we ook vooral de oeroude Chinese filosofen niet vergeten. Zij zeiden: ‘Vrijheid betekent dat je iets voor een ander mag doen.’ Die ander kan de kwetsbare persoon zijn die jou vraagt een aantal persoonlijke vrijheden voorlopig op te schorten om voor hem of haar een veilige leefsituatie te creëren.
      Jouw (echte) vrijheid stelt in deze visie niet zozeer jouw persoonlijke belang voorop, maar eerder de relationele (onbaatzuchtige) samenleving met anderen. Een goede samenleving is vrij. Het bereiken ervan ongetwijfeld vooralsnog vooral een strijd.
      Deze vrijheid is in Coranatijd aan de orde. De oude Chinezen bedachten er dus al een filosofie bij. Geniet van de concrete vrijheid en dus de mogelijkheden die je wel hebt. Maar steeds met de blik op de ander die de pandemie hoopt te doorstaan. Je bent ook vrij je handelen in te perken waar dat wenselijk is. Welbeschouwd blijft er dan nog heel veel over.

Vrijheid omvat veel, in principe alles, net zo goed als dat de vrijheden altijd gekoppeld zijn aan beperkingen. Dat een overheid zomaar ‘de vrijheid’ van het volk kan afpakken kan theoretisch wel zo zijn, maar nadere analyses zullen laten zien dat de vrijheidsmogelijkheden, dus de grotere vrijheid ook dan nog altijd in het verschiet ligt. Ook al zal de ontwikkeling daarnaartoe steeds opnieuw een verder liggend perspectief blijven tonen. Hinderlijk onbereikbaar? Er blijft altijd een punt op de horizon. Dat is paradoxaal het enig altijd blijvende. Zolang er mensen zijn, die dit punt zullen benoemen.

Deze blog biedt beslist geen complete analyse of definiëring van De Vrijheid, de vrijheid, de vrijheden en allerlei andere mogelijke concretiseringen die horen bij dit onderwerp.
    Dat vrijheid zoveel verschijningsvormen en meetellende factoren kent neemt niet weg dat op een concreet alledaags niveau de zelf ervaren vrijheid door feiten, overheden, burgers of regels hinderlijk beperkt kan worden.
      Subjectief, dus ook lastig, maar het hoeft lang niet altijd de ramp te zijn die sommigen menen te ontwaren. In een groter kader bezien is het misschien juist een voordeel, een kans op een volgende slag vóór (de) vrijheid.
    Wees zuinig met de vrijheid die er al is en roep niet te snel dat die ‘verdwenen’ is of ‘zomaar’ – zonder voldoende reden – van je wordt afgepakt. Al komt de sociale en persoonlijke strijd voor verdere vrijheid en gelijkheid in verschillende verschijningsvormen nog vaker terug dan je lief is, koester de vrijheid die er al is.
      Die strijd gaat wel door. Het is onvoorstelbaar dat dit niet zo zou zijn. De vrijheid is geen ding, maar een steeds weer te verwerven en nader in te richten verhouding.






Meer reflecties over vrijheid, aan de hand van Spinoza en Marx, vind je in:

Jasper Schaaf, Het speelveld van de vrijheid, Marx, Spinoza, Overwegingen over vrijheid en macht, Uitgeverij Damon, Budel 2014, ISBN 9789460361937

Jasper Schaaf, Actief socialisme en vrijheid, Pleidooi voor hechtere linkse samenwerking, Uitgeverij Damon, Eindhoven 2018, ISBN 9789463401425

Te bestellen bij de auteur, de boekhandel en de uitgeverij, zie www.Damon.nl