maandag 13 september 2021

Onverbiddelijke ontbossing (2)

 

Deze weblog is de tweede helft van een al wat ouder artikel van mij over de visie van Karl Marx en Friedrich Engels over de natuurlijke en sociale gevolgen van ontbossing. Deze ideeën zijn ongeveer 150 jaar oud en bevatten een duidelijke waarschuwing voor de toekomst. Dat is opmerkelijk wanneer je heden ten dage politici hoort kijven of ze wel of niet tijdig de klimaatcrisis hebben onderkend en men dan soms slechts zo’n 25 jaar terugkijkt.
    Wanneer je Marx en Engels niet als dogma leest, maar als een rijke reflectie op hun tijd van het opkomend kapitalisme en de gevolgen van die opkomst voor de toekomst, blijkt hun werk buitengewoon leerzaam voor het denken en het politieke debat van vandaag.
    Het eerste deel vind je in de vorige weblog. Het artikel is eerder verschenen in mijn boek uit 2005, 'Marx, zó gelezen'. (1) Onderstaande tekst sluit direct aan op het eind van vorige weblog.


Onverbiddelijke ontbossing (vervolg)

Ontbossing komt bij Marx en Engels voor als de antithese van de oudere landbouwcultuur en economie, als de tegenspraak tot vroegere ‘natuurlijke’ verhoudingen tussen boeren, landbouw, cultuur, landschap en natuur. De ontbossing is in de economische geschiedenis kennelijk een (helaas) noodzakelijke ontwikkeling. Misschien niet noodzakelijk in de zin dat het – van afstand beschouwd – nooit anders zou kunnen. Maar elk ten aanzien van deze kwestie genoemd land kent in een bepaalde fase van zijn economische ontwikkeling de ontbossing. Overal zien Marx en Engels de voorbeelden. In een dergelijke fase overheerst een direct gevoeld sociaal-economisch belang om te ontbossen: om te bouwen, voor brandstof en om meer land te ontginnen en dat grootschaliger aan te pakken.
    Deze antithese is een fase in een langere ontwikkeling. Dit betekent dat Marx en Engels die niet als het einde van de ontwikkeling zullen zien. Inderdaad suggereert Engels – in een niet afgemaakte tekst – dat de Spaanse planters die Cuba ontbosten wel voor een generatie welvaart brachten, maar dat er in de toekomst heel iets anders moet gebeuren. (2)

Interessant is in dit verband, dat wanneer Marx in het derde deel van ‘Het kapitaal’ de voor het kapitalisme wetmatige tendens van daling van de winstvoet beschrijft, hij ook kort de ontbossing als mogelijke medeoorzaak hiervan aanduidt. (3) Bedoelde tendens hangt samen met de arbeidsproductiviteit. De productiviteit van de arbeid is, meent Marx dan, mede afhankelijk van natuurlijke voorwaarden. Het kan voorkomen dat deze voorwaarden naar verhouding minder gunstig worden onder invloed van een toegenomen productiviteit, die op basis van maatschappelijke voorwaarden en de technologische ontwikkeling mogelijk wordt. De natuurlijke voorwaarden kunnen bijvoorbeeld minder gunstig worden door de technisch mogelijk gemaakte snelle ontbossing. Dus door de toegenomen productiviteit op het ene vlak – hier de effectieve ontbossing –, kan de arbeidsproductiviteit elders – zoals hier in de landbouw – een negatieve tendens vertonen, omdat per saldo de natuurlijke voorwaarden te veel zijn verslechterd.
    Met een simpel voorbeeld zou je misschien kunnen zeggen dat door enige ontbossing en het gelijktijdig produceren van betere machines deze het nieuwe land effectiever kunnen bewerken en de meerwaarde op basis van de daarmee verrichte arbeid groeit. Maar dat als in de daaropvolgende periode nog meer land wordt gewonnen en dit door deze ontbossing eerder uitdroogt, erodeert en dus de vruchtbaarheid afneemt, met de verrichte arbeid met de ongetwijfeld inmiddels ontwikkelde nog betere machines mogelijk niet meer, maar integendeel minder productieve meerarbeid kan worden verricht. Dan wordt er dus per saldo minder productieve arbeid verricht en komt er een lagere opbrengst van het land, dan op grond van alleen de maatschappelijke en technologische voorwaarden verwacht kon worden. Door de verslechterde natuurlijke voorwaarden daalt hier verhoudingsgewijs de gerealiseerde meerwaarde.
    Overigens zullen in dit soort situaties veel meer factoren meespelen, waardoor de opbrengsten en winst per saldo of relatief kunnen stijgen of dalen. Misschien kunnen de in dit voorbeeld deels nutteloze machines toch elders weer nuttig worden ingezet, zodat er tijdelijk weer een meeropbrengst kan worden gerealiseerd. De trend is echter duidelijk. Als de natuurlijke voorwaarden onder druk staan werken deze contraproductief. De ontbossing als antithese is inderdaad een fase in een ontwikkeling waarin nog lang geen goede balans is gevonden.

De antithese moet worden opgeheven. Er is een natuurlijke en maatschappelijke grens aan zinvolle ontbossing. Dus moet er worden bebost. Ontbossing is of was onafwendbaar in een bepaalde historische fase, maar daarmee is het verhaal niet uit. De kapitalistische expansie stuit op zowel natuurlijke, economische, sociale als politieke grenzen. De opheffing van de antithese is dus een vérstrekkende daad, verder reikend dan een pleidooi voor de stop van ontbossing alleen. Sociale en economische structuren moeten beter dan nu aansluiten bij een rationele omgang met de natuurlijke omgeving. Wanneer dat nog niet lukt zal strijd voor een beter milieu steeds een heen-en-weer kennen, een permanente pendule van succes en falen. Successen wisselen dan af met falen en er bestaat dan vooralsnog een dominantie van kortetermijnbelangen. Het risico bestaat dan dat in kort tijdsbestek veel wordt verwoest, waar lange tijd nodig zal zijn voor herstel.
    In die zin kun je de ontbossing ten tijde van het leven van Marx en Engels en ook de latere inderdaad onverbiddelijk noemen. Het is een moeilijk te stoppen proces, dat uiteindelijk mede door sociale revolutie zal moeten worden gestopt en omgekeerd. Voorbeelden uit de dagelijkse praktijk laten dat zien. Wanneer armoede in landen als Indonesië en Brazilië leidt tot ontbossing, hoe kan die dan stoppen, wanneer de economische structuur van het land deze mensen nog niets te bieden heeft?





Bronnen

(1) Zie Jasper Schaaf, Marx, zó gelezen, Uitgeverij Damon, Budel 2005, pp. 101-106.

(2) Zie F. Engels, Anteil der Arbeit an der Menschwerdung des Affen, (onafgemaakt concept, waarschijnlijk uit 1876), in K. Marx, F. Engels, Werke, deel 20, Berlin DDR 1975, p. 455.

(3) Zie K. Marx, F. Engels, Werke, deel 25, Berlin DDR 1983, p. 270. Marx schrijft hier dat de arbeidsproductiviteit ook aan natuurlijke voorwaarden is gebonden, en noemt naast andere oorzaken de ‘Erschöpfungen von Waldungen’.







Karl Marx (1818-1883)











zaterdag 11 september 2021

Onverbiddelijke ontbossing

 

Je hoort soms de klacht: Karl Marx, Friedrich Engels en de vroegere socialisten hadden weinig aandacht voor het milieu. Nu kun je dat afdoen met de dooddoener, dat dit in hun tijd weinig speelde. Gelukkig zijn zulke dooddoeners niet nodig. Kijk bij Friedrich Engels en zie zijn artikelen en boeken waarin de vervuiling van de grote industriesteden aandacht krijgt. Maar ook Marx kent in zijn werk aandacht voor de natuur, sterker nog hij vooronderstelt de werkingen van de natuur steeds in zijn sociaal-materialistische maatschappijtheorie. Ook had hij een enorme waardering voor het werk van Charles Darwin. Marx en Engels lezen Darwins ‘Het ontstaan van soorten’ meer dan eens en spreken er vaak met elkaar over. Marx noemt dat boek ‘ganz famos’, schitterend.
    Het IPCC-rapport helpt hopelijk de twijfelaars en wegkijkers van de enorme bedreigingen van de natuur te overtuigen van de toestand waarin de aarde zich bevindt. Dat is een goed moment om stil te staan bij de aandacht voor de natuur bij Marx en Engels. Beiden volgenden intensief de natuurkunde en biologie van hun tijd, en zagen allerlei verbanden met de maatschappelijke ontwikkelingen.
    Deze aandacht – beslist niet alles wat er te vinden is – wordt hier in drie delen verdeeld. Twee keer een blog die samen een artikel vormen, uit mijn boek ‘Marx, zó gelezen’ (uit 2005; 1) En binnenkort nog een blog met enkele opmerkingen naar aanleiding van het kort geleden verschenen IPCC-rapport.


Onverbiddelijke ontbossing (1)

– Uitputting van de bodem (zie Amerika), ontbossing (zie Engeland, Frankrijk en tegenwoordig Duitsland en Amerika), klimaatverandering en het uitdrogen van rivieren; dit alles voltrekt zich vermoedelijk in Rusland sterker dan ergens anders, vanwege de vlakke uitgestrektheid van het land die tot ongelooflijke waterstromen leidt, en vanwege het ontbreken van een alpien sneeuwreservoir, zoals dat de Rijn, de Donau, de Rhône en de Po voedt. –

Friedrich Engels


Haïti in 2004, rivierdalen in Frankrijk en Italië enkele jaren eerder: wie herinnert zich niet de beelden van plotselinge overstromingen na hevige regen, waarin huizen en auto’s wegspoelen, en er mensen verdrinken? Als oorzaak wordt naast klimaatverandering altijd weer gewezen op ontbossing, die de erosie versnelt. Bosrijke gebieden met een natuurlijke ondergrond houden water vast zodat niet alles ineens wegspoelt, en leiden tot een vrij regelmatige toestroom naar beken en rivieren, waardoor er langer water in het stroomgebied aanwezig is. Water wordt zo natuurlijker gespreid in ruimte en tijd.
    De menselijke omgang met de natuur en vooral de sociaal-economische ontwikkeling die bij de opkomst van het kapitalisme een stroomversnelling kent, hebben geleid tot een historische wetmatigheid: ontbossing. Het gaat dan niet zozeer om een langzame ontbossing in ruimte en tijd, maar om een snelle houtkap om grond, stookhout voor machines of bouwhout voor schepen en huizen te verkrijgen. Het economisch en ecologisch inzicht ontbreekt aanvankelijk, of is onvoldoende sterk gemobiliseerd, om het wat rustiger aan te doen met de houtkap en voldoende opnieuw te bebossen. Het resultaat is, zoals Engels het noemt, onverbiddelijke ontbossing.

Marx en Engels zijn in hun tijd getuige van dit proces, vooral in de industrialiserende landen. Zij noemen landen als Engeland, Frankrijk, Italië, Duitsland, Amerika, Cuba en ten slotte Rusland, waar dit proces nog aan het begin staat. Nadrukkelijk noemen zij meer dan eens de erosie en de vernietiging van natuurlijk evenwicht, en situeren de ontbossing in de geschiedenis van de cultuur en de economie.
    Zelf is Marx ook getuige van dichtbij. In de latere fase van zijn leven heeft hij wat meer financiële en politieke armslag. Hij kan dan makkelijker vanuit Engeland Duitsland bezoeken. Zo reist hij van 19 augustus tot 21 september 1874, samen met zijn dochter Eleanor, voor de eerste keer naar het Kurort Karlsbad.
    Op 19 augustus schrijft hij Engels direct een brief. Kennelijk hebben ze het vaker over ontbossing gehad, want Marx doet hierover een korte mededeling aan Engels, duidelijk aannemend dat deze de opmerking gelijk goed weet te plaatsen. Marx beschrijft dat bij droogte in Karlsbad er een tekort aan water bestaat. (2) Door de ontbossing is dit gebied in een toestand geraakt waarbij in regenachtige tijd alles overstroomt, wat in hete tijden snel verdroogt. (…)

Zeker op een tiental plaatsen in hun geschriften komt de ontbossing ter sprake. De sociaal-economische en agronomische ontwikkeling is kennelijk zo onstuitbaar, dat de meeste landen een fase kennen waarin de ontbossing rigoureus wordt doorgezet, alle nadelige gevolgen als erosie van landbouwgrond en overstromingen ten spijt. Deze nadelen worden duidelijk al gezien, niet alleen door Marx en Engels, maar ook door anderen, blijkens de literatuur die zij lezen.
    Marx haalt bijvoorbeeld instemmend de botanicus en agronoom Karl Nicolaus Fraas aan, die in een boek uit 1847 een historische benadering geeft over klimaat en plantenwereld. (3) Volgens Marx is Fraas al voor Darwin darwinist door zijn historische benadering van het ontstaan van soorten. Fraas beschrijft hoe de door de boeren geliefde bodemvochtigheid verloren gaat bij een bepaalde graad van cultuurontwikkeling, met als gevolg een verplaatsing van plantensoorten van zuid naar noord en het ontstaan van steppen. De eerste gevolgen van het in cultuur brengen van land zijn nuttig, maar leiden daarna tot erosie, met name door ontbossing.

Als een ontwikkeling onverbiddelijk is, zullen meestal ook nieuwe landen die omhoog gestuwd worden in de vaart der volkeren, dezelfde fouten gaan maken. Engels schrijft in 1892 diverse brieven aan Nicolai Franzewitsch Danielson in Petersburg. Hij gaat hierbij in op de Russische situatie, waarover hij in 1893 ook schrijft in 'Kan Europa ontwapenen?' (4) Over Rusland zegt hij dat door de onverbiddelijke, schaamteloze (rücksichtslose) ontbossing de voorraadkamers van de bodemvochtigheid zijn verdwenen. Hierdoor wordt het regen- en smeltwater veel te snel afgevoerd, een ramp voor de boeren. Oorzaken van misoogsten zijn daardoor voor een deel of helemaal van sociale aard, stelt Engels. (5)
    In de kapitalistische landen voltrekt zich een snelle economische ontwikkeling in steden, dorpen en op het platteland, die ook de landbouw diept raakt. Dit proces begint op dat moment ook in Rusland grotere vormen aan te nemen en de gevolgen zullen enorm zijn. Engels voorziet: ‘Uitputting van de bodem (zie Amerika), ontbossing (zie Engeland, Frankrijk en tegenwoordig Duitsland en Amerika), klimaatverandering en het uitdrogen van rivieren; dit alles voltrekt zich vermoedelijk in Rusland sterker dan ergens anders, vanwege de vlakke uitgestrektheid van het land die tot ongelooflijke waterstromen leidt, en vanwege het ontbreken van een alpien sneeuwreservoir, zoals dat de Rijn, de Donau, de Rhône en de Po voedt.’ (6)
    Deze Russische ontwikkeling zal ook politieke gevolgen hebben. In een (ontwerp van een) brief aan Charles Bonnier schrijft Engels dat Rusland zijn alliantie met Frankrijk nodig heeft. (7) Want mocht het erop aankomen dan heeft Rusland onvoldoende middelen om een oorlog zelfstandig te kunnen voeren. Rusland, zo meent Engels, is ‘uitgeput door de sociale desorganisatie als gevolg van de economische veranderingen die het sedert 1861 doormaakt, door de onverbiddelijke ontbossing, door de ruïnering van de landbouweconomie en huisindustrie van de boeren, en door de hongersnood en de cholera. (…)’ Rusland staat als het alleen is op dat moment zwak in de Europese politiek.
    Een vlak land heeft niet onvoldoende water door alleen zijn uitgestrektheid. Wanneer echter door ontbossing veel van het bestaande waterreservoir verdwijnt, voeren de bestaande brede rivieren van Rusland het water des te sneller af en neemt de uitdroging verder toe.


(Wordt vervolgd)



Bronnen

(1) Zie Jasper Schaaf, Marx, zó gelezen, Uitgeverij Damon, Budel 2005, pp. 101-106.

(2) Zie K. Marx, Brief aan Engels, 19 augustus 1876, in K. Marx, F. Engels, Werke (MEW), deel 34, Dietz Verlag, Berlin DDR 1973, p. 24.

(3) K. Marx, Brief aan Engels, in MEW, deel 32, Berlin DDR 1973, pp. 52-53. Karl Nikolaus Fraas leefde van 1810-1875. Hij was o.m. botanicus en agronoom, en hoogleraar te München. Fraas schreef meerdere boeken. Marx duidt hier op Klima und Pflanzenwelt in der Zeit, Ein Beitrag zur Geschichte beider, Landshut 1847.

(4) Met betrekking tot Rusland, zie MEW, deel 22, Berlin DDR 1977, p. 391. Zie ook deel 38, Berlin DDR 1974, pp. 305, 365-366 (aan N.F. Danielson), 500 (aan C. Bonnier) en deel 39, Berlin DDR 1978, p. 149 (aan Danielson).

(5) Zie MEW, deel 38, p. 305.

(6) F. Engels, Brief aan Nikolai Franzewitsch Danielson, 18 juni 1892, in MEW, deel 38, pp. 365-366.

(7) Zie MEW, deel 38, p. 500.





Friedrich Engels (1820-1895)









zondag 5 september 2021

Wladimir Lenin over Afghanistan


Wladimir Lenin, zijn politiek en zijn theoretische geschriften, ze zijn voor mij niet heilig. Wanneer in linkse kringen het falen van de USSR wordt besproken, worden de kritische opmerkingen soms gereserveerd voor de periode ná Lenins dood. Deels terecht misschien, maar ook bij Lenin zelf zijn strategisch- politieke, machtspolitieke, ethische en economische factoren aan te wijzen die bijgedragen hebben de opbouw van een sterke democratische socialistische staat te blokkeren.
    Korter kan ik het niet zeggen. Het gaat me echter hier niet om deze kritiek op de USSR, de oudere socialisten hebben ook veel leerzaams te bieden, zo ook Lenin.

In mijn boek ‘Marx, zó gelezen’ uit 2005 schreef ik een stukje over Wladimir Lenin en zijn toenadering van Afghanistan. In dat land was de Britse poging tot overheersing om er een imperialistische bufferstaat van te maken schromelijk mislukt. De Britten werden door de Afghanen verslagen in de Brits-Afghaanse Oorlog van 1919. Lenin denkt hier heel positief over en wil de contacten tussen Afghanistan en de USSR aanhalen.

Hier volgt een deel van mijn tekst uit 2005, een beetje aangepast, zeker niet perfect toepasbaar op het heden en ongetwijfeld inhoudelijk ook wel voor verbetering vatbaar. Maar dat koloniale en imperialistische (materiële én morele) overheersing altijd weer eindig blijken, zegt veel over de actualiteit.
    Uit deze tekst ‘Lenin over Afghanistan’:


‘In de discussie in de arbeidersbeweging van de Tweede Internationale vertolkt Lenin het standpunt dat volkeren in hun vrijheidsstreven moeten worden gesteund. Hij volgt hierin direct Marx, die meer dan eens aangeeft dat volkeren die andere onderdrukken zelf nooit vrij kunnen zijn. Al in een vroeg werk – over ‘het joodse vraagstuk’ – spreekt Marx uit dat sociaal-maatschappelijke en politieke vrijheid, en politieke emancipatie de basis vormen voor culturele, morele en religieuze emancipatie. (1)
    Binnen de socialistische Tweede Internationale was dit standpunt niet vanzelfsprekend. Zo bestond bijvoorbeeld het standpunt dat koloniaal onderdrukte volkeren eerst mee moesten profiteren van de bevrijding van de arbeidersklasse, alvorens ze zelf vrij zouden kunnen worden. Het voltrekken van de geschiedenis werd dan schematisch opgevat. Alsof in de geschiedenis en de klassenstrijd alles in een vaste en duidelijke volgorde plaatsvindt. Vergeten wordt dan ook dat het vrijheidsstreven van volkeren en burgers een enorme bijdrage kan vormen in de beweging van bevrijding van de arbeidersklasse en de mensheid in het algemeen. Dit vrijheidsstreven gaat bovendien samen met het verlangen het eigen leven zelf in te richten en heeft dus ook al de sociaaleconomische componenten in zich, die Marx als basis ziet voor elke emancipatie.

Lenin volgt Marx’ gedachtegang. Volkeren die hun eigen zelfstandigheid bevechten en zo een basis leggen voor verdere emancipatie, verdienen steun. Zijn pleidooi voor het zelfbeschikkingsrecht van volkeren en naties legt in de praktische politiek tal van moeilijke vragen bloot. Sommige volkeren uit het tsaristische rijk keerden zich immers met hun onderdrukkers tegen de Sovjetstaat, en werden van potentieel bondgenoot tot vijand. Dat was voor Lenin echter nog geen reden zijn standpunt op te geven. Hij zag de (werkelijke) onafhankelijkheid van volkeren als steun voor de eigen strijd van de arbeidersklasse tegen kapitalisme en imperialisme.

Dat dit ook in moeilijke tijden het geval was blijkt uit Lenins brief van 27 november 1919 aan de emir van Afghanistan, Aman Ullah Khan. Afghanistan had zich de jaren ervoor vrijgevochten van de Britse onderdrukking. Vanuit het bezette India had Groot-Brittannië getracht ook Afghanistan te beheersen, maar was verslagen. Hierdoor werd Afghanistan een onafhankelijk land.
    Op 27 mei 1919 hebben Wladimir Lenin en Michail Kalinin namens de jonge federatieve socialistische Sovjetrepubliek Aman Ullah een begroeting gestuurd. (2) Zij prijzen het onafhankelijke Afghaanse volk dat zijn vrijheid heeft verdedigd tegen de buitenlandse onderdrukkers, waarmee in de eerste plaats het Britse imperialisme wordt bedoeld. Kalinin en Lenin juichen versterking van de Russisch-Afghaanse betrekkingen toe. Dit betekent meer dan een morele steun op afstand. Wederzijdse hulp kan aanslagen verijdelen van buitenlandse rovers op de vrijheid en de eigendommen van ‘beide grote volkeren’.

In de Pravda en de Izwestia van 17 oktober verschijnt het bericht dat een Afghaanse delegatie Lenin heeft bezocht. (3) De politieke verklaring liegt er niet om. Lenin vraagt de steun van het islamitische oosten in de strijd van de Sovjetmacht tegen het westerse imperialisme. De Afghaanse delegatie bevestigt deze inzet: het uur zal niet ver meer zijn dat de hele wereld zal zien dat er voor westers imperialisme in het oosten geen plaats meer zal zijn.

Afghanistan neemt volgens Lenin een belangrijke plaats in de geschiedenis in: ‘Tegenwoordig is het opbloeiende Afghanistan de enige onafhankelijke islamitische staat ter wereld, en het noodlot schenkt het Afghaanse volk de grote historische opgave om alle onderdrukte islamitische volkeren om zich heen te scharen en hen op de weg naar vrijheid en onafhankelijkheid te begeleiden.’ (4)
    Dat is niet niets. Nu, zo’n honderd jaar later weten we hoe ingewikkeld de politieke geschiedenis is, met al haar mooie glorieuze momenten en haar verdrietige fouten en grote tegenslagen.

Marx en Lenin menen dat in vrijheid de volkeren zelf hun religie moeten bepalen. Vrijheid maakt gesprek en discussie mogelijk. In die discussie kunnen marxisten hun standpunten over religie en levensovertuiging inbrengen. Dat is heel wat anders dan de omgekeerde weg bewandelen: volkeren onderdrukken en uitbuiten en bijvoorbeeld om belangentegenstellingen te verdoezelen tegelijk maar klagen over hun vermeend gevaarlijke religie.
    Veel islamitische volkeren en culturen werden al eeuwenlang door koloniale en imperialistische mogendheden onderdrukt, uitgebuit en vernederd. Vernedering roept een haat of afkeer op die pas na vele, misschien zelfs honderden jaren weer zal kunnen verdwijnen.
    Na eeuwen van onderdrukking van deze culturen is er slechts één goede weg: erkenning, vrijheid, welvaart, bevordering van handel en het respectvol onderhouden van contacten. Zonder dat zal de emancipatie van de islamitische cultuur een fictie blijven. Dit raakt ook de westerse cultuur. Grof geweld in Irak en het vernederen van moslims in westerse landen bedreigen niet alleen de Irakezen en Afghanen, maar ook alle andere naties die hierbij betrokken zijn.
    Lenin ziet een grote historische opgave, die bestaat in de lange weg naar vrijheid en onafhankelijkheid. Vrijheid en onafhankelijkheid kunnen niet door vreemde mogendheden worden opgelegd.’


Tot zover gedeelten uit mijn tekst uit 2005. Deze tekst en de actuele politieke crisissituatie in Afghanistan en onder het Afghaanse volk tonen aan dat de vrijheid in het geding is. Zelfs heel de betekenis van de term vrijheid en de daadwerkelijke toepassing ervan spelen mee. Denk maar eens aan situaties waarin het inperken van reële mogelijkheden voor verdere emancipatie met mooie woorden gepaard gaat.
      Een imperialistische mogendheid beïnvloedt het onderdrukte land niet alleen met materiële middelen, maar ook met het ideële betoog dat gepropageerd wordt. En dat gebeurt nog heftiger in de situatie waarin de bezetter er met de staart tussen de benen vandoor gaat. Dat speelde en speelt ook bij de Verenigde Staten en bondgenoten. Ze kunnen nobele doelen benoemen van de bezetting, en die kunnen ook reëel meespelen, maar het is niet het vrije volk dat daarover heeft kunnen debatteren en beslissen.
    De situatie wordt dan – en ook nu – dat er verschillende vormen van vrijheid, denken over vrijheid en ontwikkelingsmogelijkheden ontstaan. De nieuwe vrijheden kunnen mooi en belangrijk zijn, de tweedeling in een dergelijke samenleving is en blijft voorlopig extreem groot. De bezettende mogendheid kan weliswaar uiteindelijk verliezen, de opheffing van de tweedeling van interpretaties van vrijheid, religies en politieke macht is nog heel ver weg. Waar steeds een deling van goed en kwaad is verabsoluteerd, is de eenheid ver te zoeken.
      Kortom een imperialistische politiek, ondanks alle opsmuk van mooie woorden dat het ‘goed is voor het land en de democratie’, heeft een funeste uitwerking, jaren of generaties lang.

Zo is er geen simpel gelijk van het één of het andere in zo’n wirwar van denken, repressie, beïnvloeding, en reële (on)mogelijkheden. Het vraagt na de ‘bevrijding’ om een enorme inzet en vooral geduld, het tonen van welgemeend respect. De oplossing die Europa nu bedenkt van opvang in de regio, die dus alle Afghanen buiten Europa wil houden is vér verwijderd van een dergelijke respectvolle aanpak. Het is totaal respectloos, het dienen van het egoïstische eigenbelang.
    Hier zullen velen menen dat dit beeld te zwart is, want er wordt toch een bezetting én een oorlog gestaakt? Maar de bijbehorende ruimhartige erkenning van de noodzaak van een idee van moreel en materieel schadeherstel ontbreekt bij het feitelijk harde rechtse standpunt in de VS en Europa.

De macht weer ‘terug bij het volk’ is niet automatisch een garantie voor het goede en de vrede. Zeker niet op het gebied van de religie, wanneer tegelijk vrijheid voor iedereen én de specifieke uitwerking van de menselijke waarden in één visie of een beperkt aantal visies aan de orde zullen komen. Ook wat dat betreft zijn levendig contact, samenwerking en ondersteuning essentieel. Niet alleen om nu mensenlevens te redden, maar om een respectvolle lange-termijn uitweg te vinden, die traditie én vooruitgang respecteert, waarbij het aldus moet gaan om de meest moeilijke uitersten vreedzaam te verenigen op een hoger niveau, dan wat nu gangbaar is.
    De vragen en diepe tegenstrijdigheden die hierbij ontstaan hebben alles te maken met de totaal mislukte poging een staat ‘naar beeld en gelijkenis’ van een westerse staat te maken. Door die vorm van betrokkenheid zijn de VS en Europa nu medeverantwoordelijk voor de nasleep, terwijl ze tegelijk niet mogen inmengen. Hoe kan dit samengaan? In ieder geval door wel in te staan voor de mensen die door alle onrust en geweld in de knel zijn gekomen, en waar dat nog gaat gebeuren. Solidair zijn en dat ook daadwerkelijk blijven. Dus precies verhinderen, niet doen wat Europa nu al probeert jegens nieuwe vluchtelingen, namelijk allerlei onhaalbare voorwaarden stellen en weigeren vluchtelingen op te nemen. Wégkijken is dat.

Imperialisme houdt onder meer een simplistisch denken over ‘de ander’ in, en het daardoor ontstaan van angst die vervolgens nog meer nieuwe onderdrukking oproept. Een botweg afkeren van Afghanistan is daarom het slechtste wat men kan doen. Dat ziet Lenin kennelijk ook. Hij meent daarbij dat de nieuwe natie een eigen internationale rol zal gaan spelen, gericht tegen imperialisme. Een rol die in ieder geval zó benaderd moet worden dat de vrede en de welvaart erdoor versterkt worden.
    Imperialisme kan succesvol lijken, tijdelijk misschien. De imperialistische machtsstrategie heeft echter beslist niet het eeuwige leven. Gelukkig maar. En deze kennis vraagt om een politiek van toenadering en erkenning van de zelfbeschikking. Dit óók om de angsten te overwinnen, daarmee levens te redden en de ontwikkelingsmogelijkheden van een vreedzame materiële basis te voorzien.
    We maken gewild en ongewild samen een verhaal dat nog lang niet af is.





Bronnen
- (1) - Zie K. Marx, Zur Judenfrage, in K. Marx, F. Engels, Werke, deel 1, Dietz Verlag, Berlin DDR 1974, o.m. pp. 348-351 en 369-370. Ned. vert. K. Marx, Over godsdienst, staat en het joodse vraagstuk, Pegasus Amsterdam 2e druk 1979, zie o.m. pp. 49-52 en 75-77.
- (2) - Zie W.I., W.I. Lenin, Briefe, deel V, oktober 1917-juni 1919, Dietz Verlag, Berlin DDR 1968, pp. 380-381.
- (3) - W.I. Lenin, Werke, Ergänzungsband, oktober 1917-maart 1923, (naar de vierde Russische uitgave), Dietz Verlag Berlin DDR 1971, pp. 130-131
- (4) - W.I. Lenin, Brief an den Emir von Afghanistan Aman Ullah Khan, 27 november 1919. In Jahrbuch für Forschungen zur Geschichte der Arbeiterbewegung 2003/III, Berlin, pp. 120-121.


Bovengenoemde tekst staat in: Jasper Schaaf, Marx, zó gelezen, Uitgeverij Damon, Budel 2005, pag. 55-58. Het boek is nog bij de uitgeverij of de boekhandel te bestellen.





W.I. Lenin