woensdag 24 augustus 2022

Een einde van de onverbiddelijke ontbossing


In de vorige blog over Marx’ opmerkingen over ontbossingen lazen we onder meer: ‘De productiviteit van de arbeid is volgens Marx mede afhankelijk van natuurlijke voorwaarden. Het kan voorkomen dat deze voorwaarden naar verhouding minder gunstig worden onder invloed van een toegenomen productiviteit, die op basis van maatschappelijke voorwaarden en de technologische ontwikkeling mogelijk wordt. De natuurlijke voorwaarden kunnen bijvoorbeeld minder gunstig worden door de technisch mogelijk gemaakte snelle ontbossing. Dus door de toegenomen productiviteit op het ene vlak – hier de effectieve ontbossing –, kan de arbeidsproductiviteit elders – zoals hier in de landbouw – een negatieve tendens vertonen, omdat per saldo de natuurlijke voorwaarden te veel zijn verslechterd.’

Een lang citaat – in mijn woorden, ontleend aan Karl Marx en Friedrich Engels. Het is een cruciale consequentie van Marx’ maatschappijtheorie. Deze komt erop neer dat niets helemaal stil kan staan in een maatschappelijke ontwikkeling.
     Dat dit zo is zullen wetenschappers in Marx’ tijd tot en met nu wel beamen, maar ze maken er soms een veel te starre opvatting van. Alsof de voorwaarden van verandering stil kunnen staan.
    Dat zou misschien mooi zijn, de wetenschap kan alles begrijpen waarvan je ook de oorzaak, de bestaansvoorwaarden kent. Maar Marx zegt dat in het veranderingsproces niet alleen het object van verandering verandert, maar de kracht die dat mogelijk maakt ook verandert. Krachten die op iets inspelen resulteren in een verandering ‘extern’, maar ook bij zichzelf. En doorgeredeneerd komt het erop neer dat alles permanent aan veranderingen onderhevig is. Alles, ja alles. En dan komt ook de politiek om de hoek kijken. Willen we het resultaat van veranderingen en de kennis daarvan accepteren of juist verwerpen. Of, er zijn nog veel meer mogelijkheden. Accepteren van harte, in wiens belang, wanneer wel en niet, etc. etc.: heel de maatschappij is een dynamische ‘toestand’.

Marx wilde met zijn ‘Das Kapital’ dat hele geheel van maatschappelijke veranderingen – de oorzaken, de krachten en de feiten, het resultaat – doorgronden. Om het hele proces rationeel toegankelijk te kunnen maken. Met dan ook nog eens een richting van veranderingen, voor zover die mogelijk blijkt, te kunnen weergeven.
    Met uiteindelijk doel de werkers, de arbeiders en de werklozen mee te laten profiteren van een eerlijke samenleving. Eerlijk, maar ook niet zonder verandering. Immers, de natuurlijke voorwaarden en krachten zijn niet onuitputtelijk. En daarmee vinden Marx en Engels, beiden een fan van Charles Darwin, dat de natuur door goed onderzoek rationeel in haar beweging begrepen moet worden. Daarmee blijkt ook dat werkelijke kennis van de natuur afhankelijk is van het menselijke denken, maar ‘daaronder’, fundamenteel van de materiële werkelijkheid, waarvan het menselijk denken deel uitmaakt en dus ervan afhankelijk is.

Ja, de onverbiddelijke ontbossing, wat is dat voor een ‘onverbiddelijkheid’? Het stond vandaag nog in de krant. Zoals haast alledag. Ik las er onder meer: ‘Watertekort dwingt tot omslag in het denken.’ Water is een waarde en er blijkt te weinig van bewaard te zijn. Of op een verkeerde plek.
    Met de neus op de feiten. Dat lijkt nogal simpel, maar wordt die waarheid geaccepteerd? Jarenlang kon men zo’n regel lezen zonder ook maar de wenkbrauwen te fronsen. En nu niet? Ligt dat aan de interpreterende mens of aan het natuurlijke gegeven?
De term ‘onverbiddelijkheid’ is treffend. Hij dwingt af te blijven kijken en erover na te denken. Het gaat niet om dingen van voorbijgaande aard, maar om de kern van de bewegingen in de werkelijkheid. Jarenlang dacht men te kunnen wegkijken en dat de consequenties dan voor anderen waren. Maar dat kan niet meer. Elk onderzoek laat de ontwikkeling van de natuur zien, en die is rampzalig onverbiddelijk. Zoals vandaag weer blijkt dat door de opwarming de Zwitserse gletsjers inmiddels gehalveerd zijn, vergeleken met de jaren ‘30 van de vorige eeuw.

Wil het denken de materiële ontwikkeling recht doen, dan mag geen enkel aspect veronachtzaamd worden. Marx en Engels dachten dialectisch, in het voetspoor van de filosoof Georg Hegel, die het denken tot zijn totale alomvattendheid wilde analyseren. Maar een materialistische uitleg denkt nog verder, niet alleen het denken moet consequent doorontwikkeld worden, de praktisch-politieke en sociale ingrepen moeten even omvattend zijn.
    Uit het Kamerdebat over de stikstofcrisis (23 augustus 2022) blijkt dat het politieke bewustzijn de werkelijkheid nog steeds niet volledig als reëel bepalend accepteert. Nog steeds worden uitstelopties gepresenteerd op terreinen waar ze slaan als een tang op het welbekende varken. Ten koste van de natuur en de voorwaarden van de leefbaarheid. Zoals ten koste van een beleid dat zich richt op een daadkrachtige herbebossing.

Je hoeft geen marxist te zijn om te zien dat elke tijd een aantal essenties kent die je moet trachten te begrijpen om adequaat te kunnen handelen. De enorme natuurlijke crisis met betrekking tot het klimaat, de opwarming, de energie en de duurzaamheid (woorden schieten tekort) vereist een denken dat ideëel gezien echt de waarheid zoekt en die presenteert en praktisch, politiek en technologisch vergaande ingrepen ter verbetering niet uit de weg gaat.
      Geen moment langer wachten. Resoluut tussentijdse ingrepen doen waar de definitieve oplossing nog niet in zicht blijkt. Dus handelen, in die zin roepen de onverbiddelijke inzichten in verslechtering even onverbiddelijke praktische acties op.

Rek ik nu de term ‘onverbiddelijkheid’ te veel op en wordt dat een belemmering voor de ontwikkeling van landen die nog niet vergaand geïndustrialiseerd zijn en die de armoede moeten bestrijden? Ik denk het niet. Er is een solidaire aanpak nodig die de armoede universeel tracht in te dammen. Dat is een moeilijke ook al veelomvattende opgave. Denk bijvoorbeeld aan de vredespolitiek die schreeuwt om solidariteit en versterking van de rechten van de bevolking.

Maar zoals in de 19e eeuw de vloedgolf van industrialisering en kapitalistische concurrentie zichtbaar werden gemaakt door analyses van mensen als Marx en Engels, zo vereist de maatschappelijke en morele situatie nu een radicaal open blik voor de grote noodzakelijke duurzame verandering.
      Een omslag, waarin de nog-niet getroffenen consequent en welbewust solidair zijn met de al getroffenen. Omdat de aarde onverbiddelijk doorgaat te veranderen en de menselijke reacties te vaak nog onvoldoende doordacht en kortzichtig zijn. Stop de ontbossing, hier en overal. Een ecologisch verantwoorde grote herbebossing – in de brede en sociale zin van het woord – is een voorname opgave van deze tijd. Technologisch, radicaal ecologisch en moreel.












dinsdag 23 augustus 2022

Onverbiddelijke ontbossing


Je hoort soms de klacht: Karl Marx, Friedrich Engels en de vroegere socialisten hadden weinig aandacht voor het milieu. Nu kun je dat afdoen met de dooddoener, dat dit in hun tijd weinig speelde. Gelukkig zijn zulke dooddoeners niet nodig. Kijk bij Friedrich Engels en zie zijn artikelen en boeken waarin de vervuiling van de grote industriesteden aandacht krijgt. Maar ook Marx kent in zijn werk aandacht voor de natuur, sterker nog hij vooronderstelt de werkingen van de natuur steeds in zijn sociaal-materialistische maatschappijtheorie. Ook had hij een enorme waardering voor het werk van Charles Darwin. Marx en Engels lezen Darwins ‘Het ontstaan van soorten’ meer dan eens en spreken er vaak met elkaar over. Marx noemt dat boek ‘ganz famos’, schitterend.
    De vraag kan rijzen: ‘Heb je nog wat dat oude werk van Marx en de vroegere socialisten?’ Om hierop in te gaan herhalen we hier een tekst om voor de volgende blog enkele opmerkingen over Marx, Engels en de wetenschap te kunnen plaatsen.
    De hier weergegeven tekst komt uit mijn boek ‘Marx, zó gelezen’ uit 2005.

– Uitputting van de bodem (zie Amerika), ontbossing (zie Engeland, Frankrijk en tegenwoordig Duitsland en Amerika), klimaatverandering en het uitdrogen van rivieren; dit alles voltrekt zich vermoedelijk in Rusland sterker dan ergens anders, vanwege de vlakke uitgestrektheid van het land die tot ongelooflijke waterstromen leidt, en vanwege het ontbreken van een alpien sneeuwreservoir, zoals dat de Rijn, de Donau, de Rhône en de Po voedt. –

Een citaat van Friedrich Engels, de vriend van Karl Marx


Haïti in 2004, rivierdalen in Frankrijk en Italië enkele jaren eerder: wie herinnert zich niet de beelden van plotselinge overstromingen na hevige regen, waarin huizen en auto’s wegspoelen, en er mensen verdrinken? Als oorzaak wordt naast klimaatverandering altijd weer gewezen op ontbossing, die de erosie versnelt. Bosrijke gebieden met een natuurlijke ondergrond houden water vast zodat niet alles ineens wegspoelt, en leiden tot een vrij regelmatige toestroom naar beken en rivieren, waardoor er langer water in het stroomgebied aanwezig is. Water wordt zo natuurlijker gespreid in ruimte en tijd.
    De menselijke omgang met de natuur en vooral de sociaal-economische ontwikkeling die bij de opkomst van het kapitalisme een stroomversnelling kent, hebben geleid tot een historische wetmatigheid: ontbossing. Het gaat dan niet zozeer om een langzame ontbossing in ruimte en tijd, maar om een snelle houtkap om grond, stookhout voor machines of bouwhout voor schepen en huizen te verkrijgen. Het economisch en ecologisch inzicht ontbreekt aanvankelijk, of is onvoldoende sterk gemobiliseerd, om het wat rustiger aan te doen met de houtkap en voldoende opnieuw te bebossen. Het resultaat is, zoals Engels het noemt, onverbiddelijke ontbossing.

Marx en Engels zijn in hun tijd getuige van dit proces, vooral in de industrialiserende landen. Zij noemen landen als Engeland, Frankrijk, Italië, Duitsland, Amerika, Cuba en ten slotte Rusland, waar dit proces nog aan het begin staat. Nadrukkelijk noemen zij meer dan eens de erosie en de vernietiging van natuurlijk evenwicht, en situeren de ontbossing in de geschiedenis van de cultuur en de economie.
    Zelf is Marx ook getuige van dichtbij. In de latere fase van zijn leven heeft hij wat meer financiële en politieke armslag. Hij kan dan makkelijker vanuit Engeland Duitsland bezoeken. Zo reist hij van 19 augustus tot 21 september 1874, samen met zijn dochter Eleanor, voor de eerste keer naar het Kurort Karlsbad.
    Op 19 augustus schrijft hij Engels direct een brief. Kennelijk hebben ze het vaker over ontbossing gehad, want Marx doet hierover een korte mededeling aan Engels, duidelijk aannemend dat deze de opmerking gelijk goed weet te plaatsen. Marx beschrijft dat bij droogte in Karlsbad er een tekort aan water bestaat. Door de ontbossing is dit gebied in een toestand geraakt waarbij in regenachtige tijd alles overstroomt, wat in hete tijden snel verdroogt. (…)

Zeker op een tiental plaatsen in hun geschriften komt de ontbossing ter sprake. De sociaal-economische en agronomische ontwikkeling is kennelijk zo onstuitbaar, dat de meeste landen een fase kennen waarin de ontbossing rigoureus wordt doorgezet, alle nadelige gevolgen als erosie van landbouwgrond en overstromingen ten spijt. Deze nadelen worden duidelijk al gezien, niet alleen door Marx en Engels, maar ook door anderen, zoals blijkt uit de literatuur die zij lezen.
    Marx haalt bijvoorbeeld instemmend de botanicus en agronoom Karl Nicolaus Fraas aan, die in een boek uit 1847 een historische benadering geeft over klimaat en plantenwereld. Volgens Marx is Fraas al voor Darwin darwinist door zijn historische benadering van het ontstaan van soorten. Fraas beschrijft hoe de door de boeren geliefde bodemvochtigheid verloren gaat bij een bepaalde graad van cultuurontwikkeling, met als gevolg een verplaatsing van plantensoorten van zuid naar noord en het ontstaan van steppen. De eerste gevolgen van het in cultuur brengen van land zijn nuttig, maar leiden daarna tot erosie, met name door ontbossing.

Als een ontwikkeling onverbiddelijk is, zullen meestal ook nieuwe landen die omhooggestuwd worden in de vaart der volkeren, dezelfde fouten gaan maken. Engels schrijft in 1892 diverse brieven aan Nicolai Franzewitsch Danielson in Petersburg. Hij gaat hierbij in op de Russische situatie, waarover hij in 1893 ook schrijft in 'Kan Europa ontwapenen?' Over Rusland zegt hij dat door de onverbiddelijke, schaamteloze (rücksichtslose) ontbossing de voorraadkamers van de bodemvochtigheid zijn verdwenen. Hierdoor wordt het regen- en smeltwater veel te snel afgevoerd, een ramp voor de boeren. Oorzaken van misoogsten zijn daardoor voor een deel of helemaal van sociale aard, stelt Engels.
    In de kapitalistische landen voltrekt zich in die tijd een snelle economische ontwikkeling in steden, dorpen en op het platteland, die ook de landbouw diept raakt. Dit proces begint op dat moment ook in Rusland grotere vormen aan te nemen en de gevolgen zullen enorm zijn. Engels voorziet: ‘Uitputting van de bodem (zie Amerika), ontbossing (zie Engeland, Frankrijk en tegenwoordig Duitsland en Amerika), klimaatverandering en het uitdrogen van rivieren; dit alles voltrekt zich vermoedelijk in Rusland sterker dan ergens anders, vanwege de vlakke uitgestrektheid van het land die tot ongelooflijke waterstromen leidt, en vanwege het ontbreken van een alpien sneeuwreservoir, zoals dat de Rijn, de Donau, de Rhône en de Po voedt.’
    Deze Russische ontwikkeling zal ook politieke gevolgen hebben. In een (ontwerp van een) brief aan Charles Bonnier schrijft Engels dat Rusland zijn alliantie met Frankrijk nodig heeft. Want mocht het erop aankomen dan heeft Rusland onvoldoende middelen om een oorlog zelfstandig te kunnen voeren. Rusland, zo meent Engels, is ‘uitgeput door de sociale desorganisatie als gevolg van de economische veranderingen die het sedert 1861 doormaakt, door de onverbiddelijke ontbossing, door de ruïnering van de landbouweconomie en huisindustrie van de boeren, en door de hongersnood en de cholera. (…)’ Rusland staat als het alleen is op dat moment zwak in de Europese politiek.
    Een vlak land heeft niet onvoldoende water door alleen zijn uitgestrektheid. Wanneer echter door ontbossing veel van het bestaande waterreservoir verdwijnt, voeren de bestaande brede rivieren van Rusland het water des te sneller af en neemt de uitdroging verder toe.

Ontbossing komt bij Marx en Engels voor als de antithese van de oudere landbouwcultuur en economie, als de tegenspraak tot vroegere ‘natuurlijke’ verhoudingen tussen boeren, landbouw, cultuur, landschap en natuur. De ontbossing is in de economische geschiedenis kennelijk een (helaas) noodzakelijke ontwikkeling. Misschien niet noodzakelijk in de zin dat het – van afstand beschouwd – nooit anders zou kunnen. Maar elk ten aanzien van deze kwestie genoemd land kent in een bepaalde fase van zijn economische ontwikkeling de ontbossing. Overal zien Marx en Engels de voorbeelden. In een dergelijke fase overheerst een direct gevoeld sociaal-economisch belang om te ontbossen: om te bouwen, voor brandstof en om meer land te ontginnen en dat grootschaliger aan te pakken.
    Deze antithese is een fase in een langere ontwikkeling. Dit betekent dat Marx en Engels die niet als het einde van de ontwikkeling zullen zien. Inderdaad suggereert Engels – in een niet afgemaakte tekst – dat de Spaanse planters die Cuba ontbosten wel voor een generatie welvaart brachten, maar dat er in de toekomst heel iets anders moet gebeuren.

Interessant is in dit verband, dat wanneer Marx in het derde deel van ‘Het kapitaal’ de voor het kapitalisme wetmatige tendens van daling van de winstvoet beschrijft, hij ook kort de ontbossing als mogelijke medeoorzaak hiervan aanduidt. Bedoelde tendens hangt samen met de arbeidsproductiviteit. De productiviteit van de arbeid is, meent Marx dan, mede afhankelijk van natuurlijke voorwaarden. Het kan voorkomen dat deze voorwaarden naar verhouding minder gunstig worden onder invloed van een toegenomen productiviteit, die op basis van maatschappelijke voorwaarden en de technologische ontwikkeling mogelijk wordt. De natuurlijke voorwaarden kunnen bijvoorbeeld minder gunstig worden door de technisch mogelijk gemaakte snelle ontbossing. Dus door de toegenomen productiviteit op het ene vlak – hier de effectieve ontbossing –, kan de arbeidsproductiviteit elders – zoals hier in de landbouw – een negatieve tendens vertonen, omdat per saldo de natuurlijke voorwaarden te veel zijn verslechterd.
    Met een simpel voorbeeld zou je misschien kunnen zeggen dat door enige ontbossing en het gelijktijdig produceren van betere machines deze het nieuwe land effectiever kunnen bewerken en de meerwaarde op basis van de daarmee verrichte arbeid groeit. Maar dat als in de daaropvolgende periode nog meer land wordt gewonnen en dit door deze ontbossing eerder uitdroogt, erodeert en dus de vruchtbaarheid afneemt, met de verrichte arbeid met de ongetwijfeld inmiddels ontwikkelde nog betere machines mogelijk niet meer, maar integendeel minder productieve meerarbeid kan worden verricht. Dan wordt er dus per saldo minder productieve arbeid verricht en komt er een lagere opbrengst van het land, dan op grond van alleen de maatschappelijke en technologische voorwaarden verwacht kon worden. Door de verslechterde natuurlijke voorwaarden daalt hier verhoudingsgewijs de gerealiseerde meerwaarde.
    Overigens zullen in dit soort situaties veel meer factoren meespelen, waardoor de opbrengsten en winst per saldo of relatief kunnen stijgen of dalen. Misschien kunnen de in dit voorbeeld deels nutteloze machines toch elders weer nuttig worden ingezet, zodat er tijdelijk weer een meeropbrengst kan worden gerealiseerd. De trend is echter duidelijk. Als de natuurlijke voorwaarden onder druk staan werken deze contraproductief. De ontbossing als antithese is inderdaad een fase in een ontwikkeling waarin nog lang geen goede balans is gevonden.

De antithese moet worden opgeheven. Er is een natuurlijke en maatschappelijke grens aan zinvolle ontbossing. Dus moet er worden bebost. Ontbossing is of was onafwendbaar in een bepaalde historische fase, maar daarmee is het verhaal niet uit. De kapitalistische expansie stuit op zowel natuurlijke, economische, sociale als politieke grenzen. De opheffing van de antithese is dus een vérstrekkende daad, verder reikend dan een pleidooi voor de stop van ontbossing alleen. Sociale en economische structuren moeten beter dan nu aansluiten bij een rationele omgang met de natuurlijke omgeving. Wanneer dat nog niet lukt zal strijd voor een beter milieu steeds een heen-en-weer kennen, een permanente pendule van succes en falen. Successen wisselen dan af met falen en er bestaat dan vooralsnog een dominantie van kortetermijnbelangen. Het risico bestaat dan dat in kort tijdsbestek veel wordt verwoest, waar lange tijd nodig zal zijn voor herstel.
    In die zin kun je de ontbossing ten tijde van het leven van Marx en Engels en ook de latere inderdaad onverbiddelijk noemen. Het is een moeilijk te stoppen proces, dat uiteindelijk mede door sociale revolutie zal moeten worden gestopt en omgekeerd. Voorbeelden uit de dagelijkse praktijk laten dat zien. Wanneer armoede in landen als Indonesië en Brazilië leidt tot ontbossing, hoe kan die dan stoppen, wanneer de economische structuur van het land deze mensen nog niets te bieden heeft?
    Op deze vraag zal de volgende weblog ingaan.




De bronnen van deze tekst zijn te vinden in Jasper Schaaf, Marx, zó gelezen, Uitgeverij Damon, Budel 2005, pp. 101-106. Dit boek is nog verkrijgbaar bij de uitgever.