woensdag 25 oktober 2017

Het voorzorgprincipe en de insecten


Voorzorg, het voorzorgprincipe. Voorkomen is beter dan genezen. Het is een eenvoudig principe, maar het wordt niet altijd ook zo eenvoudig toegepast. Want met risico’s valt veel geld te verdienen.
      Neem het gif, dat probeert men zo te maken, dat het geen ongewenste bijwerkingen heeft. Of dat ze in ieder geval niet opvallen.

Het voorzorgprincipe is een maatschappijkritisch ethisch principe dat wil vermijden dat een overhaaste invoering van nieuwe technieken desastreus uitwerkt. Het gaat hierbij onder meer om de bewijslast. Wanneer bedrijven een mogelijk schadelijk product op de markt brengen moeten zij de werkelijke onschadelijkheid bewijzen, niet de tegenstanders de schade.
      Het is een wetenschappelijke veiligheidsklep. Onbewezen veiligheid is politiek een onveiligheid. Maar helaas, bedrijven met hun invloed wringen zich in alle bochten om een schijnveiligheid tot het hoogste en zaligmakende goed te verheffen. Er staan dan meestal grote financiële belangen op het spel, waarvoor politici zelden ongevoelig zijn. Zelden weerbaar genoeg.
    Vaak gaat het om complexe veranderingen en producten. Wat is er makkelijker dan zich verschuilen achter een moeilijkheid? ‘We hebben het niet geweten?’

Het voorzorgprincipe kent in de filosofie al een hele traditie. De existentialist Martin Heidegger (1889-1976) gaf het een plaats in zijn techniekkritiek. Hij wees op de gevaren van een overheersende macht van de techniek, die de mens geweld zou aandoen.
      De filosoof Hans Jonas (1903-1993) wilde grenzen stellen aan de overheersende techniek en zei dat het voorzorgprincipe het primaat moest hebben. Dan is het een hanteerbaar ethische principe bij alle geweld van de techniek en het geld erachter. Gevaren uitsluiten, er niet aan beginnen als er bekende en nog onbekende risico’s zijn.

Dit principe is door de hedendaagse complexiteit van de (bio)technologie extra van belang. En ook omdat de huidige (digitale) media zo enorm handig en invloedrijk inspelen op de opvattingen van boer en burger. Die denkt: ‘Je wilt toch niet achterblijven?’ Of de boer kan het niet eens door de uitstaande leningen bij de kredietverstrekker, de bank.
    Voorzorg als primaat, als eerste beginsel als het om de aarde, de natuur en uiteindelijk het leven gaat. Dat is toch niet zo gek, zelfs voor de hand liggend in een samenleving die je graag wilt behouden? Mens en natuur als maatstaf boven een techniek, waarvan de uitwerking voor een deel een blind proces is. Om dat te beseffen hoef je geen filosofie te studeren.

En het gif, in het boerenbedrijf, valt het gebruik ervan echt niet op? Dan nog zou het voorzorgprincipe moeten gelden.
    Maar het valt wel op. Recent Duits onderzoek meldt een enorme teruggang van het aantal insecten. Probeer dan maar eens te bewijzen dat de intensieve landbouw daar niet schuldig of medeschuldig aan is. In Duitse natuurgebieden is er een terugval van maar liefst 75%. De reactie op deze nieuwe feiten is onder meer dat er meer onderzoek moet komen naar de oorzaken van de sterfte en teruggang.
      Oké, maar dat nieuwe onderzoek mag geen uitstel van maatregelen betekenen. Want ook bij bestaand gebruik geldt het voorzorgprincipe: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald! Stopzetten in het toelaten en gebruik van producten die mogelijk schadelijk zijn. De weerstand die dat oproept bij kapitalistische giganten als Monsanto moet de politiek maar op de koop toe nemen. Stopzetten én verder onderzoek. Niet eerst onderzoek en later pas wat doen.

Elk boek met enige ecologische inhoud vertelt je dat in de voedsel- en vruchtbaarheidskringlopen insecten een essentiële betekenis hebben. De mens weet dit al lang. Zo’n 10.000 jaar geleden ontdekte hij hoe planten en dieren te domesticeren. Hij leerde ook dat bijen in de landbouw een belangrijke bestuiver waren. Dat is nog altijd zo, uiteraard.
      Kennis over de ecologische rollen van insecten is alom verspreid. Ieder kan weten dat de huidige terugval in de insectenpopulaties voor alle leven een dramatisch effect kan opleveren.

Het voorzorgprincipe mag niet op het tweede plan komen. Dan heeft het immers in de praktijk niet meer het primaat. Het Europees Parlement heeft dat kennelijk wel begrepen. Het heeft zich nu in meerderheid uitgesproken voor een verbod op de zeer omstreden onkruidverdelger Roundup, een product van Monsanto. Maar ja, de lidstaten moeten nu beslissen en het mogelijke verbod gaat dan pas over vijf jaar in.
    Een klein succes dus, maar lang nog niet ten volle. En hier is echt veel aan de hand. Greenpeace meldde vorig jaar dat de verkoopcijfers van dit middel worden gemanipuleerd. Want de verkoopcijfers van het bestanddeel glyfosaat dat in Roundup zit, zijn  maar liefst vijf keer zo hoog als het Centraal Bureau voor de Statistiek beweerde.

Als je dat weet klinkt het helemaal niet onwaarschijnlijk dat insecten het loodje leggen. Weliswaar is dan de schadelijkheid van een dergelijk middel deels nog onbewezen, nog niet definitief, maar daarvoor hebben we het voorzorgprincipe. De producent moet, wetenschappelijk grondig en vanuit meerdere kanten getoetst, eerst de volledige onschadelijkheid aantonen. Bovendien moet onafhankelijk onderzoek dat ook doen, met harde gelijkluidende resultaten.
      Lukt dat niet, zijn er twijfels, dan weg ermee! Laat de voorzorg geen nazorg worden.







Krasser (Chorthippus parallelus)
 in het Kienveen bij Lochem











maandag 23 oktober 2017

Onderwijsacties en een concrete vraag met algemene strekking


De staking van het basisonderwijs op 5 oktober jl. was een succes. Maar liefst 60.000 juffen en leraren kwamen naar het Zuiderpark en het gros van de scholen staakte. Een algemene onderwijsstaking dus, op het juiste moment krachtig aangewakkerd door ‘PO in Actie’, mede opgezet door de onderwijsbonden en aangemoedigd door de rest. Nog lang niet alle eisen met betrekking tot de salarisachterstand en werkdruk zijn ingewilligd, de strijd gaat door.

Dagblad De Stentor schrijft nu (21 oktober) dat er verdeeldheid is ontstaan over de vraag of Jan van der Ven van ‘PO in actie’ nu voorzitter moet worden van ‘de Onderwijscoöperatie’, een club voor en door leraren, gericht op de inhoudelijke onderwijsontwikkeling. Die organisatie wordt bestuurd door de vakbonden en volgens De Stentor blokkeren die de benoeming van de voorman van ‘PO in Actie’. Terwijl ze op 5 oktober zo harmonieus leken samen te werken.

De ondertoon van het hele artikeltje is dat ‘meester Jan’ progressief, zelfs revolutionair is en de oude vakbonden wel wil vervangen door een brede beroepsvereniging, waar leraren direct lid van kunnen worden. Onafhankelijk van – wat genoemd wordt – ‘lidorganisaties’, dus van de vakbonden.

Het korte artikeltje kan ik niet een-twee-drie op waarheid controleren, maar bij dit concrete punt is wel een algemene vraag in het geding. Een vraag waarover de media graag hun eigen mening laten horen en zitten te stoken tussen vakbonden, achterban en actieve werknemers. De vraag is of de vakbond niet uit de tijd is, en ‘alles’ moet worden vervangen door directe inspraak. En dat bovendien ‘inhoud’ moet prevaleren boven ‘machtsstrijd’. Bestaat hier echt een onoverbrugbare tegenspraak?

Nu verdient ‘PO in actie’ alle credits op het juiste moment, met de juiste toon, actief en doeltreffend het basisonderwijs in beweging gezet te hebben. Alle lof.
    Maar ook de bonden verdienen lof. Wakkergeschud, zijn ze niet de concurrentiestrijd aangegaan, maar hebben in eenheid opgetreden. Mede waardoor de acties massaal en breed zijn.

Over zowel de spontane acties als de vakbondsstrijd kunnen voor de verdere toekomst kritische dingen worden gezegd. Hoe houd je zo’n spontane actie vol als dat voor langere tijd nodig is en ook tegenslagen te verwerken zijn? Niet alle spontane acties vallen goed, en ook in de sociale media opgezette acties hebben vaak maar voor een beperkt deel succes of beklijft het resultaat ervan te weinig. En voor de bonden zijn er natuurlijk de risico’s weer eens in de polder te verzanden.

De tegenspraak is echter wel op te heffen. Eigentijdse opgave is vooral de tegenstelling tussen ‘spontaan en machtsvorming’, en die van ‘inhoud versus macht’ te overwinnen. Beide invalshoeken tellen en zijn zelfs van groot belang. Koester daarbinnen de samenwerking. Benut de verschillende goede invalshoeken.
      Organisatie in een moderne vakbond is goed en een machtspositie in de politieke krachtenveld blijft noodzakelijk, juist wanneer meer krachten dan ooit meespelen. En tegelijk: houdt de bonden bij de les. Spontane actie prima, maar hef niet zo maar je eigen machtsposities op.
      En laat die kranten maar lullen.

















donderdag 19 oktober 2017

Een moeilijke vraag bij de situatie in Gaza


Enkele dagen geleden organiseerde de Stichting Groningen-Jabalya een avond over de situatie in Gaza. Ingrid Rollema van de Stichting Hope vertelde over creatieve projecten met kinderen en jongeren in Gaza. Films erbij, en zo werd duidelijk dat het project Open Studio enorm veel betekent voor de jeugd in dit alleen gelaten land.
      Alleen gelaten, de bewoners van Gaza leven met de meest minimale middelen, die voor het leven nodig zijn. In hoge mate opgesloten en alleen gelaten door een wegkijkende wereld. De steden verwoest, het land vergiftigd. En toch zie je op de films de creatieve kracht van jongeren die staan te dansen. En zie de kinderen tekenen, therapeutisch, als je denkt over hun trauma’s. Tekeningen zoals kinderen die maken.
      Maar de politieke situatie is uitzichtloos, alhoewel: gelukkig praten de fracties en leiders van Palestina weer met elkaar. Hopelijk nu met een resultaat dat beklijft. Dat kan misschien nieuwe perspectieven bieden.

Op deze avond werd de vraag gesteld: is er een perspectief voor Gaza? Dat is een vraag van universele betekenis. Steun bieden moet in iets positiefs resulteren, en wat als dat niet zichtbaar is? Zijn mensen niet geneigd om niets meer te doen als het echt moeilijk wordt? Is dat de reden waarom er eigenlijk zo ongelooflijk weinig aandacht is voor Gaza?
    Met de vraag werd dus bedoeld: is er nog hoop? Het antwoord luidde: ‘Neen.’ Waarmee bedoeld werd, ik zie het niet voor me, gezien de situatie van nu.

Indirect werd natuurlijk gevraagd: ‘Maar waarom ga je er dan mee door?’ Al die inspanningen.
      En dan moet je opletten: Er zit hier  een enorme adder onder het gras. Alsof je niet door moet gaan met steun te bieden voor de mensen die er nu zijn, de kinderen, de jeugd, de volwassenen en de ouderen, de gewonden en gehandicapten.
      Je moet doorgaan. Of moet je omdat er nu geen beter en helder perspectief is dan maar stoppen? Betekenen de mensen van nu niets?
    De vraag is niet cynisch bedoeld, maar zo’n consequentie ligt makkelijk op de loer.

Soms moet je gewoon doorgaan, ook al weet je niet of je een positiever einde nog mee zult maken. Het zou toch goed en eigenlijk gewoon menselijk zijn, dat alle in de steek gelaten volkeren en groepen steun krijgen. Steeds maar door, al moet er natuurlijk tegelijk naar een sterker uitzicht voor de toekomst worden gezocht. Het een sluit het ander niet uit.

Het is dan geen doorgaan tegen beter weten in. Het is de juiste aandacht voor het hier en nu. Nederlanders vragen vaak bij een collecte, komt het geld wel goed terecht? Dat weet je niet altijd en soms moet men na nieuw geweld ook nog helemaal opnieuw beginnen. Tegelijk moet je er toch op vertrouwen. Voor wie het nu nodig hebben.




Informatie over de Stichting Hope en Gaza, zie www.hope-foundation.nl/

Informatie over de Stichting Groningen-Jabalya, zie www.groningen-jabalya.com/

Informatie over Gaza en de politiek met betrekking tot Palestina, zie www.rightsforum.org













zondag 15 oktober 2017

De collectieve sector als sluitpost van het kapitaal


Zorg, het zal me een rotzorg zijn? Zo is het niet helemaal. Ook in een kapitalistische maatschappij bestaat een collectieve sector, die tal van voorwaarden voor het voortbestaan van het economisch stelsel vervult. Maar als het kan graag op een koopje!
      Niet een stelsel van zorg staat centraal met een bijbehorende economie die daartoe de middelen verschaft, maar een stelsel dat zich richt op winstmaximalisatie. Daarbij zijn nu eenmaal werkers en consumenten nodig (nog wel!) die begrijpelijkerwijs dus voorzieningen nodig hebben. Een vervelende kostenpost. Dat kapitalistische idee wordt tot op de dag van vandaag royaal gesteund door de overheid, door de zorg te kortwieken en voor de bedrijven belastingen te verlagen.
      Dat per saldo aan mensen nodige ondersteuning wordt onthouden en tegelijk de ongelijkheid tussen personen en groepen ermee in stand wordt gehouden, wordt op de koop toe genomen. Het (neo)liberalisme heeft immers voldoende machtsposities dit voorlopig zo te doen.

De collectieve sector bestaat niet alleen uit zorg, zoals ieder weet. En crisissituaties bestaan niet alleen bij wijkverpleging en bijvoorbeeld ziekenhuizen, maar ook bij politie en leger. Opmerkelijk afgelopen periode te zien, dat daar waar bezuinigingen zover zijn doorgeschoten dat het systeem eronder kraakt, er afgedwongen kwaliteitsimpulsen nodig waren om de ellende echt goed aan de orde te stellen.
      Dus niet het tijdig goed afgewogen rationele argument telt, niet de redelijke kennis die ruimschoots voorhanden is, maar eerder een situatie die om een onvermijdelijke kwalitatieve input vraagt of een incident met zo’n impact dat het wel besproken móét worden. Zie deze voorbeelden van zo’n niet meer te vermijden input:

Input 1: de nationale politie. Het smeermiddel voor de overhaaste reorganisatie in de ‘persoon’ van de omgekochte (?) Centrale Ondernemingsraad werkte te buitensporig, onwettig. Werd er iets toegedekt? Dat roept een hele discussie op over het beperkte succes en het falen van de nieuwe politieorganisatie.

Input 2: het leger. Argumenten tegen de bezuinigingen waren er al lang, vertolkt door overtuigde en welbespraakte militairen. Spot viel het leger eerder ten deel, poefpoef, maar dat hielp niet. Een incident met dodelijke slachtoffers was nodig om de zaak echt op scherp te stellen.
      Hoe je ook over de veiligheidspolitiek van de Nederlandse natie mag denken, je stuurt geen jongens het veld in met onvoldoende middelen, dat is evident moreel verwerpelijk.

Input 3: de zorg. De zorg kent tal van facetten. De bezuinigingen en het door de nationale regering over de schutting kieperen van verantwoordelijkheden, de vele ontslagen, het riep acties, verzet, het mooie initiatief voor een Nationaal Zorgfonds, en ook nog tal van ijzersterke argumenten op.
      Het hielp nauwelijks, ondanks alle informatie en argumenten. Tot onder druk en misschien op een moment van onoplettendheid de ‘geniale zet’ werd gedaan om het Zorginstituut Nederland naar de verpleeghuiszorg te laten kijken. Om een bindende uitspraak te doen. En ja, als het gewoon om echte, haast vanzelfsprekende kwaliteit gaat, deugt het allemaal niet.
    Resultaat: meer dan 2 miljard extra voor de (intramurale) verpleeghuiszorg. De dwang van een echte en beslissende kwaliteitseis, dus op inhoud gericht, doet wonderen. Redelijkheid met macht, dat blijkt de goede combinatie.

De nieuwe rechtse regering wil het hier natuurlijk niet bij laten. Ze wil dat de ambulante zorg voor jong en oud, geestelijke gezondheidszorg, de ziekenhuizen en andere zorgvoorzieningen nieuwe miljarden ophoesten. Twee miljard extra naar de verpleeghuiszorg? ‘Dan pakken we dat elders wel weer af’, lijkt men te denken. Met het smoesje erbij dat deze financiële opgave weliswaar moet, maar er natuurlijk nog wel zorgconvenanten moeten worden afgesloten. Als dat gebeurt wordt de zorgverlener ook nog medeplichtig gemaakt.
      De inhoud en kwaliteit komen dus weer ver achter het financiële verhaal aan. Redelijkheid zonder macht. Eerst de wurggreep, dan pas de kwaliteit, de inhoud. En zonder verassende ingreep – zoals bij de drie genoemde punten – en zonder massale actie, zal de discussie over kwaliteit niet zoveel voorstellen. Bijvoorbeeld door de angel uit het parlementaire debat te halen door onderzoeksvoorstellen te doen en echte antwoorden op de dringende vragen door te schuiven naar Sint Juttemis.
      Het gaat om zorg en welzijn voor de bevolking, maar het blijkt zo ook een strijd tussen kwantiteit en kwaliteit.

Allemaal het oude liedje? Terecht steken de linkse partijen, vakbonden, ouderenbonden en allerlei burgerorganisaties de koppen bij elkaar om macht te vormen tegen de nieuwe verslechteringen die ingrijpen in het dagelijks leven.
    Het zou mooi zijn die nieuwe samenwerking vast te houden, uit te breiden, de visies op alles wat politiek niet deugd verder uit te diepen, alternatieven te bedenken, en een stelsel te bevorderen waarin het rijke Nederland in de eerste plaats goede zorg biedt waar dat nodig is. Een gewone prioriteit.








het Nationaal Zorgfonds, een goed initiatief!













woensdag 11 oktober 2017

Friedrich Engels, zelfstandig denker naast Marx


Friedrich Engels (1820-1895) is vanaf hun eerste samenwerking in 1844 tot aan diens dood in 1883 nauw bevriend met Karl Marx (1818-1883). Boezemvrienden, in dagelijkse briefwisselingen aan elkaar verbonden, in theorie en in politieke strijd. Toch wordt Marx vaak gezien als de geniale trekker en Engels als zijn medewerker. Dat is toch niet de goede verhouding, hoe vaak Engels zelf ook heeft benadrukt dat Marx duidelijk de grote wetenschapper van hun beiden was.

Inderdaad systematiseert Marx zijn visie op de geschiedenis en de kritiek op de kapitalistische economie, en geeft zo een zekere afronding aan hun strijd en werk. Maar in alle fasen van hun samenwerking draagt Engels veel meer dan een steentje bij. Helemaal aan het begin, in 1844 schrijft Engels het artikel ‘Schetsen van een kritiek op de nationale economie.’, terwijl Marx nog druk doende is zich van de laatste idealistische restanten van Hegels dialectiek los te maken. Dat artikel van Engels is het begin van de rode draad waarvan Marx’ ‘Das Kapital’ een veel latere fase vormt. Marx bouwt echt verder op Engels’ insteek van 1844.

Tal van situaties zijn nadien te noemen waarin Engels initiatief neemt, strijdt, kritiseert en partijen verbindt. Ook theoretisch. Zijn boek uit 1845 ‘De toestand van de arbeidende klasse in Engeland’ is een eerste sociologisch empirische en materialistische studie naar de concrete gevolgen van de diepe tegenspraak tussen kapitaal en arbeid, en over de verloedering van de arbeiders en hun gezinnen. Zo zet hij de toon. Ook emotioneel trouwens, Engels is verontwaardigd over de positie van het gewone volk.
    Of veel later. Terwijl Marx kritiek krijgt van Eugen Dühring – een soort socialistische professor die meent alles beter te weten dan Marx – reageert niet de laatste, maar juist Engels met een zeer uitgebreide reactie. Waarom hij? Omdat hij vindt dat Marx verder moet werken aan ‘Das Kapital’. Engels neemt Marx dus werk uit handen. Er zijn daarna wel mensen geweest die dat boek van Engels, de ‘Anti-Dühring’, van Marx’ visie proberen los te maken. Maar dan wordt over het hoofd gezien dat Marx wel meeschrijft aan dit boek en een deel ervan direct van zijn hand is.
      En nog veel later. Na Marx’ dood is van ‘Het Kapital’ slechts één volledig deel geschreven en eigenlijk is dat nog niet eens af. Verder ligt er een berg van concepten, tekstfragmenten of half afgemaakte hoofdstukken. Engels slaagt erin – en hij is de enige die  dit op dat moment kon – om vanuit die berg aantekeningen de verdere delen van ‘Das Kapital’ te publiceren. Tegenwoordig hoor je hier wel eens een schampere opmerking over, als zou Engels dat niet 100% goed hebben gedaan, dat redactionele werk. Maar let op, waar Marx zijn halve leven aan heeft gewerkt maakt Engels in enkele jaren af, voor zover dat kan. Kritiek nu, precies 150 jaar na het verschijnen van het eerste deel van ‘Das Kapital’, klinkt als gemakkelijk praten, hoe goed het nu ook is alsnog meer kritische reconstructies van alle materiaal te maken en alle aspecten nader te onderzoeken.

Over Engels valt veel meer te zeggen. Hij is vaak praktisch ingesteld en schuwt het politieke avontuur niet, zoals blijkt in het revolutiejaar 1848. En hij bestrijdt vooroordelen. Bij het eerste opkomende georganiseerde antisemitisme, waar sommige socialisten gevoelig voor blijken te zijn, pleit Engels hier resoluut tegen. En ten aanzien van het kolonialisme stelt hij met Marx dat een land nooit vrij kan zijn zolang het een ander land onderdrukt.
    Engels bestrijdt ook de gedachte dat socialisme voor elk land en in elke situatie hetzelfde betekent of dat socialisten altijd dezelfde werkwijzen moeten hanteren. Hij schrijft expliciet ‘dat het onzin is de beweging in alle landen dezelfde vorm te geven.’ (In Brief aan August Bebel, 1892, in MEW, deel 38, p 518.) Een idee waar veel hardnekkige latere socialisten wat van hadden kunnen leren.

Engels heeft humor. Wat is er mooier dan wat ironie in de politiek? Wanneer Marx’ eerste deel van ‘Das Kapital’ uitkomt wil Engels hier wel wat publiciteit aan geven voor de verkoop. Marx is op dat moment helemaal niet zo bekend, en net als tegenwoordig zit niet iedereen op een uitvoerige analyse van de hele economie te wachten. Liever wil men een kant-en-klaar idee hoe de betere wereld, de hemel op aarde bereikt kan worden. En dat je dat allemaal precies moet kunnen uitleggen. Daar speelt Engels ironisch en provocerend op in, een kritiek op utopisme.
    Hij schrijft dan over het net verschenen ‘Kapital’: ‘Dit boek zal menig lezer zeer teleurstellen. Al vele jaren wordt, van bepaalde kant, op het verschijnen ervan gewezen. Want hierin zou eindelijk de ware socialistische geheime leer en haar wondermiddel worden onthuld. En menigeen zal zich hebben voorgesteld, toen hij het boek eindelijk zag aangekondigd, dat hij hier nu zou ervaren, hoe het dan eigenlijk in het communistische duizendjarige rijk eruit zal zien. Wie zich op dit genoegen heeft verheugd, heeft zich grondig vergist. Hij ervaart hier echter hoe de dingen er niet uit moeten zien, en weliswaar wordt hem dit met een zeer duidelijke hardhandigheid 748 pagina’s lang uiteengezet, en wie ogen heeft om te zien, die ziet hier de eis van een sociale revolutie duidelijk genoeg gesteld. (…) Het gaat hier om de afschaffing van het kapitaal überhaupt.’ (in Rezension des Ersten Bandes ‘Das Kapital’ für die ‘Düsseldorfer Zeitung’, verschenen op 16 november 1867, in MEW, deel 16, p. 216.)

Wat Engels bedoelt is nogal wat. De duizendjarige hemel op aarde kan men wel vergeten, maar liever moet men zich inzetten het hele kapitalistische stelsel te revolutioneren. Dat is een hele klus. Niets gaat vanzelf. De arbeiders zullen moeten studeren en zich organiseren, dat laatste is een thema dat ook in Engels’ latere geschriften vaak opduikt.
    Of door zo’n aansporing van Engels in 1867 velen direct het boek kopen, is natuurlijk de vraag. Engels weet zelf ook dat niet iedereen gelijk de hele analyse zal willen volgen. Misschien was hij hierin wel realistischer dan Marx. Het boek verkoopt de eerste jaren niet goed. Dat duurt even. De eerste vertalingen en een tweede Duitse druk verschijnen vanaf 1872/73.

Alles overziende zijn Engels en Marx keer op keer kritisch en opbouwend in elkaars theoretische en praktische bijdragen. Behalve boeken getuigen honderden brieven hiervan. Voorbeelden te over, inclusief hun belangrijke coproductie ‘Het communistisch manifest’. Een langere periode van verwijdering is er – zover ik weet – nooit geweest.