vrijdag 8 mei 2020

Een beetje eigendom is nog geen diefstal


‘We zullen nooit kunnen begrijpen waarom de gelijkheid van kansen en mogelijkheden van een natuurlijke toestand in een onnatuurlijke kon verkeren. Hoe kon de zaak zo ontaarden?’

Pierre-Joseph Proudhon


Met ongetwijfeld wat ingehouden, gepaste vreugde hebben de bedrijven Albert Heijn, Bol.com en Nintendo pas spectaculaire winstcijfers bekend gemaakt. Dankzij Corona. In dezelfde tijd worstelt de Tweede Kamer over de miljardenbijdrage aan KLM. Dankzij Corona.
      Is er niemand die zich afvraagt of het niet logisch is de tijdelijke overwinsten van de één, netjes, ook voor deze ene keer, aan de ander te geven? Een nieuwe moraal? Dankzij Corona?

Zou het niet een beetje normaal moeten zijn de winsten en verliezen gewoon beter maatschappelijk te verdelen? Of is de ‘Productiefactor Corona’ eigendom van Albert Heijn en zijn vrienden?
      Bij dit soort vragen stuit je op de eigendom, en stel je die ter discussie. Waarom zou het vanzelfsprekend zijn dat de één profiteert van de ander, louter vanwege de bestaande eigendomsverhoudingen? Een nieuwe bedrijfsethiek, dankzij Corona?

Of liggen de eigendomsverhoudingen voor eeuwig vast? Dat zeker niet, dat klopt historisch, feitelijk al niet. Deze ter discussie stellen is vaker gebeurd. Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865) zei het zo: ‘Eigendom is diefstal.’
    En dan zie je ze al denken: daar heb je die anarchisten en communisten weer die ons alles willen afpakken, onze eigendom, onze rechten, blijf ervan af. Dan past hierop een eenvoudige geruststelling. De eigendom als diefstal slaat op de productiemiddelen en verhoudingen, en op de grote ongelijkheid in recht en bezit tussen personen. En niet op gewone persoonlijke dingen, waarom zou je die afpakken? Een beetje eigendom is nog geen diefstal.

Over de eigendom is altijd veel te doen geweest. Kijk maar naar de maatschappij, de economie, al die vragen over recht en bezit. Terwijl er in de Middeleeuwen op veel plaatsen nauwelijks individuele, particuliere eigendom bestond, bestaat dat nu overal. De kapitalistische maatschappij is dus op tal van fronten uitgevonden.
      Daar kun je van alles van vinden, maar de vraag stellen of bezit, winst, eigendom niet anders geregeld mogen worden is – net als vroeger – in feite helemaal niet zo vreemd. Het kan en mag anders. Net zo goed als er ook argumenten kunnen bestaan, om dat helemaal niet te veranderen. Dan nog kunnen vragen en visies op dit vlak volstrekt normaal zijn. Nu ook, ‘Corona’ en alles eromheen geven wel te denken.

Kun je met recht en rede zeggen, met Proudhon, dat eigendom als diefstal bekeken kan worden, dus niet slechts als slogan, maar als een goed doordachte beoordeling van het historisch ontstaan van de eigendom?
    Nou en of. In de vijftiende en zestiende eeuw zijn in Europa collectieve landbouwgronden met dwang en geweld onteigend, en de boeren verjaagd. Hierover is heel wat geschreven, met name over Engeland en Schotland, en op dit soort onteigeningen, privatiseringen van wat collectief was, doelen Proudhon en andere anarchisten en socialisten als ze de eigendom als diefstal kwalificeren. En daarna, voor een latere historische fase, doelen ze uiteraard op de productiemiddelen waarover de kapitalist eenzijdig beschikt.
    Marx (1818-1883) schrijft hier ook over in ‘Het kapitaal’, hoofdstuk 24. Over hoe tienduizenden boeren van hun gemeenschappelijke land werden verjaagd. Om van hen af te zijn werden vervolgens ‘wetten tegen de landloperij’ aangenomen met strenge straffen. Er werd zo een proletariaat geschapen, met een noodgedwongen trek naar de stad en met de noodzaak werk te vinden en arbeider te worden. Het was een onrecht: die gemeenschappelijke grond behoorde de boeren toe, terwijl ze werden verstoten. De nieuwe, industriële arbeid werd feitelijk tot bezit gemaakt, tot eigendom van de kapitalist. De arbeider moest immers zijn arbeidskracht verkopen, om te kunnen leven. Een nog diepere ongelijkheid was het resultaat, de scheiding van arbeid en het bezit van productiemiddelen.

Bij eigendom spelen altijd morele en juridische legitimeringen, verhalen die het recht en het onrecht acceptabel moeten maken. Een filosoof die zulke legitimeringen bedacht was John Locke (1632-1704). Hij kon op politieke terreinen weliswaar heel genuanceerd zijn, maar verdedigde het onteigenen van het land van de oorspronkelijke boeren. Vanuit de religie en het opkomend liberalisme gaf hij een sociale draai aan zijn argumentatie. De onteigening zou de productie productiever maken, en dat was dan een maatschappelijk voordeel voor iedereen, voldoende om te pleiten voor deze nieuwe bezitsverhoudingen.
      Niet gespeend van eigenbelang vond Locke vervolgens ook dat in Amerika wel land van de inheemse bevolking afgepakt mocht worden. Er was toch grond genoeg en die moest productief gebruikt worden. Dat idee over productieve arbeid werd bij Locke ongetwijfeld ook ingefluisterd door de bij hem altijd aanwezige god. Maar in dit geval dus duidelijk geredeneerd vanuit het belang van de enkeling, de kapitalist.
      En wat dan te doen als de arbeid onder kapitalistische verhoudingen op een gegeven moment – nu bijvoorbeeld – niet of onvoldoende meer productief is? Staat dan niet het hele stelsel inclusief de eigendom ter discussie?

Proudhons antwoord is ‘Eigendom is diefstal’. Eigendom is egoïstisch en leidt volgens hem tot tirannie. Het gaat hier dan om de productie- en arbeidsverhoudingen, maar dus ook om de macht in het land. Die zou de arbeiders toe moeten komen, net als de opbrengst van hun arbeid. In zijn boek ‘Wat is eigendom?’ werkt Proudhon zijn argumentatie scherpzinnig uit met veel morele, economische en juridische argumenten. Zijn idee: de legitimering van de eigendom is vals.
    Tussen Marx en Proudhon klikte het bepaald niet. Maar Marx erkende dat Proudhons boek over de eigendom zijn beste werk was.

Wat je er ook van vindt, eigendomsrechten en verhoudingen lagen vroeger niet voor eeuwig vast, en dus nu ook niet. Iets wat vroeger niet eeuwig was, kan het nooit meer worden. Momenteel legt de Corona-crisis tal van maatschappelijke tekortkomingen bloot, wat naar mijn mening zou moeten leiden tot een andere politiek. Dat het ophopen van enorme bedragen bij enkele personen en bedrijven dan in het oog springt en wrevel opwekt is begrijpelijk. Bij alle veranderingen die men dan kan bedenken hoeft de eigendom niet te worden ontzien.
      Als er goede argumenten zijn grote concerns op te delen en/of te nationaliseren is dat niet op voorhand uitgesloten. Het omgekeerde, de talloze privatiseringen en dereguleringen van de collectieve sectoren werden toch ook niet om principes alleen afgewezen of aanvaard? Voor de toekomst moet je je afvragen of de eens bestaande publieke sector weer gewoon een collectieve sector zou moeten worden.
      Denk aan de zorg in brede zin, aan energievoorzieningen, en tegenwoordig ook aan internetbedrijven die op basis van collectieve, vaak universitair verworven kennis er met de krenten uit de pap vandoor zijn gegaan. Zij halen belachelijk hoge rendementen. Deze worden louter privé toegeëigend, waar een sociaal rendement op zijn plaats zou zijn.

De Corona-crisis en de economische crisis die er dwars doorheen speelt, kunnen zo een rol spelen bestaande taboes weer helder te agenderen. Dus daarmee eeuwigheidspretenties weer duidelijk ‘voor iets tijdelijks’ verklaren. Kortom, met frisse moed de strijd om een betere wereldpolitiek ook thuis aan te gaan.
    Proudhon kan hierbij een inspiratiebron zijn: ‘Ik wil op de bodem van al die betogen de meest zwaarwegende laten zien: de gelijkheid. En verder hoop ik ooit te kunnen bewijzen dat het eigendomsprincipe de economische, juridische en bestuurswetenschappen van meet af aan heeft vergiftigd en op een dwaalspoor heeft gebracht.’

Niet alle eigendom bestaat vanzelfsprekend enkel en alleen in de huidige vorm, zoals wel eens gedacht wordt. Het is een historisch ontstane verhouding. Met veel sterke kanten, die echter niet eeuwig zijn. Met een sterke productieve kant, maar juist die productieve kracht legt tegenwoordig zoveel keerzijden bloot, zoals ecologisch.
      Wat ontstaan is kan door iets beters worden opgeheven. Maar wanneer in de sociale strijd sommige eigendom in actuele termen als diefstal getypeerd zal worden, hoeft de burgerij zich echt niet zo druk te maken om hun eerlijk verkregen spullen. Een beetje eigendom is immers nog geen diefstal.
      Strijd liever mee voor gelijke kansen en collectief beheer van de voorzieningen die ieder nodig heeft. Dat ze broodnodig zijn is in Corona-tijd weer eens overduidelijk gebleken.





Gebruikte bron: Pierre-Joseph Proudhon, Wat is eigendom? Onderzoek naar de beginselen van recht en bestuur, Uitgeverij IJzer, Utrecht 2015. De citaten op pp. 55, 17-18, en 65.
















woensdag 6 mei 2020

Denken in samenhang – Friedrich Engels


‘Alleen door de samensmelting van stad en land kan aan de huidige lucht-, water-, en bodemvergiftiging een einde worden gemaakt. Slechts daardoor kan voor de thans in de steden wegkwijnende massa’s bereikt worden dat hun afvalstoffen voor de groei van planten in plaats van voor het verwekken van ziekten zullen dienen.’

Friedrich Engels, ‘Anti-Dühring’


Een paar blogs terug schreef ik met betrekking tot de politiek ‘na corona’, dat economisch beleid en milieubeleid samen moeten gaan. Ik schreef: ‘Het is met betrekking tot het economisch beleid en milieubeleid dan geen kwestie van én-én, maar alles in samenhang zien en navenant handelen. Niets meer toelaten dat het milieu bederft, en wél veel ruimte geven aan initiatieven die sociaal en ecologisch sterk zijn.’
      Met als conclusie: ‘De leefbare wereld voor ieder mens, voor dieren en ander leven, en de emancipatie van iedere persoon is de hoogste prioriteit der dingen.’ Waarmee een richting wordt bepaald, toetsstenen bestaan voor een sociale en ecologische politiek voor de komende tijd. Niet zo anders dan wat we al wisten, maar noodzakelijk om aan vast te houden. Niet wegkijken.

Het blijkt wij dat door dit zo te zeggen ons in goed gezelschap bevinden van Karl Marx en Friedrich Engels. Het gaat om een nuchtere dialectiek, denken in samenhang. Ontdekken hoe alles in samenhang verandert. Niet blijven hangen in losse factoren, maar de wisselwerkingen onderzoeken. En op basis van het inzicht in de samenhang de problemen te lijf.

Marx en Engels waren geen milieu-activisten, die had je toen nog niet. Helaas misschien, maar een historisch feit. Maar zij waren zich er wel sterk van bewust hoe de slechte omgeving waarin mensen leven dat leven ondraaglijk en uitzichtloos maakt.
      En dat je niet het ene probleem moet oplossen door daarmee een ander te creëren. Mede uit de visie op ondraaglijke toestanden ontstond hun revolutionaire politiek en filosofie, die een sociale maatschappij eist, gebaseerd op een revolutionaire socialistische politiek.

Engels heeft het hier herhaaldelijk over. Hij beschrijft al op jonge leeftijd de vieze wantoestanden waarin arbeiders leven en hun kinderen opgroeien. Hij groeit op in het Wuppertal, in Barmen en Elberfeld. Over wat hij daar ziet schrijft hij op 18-jarige leeftijd zijn eerste artikelen voor het maartnummer van 1839 van de Telegraph für Deutschland, onder de titel ‘Brieven uit het Wuppertal’.
      Hierin klaagt hij de schrijnende toestanden aan van het vroege industrie- en mijnwerkersproletariaat uit dit gebied. Zoals de werkomstandigheden waarin arbeiders meer kolendamp en stof inademen dan zuurstof, en waarin alle levenslust op jonge leeftijd al is vergaan. Er heerst een ‘verschrikkelijke ellende onder de lagere klassen’. Engels geeft daarvan voorbeelden, zoals het feit dat de proletariërs vluchten in mysticisme, maar even vaak in de brandewijn, of in beide tegelijk. Deze drank die de werklieden ernstig verzwakt, is mede de oorzaak van het feit dat in deze situatie op elke vijf personen er drie sterven aan tuberculose.

Niet veel later, in 1845, verschijnt Engels’ uitgebreide studie over ‘De toestand van de arbeidersklasse in Engeland.’ Hierin staan talloze voorbeelden van de schrijnende toestanden in Engeland. Daar wonen arbeiders onder bruggen en in sloppen, en werken in mensonterende toestanden. Socialisme is daarom voor Engels en Marx niet iets abstracts, ze weten voor wie ze strijden. En dat die strijd gezamenlijk moet worden gevoerd om grote noodzakelijke veranderingen mogelijk te maken.
    Hierbij ziet Engels ook het verschil, de strijd tussen stad en land, waarin de industrialisatie enorme volksverhuizingen, maar ook grote vervuiling met zich meebrengt. Daarin blijkt ook de samenhang tussen stad en land, de gebouwde omgeving en de natuur. Inclusief de vervuilingen, waar altijd weer de arbeiders de dupe van zijn.

In feite speelt hier de visie die uiterst actueel is. Dat de omgevingsvragen en de ecologische problemen pas ten volle kunnen worden opgelost als alles in samenhang wordt aangepakt, de vervreemde arbeid, de eigendom, de ontbrekende hygiëne en de vervuiling. Terwijl milieuvragen op dat moment niet de boventoon voeren, blijken die wel degelijk mee te spelen zo gauw je het over sociale problemen hebt.

Expliciet komt Engels hierover te spreken in 1878. Dan schrijft hij zijn fel polemisch boek de ‘Anti-Dühring’. Eugen Dühring had Marx aangevallen. Engels pareert die aanval, mede om voor Marx de ruimte te scheppen om aan ‘Das Kapital’ door te kunnen werken. Hij schrijft dit boek verder in nauw overleg met Marx, en de laatste neemt een deel van de tekst voor zijn rekening. In feite is de ‘Anti-Dühring’ de enige uitgebreide samenvatting en inleiding op hun gezamenlijke werk die Marx en Engels zelf schreven.
    In de ‘Anti-Dühring’ komt Engels kort maar krachtig over het milieuvraagstuk te spreken. Het is – voor zover ik weet – de meest expliciete uitspraak hierover in hun werken. Misschien deels verouderd, maar de richting is dat industriële en ecologische vraagstukken in één verband moeten worden opgelost, het ene niet ten koste mag gaan van het andere. En dat standpunt is beslist niet verouderd.

Engels: ‘De opheffing van de tegenstelling tussen stad en land is hierdoor niet alleen mogelijk, zij is tot een directe noodzakelijkheid van de industriële productie zelf geworden, zoals zij eveneens een noodzakelijkheid voor de landbouwproductie en bovendien voor de openbare gezondheidszorg geworden is. Alleen door de samensmelting van stad en land kan aan de huidige lucht-, water-, en bodemvergiftiging een einde worden gemaakt. Slechts daardoor kan voor de thans in de steden wegkwijnende massa’s bereikt worden dat hun afvalstoffen voor de groei van planten in plaats van voor het verwekken van ziekten zullen dienen.’

Naast de direct politieke polemieken kun je in hun geschriften lezen hoe zowel Marx als Engels zich zeer interesseert voor de biologische en natuurwetenschappelijke omwikkeling van hun tijd, zoals Darwins evolutietheorie. Ze menen dat de moderne natuurwetenschap steeds meer bewijzen aanvoert voor het materiële ontwikkelingskarakter van de werkelijkheid.
    Engels schrijft hierover: ‘De natuur is de proef op de dialectiek. En we moeten het de moderne natuurwetenschap nageven, dat ze voor die proef een overvloed aan materiaal heeft geleverd, en iedere dag komt er nog meer bij.’

Denken en strijden in samenhang. De natuur als proef op de dialectiek. De toekomst zal leren of de sociale en economische politiek de proef op een ware natuurpolitiek zal doorstaan, en omgekeerd. Het ene valt samen met het andere. Hoe logisch dit ook is, toch zal er actie, discussie en politieke organisatie nodig zijn om in deze richting door te gaan. Dat is nu eenmaal het geval bij grote veranderingen.






Bronnen

- De passage over Wuppertal is ontleend aan Jasper Schaaf, Marx, zó gelezen, Uitgeverij Damon, Budel 2005, p. 69. Zie ook Friedrich Engels, Briefe aus dem Wuppertal, in Karl Marx, Friedrich Engels, Werke (MEW), deel 1, Berlin (DDR) 1974, pp. 417-418.
Het boek Marx, zó gelezen is nog verkrijgbaar bij de auteur en de uitgeverij.

- Friedrich Engels, Die Lage der arbeitenden Klasse in England, Nach eigner Anschauung und authentischen Quellen, in MEW, deel 2, pp. 225-506.

- Het eerste citaat uit de Anti-Dühring vind je in Friedrich Engels, Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft (‘Anti-Dühring’), in MEW, deel 20, p. 276.
Het tweede citaat in hetzelfde werk op p. 22.






Friedrich Engels (1820-1895)















zaterdag 2 mei 2020

Over Zaagjes – Zeven op één, heel normaal?


7 op 1 wat? Dit gaat over het zogeheten links-rechtsfenomeen bij aangespoelde schelpen en objecten. Links-rechts, dit keer niet over politiek.
    Van schelpdieren, de tweekleppigen, spoelen zoals elke strandbezoeker weet veel losse klepjes aan. Aangezien een tweekleppige nu eenmaal 2 kleppen heeft verwacht je dat er gemiddeld precies even veel linker- als rechterkleppen op het strand liggen. Maar op een bepaalde plaats, bijvoorbeeld het strand van Schiermonnikoog of Terschelling, blijkt dat niet zo te zijn.
      Van verschillende soorten schelpen, waaronder de zaagjes (Donax vittatus) spoelen hier meer linkerkleppen aan, dan rechter. Bijna altijd en met grote verschillen. Ook bij sommige andere soorten trouwens. De natuur trakteert de mens op heel wat wonderen.

Blijft gek, meer linkerkleppen dan rechter. Is dat wel zo? Of was het ooit een incident? Of zo ja, hoe komt dat dan? Logische vragen en naar dit verschijnsel is ook wel onderzoek gedaan.
      Als eilandbezoeker en schelpenliefhebber leek het me leuk een stukje van dat onderzoek nog eens dunnetjes over te doen. Wat vijftig jaar geleden zo was, is dat nog steeds zo? Gewoon aardig hier zelf eens goed naar te kijken, want zulke schelpjes, de zaagjes, zie je genoeg.
      Een beknopt verslag van mijn amateur-onderzoekje, wat ik tot nu toe waarnam, bespreek ik nog een keer met een kenner. Een deel van mijn rapportje presenteer ik hier. Helemaal af is dit zeker niet en er komen makkelijk nieuwe vragen naar voren.
      Dit ter inleiding bij deze blog. En o, ja, het zaagje, hoe ziet dat er nog maar weer uit?






Links-rechtsfenomeen – Zeven op één, heel normaal?


‘Van schelpdieren kan men zich afvragen wat die voor een beweging hebben, en van welke kant, als ze geen rechterkant en linkerkant hebben, hun beweging wel komt: dát ze zich bewegen is te zien. Of moet men deze klasse in haar geheel als verminkt beschouwen en aannemen dat ze zich bewegen op een manier alsof men bij dieren met poten de poten zou afhakken, zoals bijvoorbeeld de zeehond en de vleermuis? Dat zijn namelijk viervoetige dieren, maar op een gebrekkige manier.’

Aristoteles, Over dieren


Zaagjes, allemaal zaagjes. Biologisch gezegd, zijn het Donax vittatus. Voor zolang het duurt. Want momenteel worden – onder andere op basis van genetisch onderzoek – er heel wat namen van weekdieren veranderd. Verwantschappen komen en gaan.
    Maar intussen ligt het strand vol met zaagjes. Soms liggen er veel bij elkaar. Leuk om te zien en wat mee te experimenteren.
    En zo heb ik een bekend feit als uitgangspunt genomen, maar niet eerst verder bestudeerd. Gewoon ad random zaagjes rapen, vanuit een door mijzelf bedachte eenvoudige, dus mogelijk wetenschappelijk dubieuze methode. Dubieus, want bij onderzoek lees je je meestal eerst grondig in. Ik heb onbevangen gekeken, en na een paar jaar pas gekeken naar verdere literatuur en daar ook niet veel mee gedaan.
      Puur gericht op de waarneming: liggen er nu echt meer linker- dan rechterkleppen van het zaagje? Of omgekeerd?

Het was een eigen simpele methode waar ik me behoorlijk streng aan heb gehouden. Soms spoelen op de Waddeneilanden zaagjes invasiegewijs aan. Dan liggen er vaak ook meer andere soorten. Een beetje overbodig denk ik dan altijd: ‘Er liggen Noordzee-schelpen’. Natuurlijk wat ligt er anders? Exoten buiten beschouwing gelaten. Dan ligt er heel wat, en dus ook veel zaagjes. Soms per vierkante meter 30 of meer.
    Mijn methode was niet op zoek te gaan naar zaagjes, maar op momenten dat er veel zaagjes waren een flinke greep te doen. Standaard binnen ongeveer 15 meter in het vierkant zo’n 40 of meer zaagjes oprapen. Hele exemplaren maar verder geheel willekeurig. Groot of klein doet er niet toe. Alleen geen doubletten, want dat zijn verse exemplaren. Al met al heb ik meer dan tien jaar op heel willekeurige momenten zó zaagjes geraapt en meegenomen. In totaal leverde dat 26 datasets van 35 tot 100 zaagjes op.

Snelle grepen, 26 datasets na tien jaar netjes gescheiden van elkaar ingepakt in evenveel doosjes. Het verhaal gaat dus dat het wetenschappelijk vaststaat dat op de Waddeneilanden meer linkerkleppen dan rechterkleppen van de zaagjes aanspoelen. Aangezien ik regelmatig op het strand te vinden ben, vooral op Schiermonnikoog, zal het niet verbazen dat veel datasetjes daar vandaan komen.
      En ook Terschelling en Ameland ontbreken niet. Al is Ameland grotendeels buiten beschouwing gelaten, omdat op plaatsen waar veel zaagjes liggen het gaat om zandsuppleties, en deze schelpen dus niet gewoon zijn aangespoeld.

Vooral werd mijn methode gekenmerkt door de ontspannen luiheid, die past bij het strand. Ik heb jaren de mogelijke conclusies voor me uit geschoven. Dat er feitelijk inderdaad meer linkerkleppen aanspoelen dan rechter werd snel duidelijk. Dat verder overdenken was niet eens zozeer mijn plan, en past ook niet goed bij deze methode. Het moet te maken hebben met zeestromen, windrichtingen, de vorm(en) van de schelpen, en van de zandbanken en slenken enzovoort.
      Maar wat mogelijk zwaar telt als we naar oorzaken gaan zoeken, is vanaf het strand maar in heel beperkte mate zichtbaar. Er kunnen wel veel zaagjes voor het grijpen klaarliggen, maar misschien liggen ze er al weken, aangespoeld met een heel andere windrichting en kracht dan vandaag de dag.

Dan moet je, als ook de datasetjes bekeken zijn toch ook naar de literatuur gaan kijken. Is er eerder onderzoek gedaan en is dat met (voorlopige) conclusies afgerond?
      Er is inderdaad onderzoek gedaan en verwerkt, met in ieder geval publicaties van J. Lever van de Vrije Universiteit van Amsterdam. Lever experimenteerde er ook met tweekleppigen, ook al op Schiermonnikoog. Met studenten als hulp, en met aardige plausibele ideeën over wind, stroming, helling van banken, vormen van de vooroever, etc.
    Ik las dat dus, met opzet, pas voor het eerst nadat ik op basis van alle 26 setjes mijn bevindingen ben gaan opschrijven. Ordenen, wou ik al zeggen, maar dat is hier een te groot woord.
    Voor zover ik weet, deed Lever één ding niet, en ik wel: kijken over jaren, over langere perioden. Er kunnen toch in een bepaald jaar oorzaken meespelen van tijdelijke aard? Is daar iets over te zeggen? Nou, eigenlijk niet, misschien ligt dat aan behoudzucht van de Wadden, maar er is met betrekking tot het links-rechtsfenomeen een stevige continuïteit te zien op Schiermonnikoog en de andere twee eilanden waar is geraapt.

Misschien is die continuïteit niet mijn belangrijkste bevinding, maar eerder het feit dat de verschillen in aantallen tussen links en rechts zo groot zijn. Soms liggen er 3 of 4 X zoveel linkerkleppen dan rechter, maar sommige datasetjes laten een extremer verschil zien van 7 of zelfs meer dan 10 X zoveel linkerkleppen.
    Hieronder staan de setjes verzamelingen en de percentuele verschillen. Vaak ook de windrichting. Maar zoals gezegd kun je daar niet zo veel conclusies aan verbinden, daarvoor zijn de aantallen te gering en de beschrijving van omstandigheden in zee en op de vooroever te beperkt.

Er is nog iets dat vooraf moet worden bepaald. Wanneer is een klepje van een schelp eigenlijk links of rechts? Daar bestaan afspraken over, de wetenschap is er niet voor niets.
    Op zoek naar het links-rechtsfenomeen, op Schiermonnikoog en een paar keer op Terschelling en Ameland brengt je eerst bij de vraag, wat is ‘links’ en ‘rechts’ bij zaagjes?    Dit leidde – bij mij - tot enige startproblemen bij het zaagje. In ‘Schelpen van de Waddeneilanden’ lees je in de Verklarende Woordenlijst op pag. 334: ‘Linkerklep is de klep aan de linkerkant als het doublet met de rugzijde omhoog van achteraf wordt bekeken.’
    Maar wat is de rugzijde? Spontaan denk ik dan aan de lange kant, dat lijkt een rug. Echter, bij de beschrijving van het zaagje (pag. 267) lees je ‘Achterkant iets toegespitst en afgeknot.’ Afgeknot? De korte zijde blijkt dan de rugzijde, de lange kant niet. Elders kom je wel beschrijvingen van links en rechts tegen die aanhaken bij andere eigenschappen: ‘De schelp met de mantelbocht links is de linkerklep.’ Zie bijvoorbeeld op Internet: http://users.telenet.be/hugo.ollieuz/pages/bieb02.html .
    Die mantelbocht, de afdruk aan de binnenkant, is bij de zaagjes niet altijd te zien, maar vaak ook wel. Conclusie wordt dan dat als je van boven kijkt de schelp met de korte wat afgeknotte kant naar achteren moet wijzen en de linkerklep dan links zit.

Na zoveel inleiding, en het gevoel er nog niet over uitgespeculeerd te zijn is het goed nu eerst de feiten van het ‘onderzoekje’ te delen. Daarna volgen wat ‘voorzichtige’ conclusies.
    Aangezien we ook nog een soort van 0-meting hebben, is een vraagstelling om van de geraapte klepjes de omvang van de verdeling L/R vast te stellen eenvoudig. De vraag wordt dan: Stemt deze willekeurige ‘verzameling’, de 0-meting, overeen met het ‘Algemene Zaagjesbeeld’?
      Deze vraagstelling wordt dus losgelaten op de 26 datasetjes van de zaagjes, uit 2011 t/m 2019, resulterend in wat we zoals gezegd hier maar even noemen het ‘Algemene Zaagjesbeeld’. Dat is overigens niet (noodzakelijk) zo algemeen, maar slaat hier op drie Waddeneilanden in een periode van een kleine tien jaar.
      Overigens heb ik ook bij een andere soort, de Noordkromp (Arctica islandica) een vergelijkbare toets gedaan. Die laat ik in deze blog kortheidshalve geheel buiten beschouwing.


Het resultaat in sterk ingekorte vorm gepresenteerd

Eerst staat in het ‘onderzoeksverslag’ het chronologisch overzicht van de 26 datasets. In deze verkorte uitgave hieronder staan de geraapte zaagjes, een deel van de datasets. Geen 26, maar eerst de 0-meting en dan chronologisch de eerste 5 datasets. En als afronding nog set Nr. 26. Deze greep uit het geheel geeft hier een voldoende beeld. De echte liefhebber mag bij mij uiteraard alles opvragen.

Als gegevens zie je set-nummer, set-grootte, (vind)plaats en tijd, windrichting, windkracht, soms ook van de dagen ervoor, geraapte aantal kleppen links en rechts, percentage en een eventuele verdere (summiere) toelichting. Geordend op datum en daarna nog een overzicht van het L/R-resultaat.
    Dus ook een soort ‘0-meting’. Van de schelpen die ik als kind met mijn ouders op de Wadden zocht, had ik één doosje bewaard, toevallig dat met de zaagjes. Aardig deze ook te bekijken en te vergelijken. Deze ‘0-meting’ telt verder niet mee, er is niet dezelfde raap-methode gebruikt en er zijn geen genoteerde gegevens van.


Nr. 0 – 0-meting. 106 expl. Onzeker wanneer en waar vandaan. Waarschijnlijk van Ameland, anders van Terschelling, en al van vele jaren geleden. Linkerklep: 79. Rechterklep: 27.
L/R, 75+25%
Toelichting: Oud doosje zaagjes, bij ‘toeval’ aanwezig in vroegere ‘verzameling’. In ieder geval van ver voor 1-10-2011. Mogelijk zaten er enkele doubletten bij die losgegaan zijn. Mogelijk destijds niet ad random, maar mooie exemplaren uitgezocht.
De onderzoeksvraag is: stemt deze willekeurige ‘verzameling’ overeen met het Algemene Zaagjesbeeld?
Wind: hier niet relevant, immers plekken en tijd niet bekend.
Nr. 0 – 108 expl., Links/Rechts 79-27 = 75+25% (3 op 1)

Nr. 1 – 35 expl., Schiermonnikoog, 30-9-2011, Ca. paal 10/11. Links 30, Rechts 5.
Wind: ZO, ca. kracht 2. 35 expl., Links/Rechts 30-5 = 86+14% (6 op 1)

Nr. 2 – 40 expl., Schiermonnikoog, 25-11-2011, fris weer, krachtige ZW-wind na twee week oostelijk en stil, Paal 11, alles dicht bij elkaar. Links 36, Rechts 4.
Wind: ZW na O. 40 expl., Links/Rechts 36-4 = 90+10 % (9 op 1)

Nr. 3 – 52 expl., Schiermonnikoog, 23-3-2012, NO-wind (ongeveer voor het eerst op deze dag, afwijkend van dagen ervoor), op dat moment veel schelpen, makkelijk 50 zaagjes te pakken, Links 38, Rechts 14. Wind: NO. 52 expl., Links/Rechts 38-14 = 73+27% (iets minder dan 3 op 1)

Nr. 4 – 37 expl., Schiermonnikoog, 29-4-2012, Oosterwind, andere uitslag links-rechts, heeft dat met oosterwind te maken? Links 8, Rechts 29. NB: er lagen nu ook andere Noordkrompen. Kan dat duiden op invloed van de windrichting (en de samenhangende stroming)?
Wind: O. 37 expl., Links/Rechts 8-29 = 22+78% (dus 1 op 3,5)
(Conclusie:) Deze set is de meest evidente afwijking van het algemene beeld.

Nr. 5 – 50 expl., Schiermonnikoog, 19 juni 2012, Paal 12 bij eb, zwakke oosterwind, wat wisselend, dagen ervoor ZW-wind. Links 36, Rechts 14.
Wind: O. 50 expl., Links/Rechts 36-14 = 72+28% (dus ca. 2,5 op 1, 5 op 2)
N.B.: Uitslag vrijwel gelijk aan dataset 3 van 23 maart 2012, zie ook de windrichting.

Tot zover de voorbeelden, de eerste 5 datasets van 26.

En voor de aardigheid nog de laatste set, Nr. 26:

26 – 63 expl., Terschelling, Boschplaat, 30-7-2019, paal 23. Er lagen op dit deel van Boschplaat veel schelpen. Wind O3, dag ervoor ZW, ca. kracht 4. Opmerkelijk: veel vrij kleine schelpen, ook de zaagjes zijn niet zo groot. Er lagen veel zaagjes. Normaal verspreid. Eindje onder de vloedlijn en enkele meters boven eblijn (het was eb). Links 54, Rechts 9.
Wind: O na ZW. 63 expl., Links/Rechts 54-9 = 86 + 14%.






Op de foto zie je de voor de telling uitgestalde dataset 8, 100 zaagjes, opgeraapt op Schiermonnikoog op 6 juni 2013 bij paal 15, binnen enkele meters in ca. 5 minuten. Het zijn 88 linkerkleppen en 12 rechter. Dus vrij extreem, meer dan 7 op 1.

7 op 1, heel normaal? Er zijn datasets bij die nog extremer zijn, drie waarin de rechterkleppen slechts 10% of minder van de opgeraapte schelpen bedroegen. Omgekeerd is er slechts één set, nr. 4 die hierboven staat, die een overwicht van rechterkleppen laat zien.
    Je kunt ook alle klepjes optellen van de 26 setjes. Dan zien we 1160 linkerkleppen tegenover 480 rechter. Vindplaatsen vooral Schiermonnikoog, maar ook Terschelling. Op Ameland is ook gekeken, maar die set is buiten beschouwing gelaten omdat het zand en schelpen uit zandsuppleties betreft, dus schelpen die niet ‘zelf’ zijn aangespoeld.
    7 op 1 of nog gekker. 1160 tegenover 480, Links 70,7%, Rechts 29,3%.

De vraagstelling die boven werd genoemd was: Stemt deze willekeurige ‘verzameling’, de 0-meting, overeen met het ‘Algemene Zaagjesbeeld?’ In percentage was de verdeling van de 0-meting Links 75% en Rechts 25 %,
Ofwel 3 op 1.
Conclusie: na 1640 zaagjes bekeken te hebben wijkt de verdeling Links/Rechts in geringe mate af van de 0-meting. Bij deze datasets is de totaalscore ook dat ongeveer 3 keer zoveel linkerkleppen gevonden worden dan rechter. Op de Wadden, Terschelling en Schiermonnikoog.

Er is verder ook nagedacht over windrichtingen en dergelijke, ter verklaring. Hierover zijn bij deze waarnemingen, deze datasets echter geen sterke conclusies te trekken. Er zijn tussen de sets veel verschillen bij diverse aspecten. En de kennis is beperkt: je weet ook niet hoe lang bepaalde massa’s schelpen al op het strand liggen of nabij de eblijn misschien dagenlang heen en weer zijn gespoeld. Bovendien speelt de toevallige aanwezigheid van degene die raapt een rol. Het was wel een mooi-weer-onderzoekje.
      De mogelijke verstrekkende verklaringen worden daarom in dit beknopte overzicht verder buiten beschouwing gelaten. Ook weer ingaan op de vele aspecten van eerder onderzoek, hoe interessant ook, valt buiten het beperkte doel hier.
      Conclusie: het links-rechtsfenomeen bij zaagjes bestaat.

In het onderzoeksverslag is ook nog een lijst opgenomen van de 26 datasets, waarin de percentages vergeleken worden. De dataset-nummers in volgorde gezet: de linkerkleppen van 26% naar 93%. Een deel van deze lijst, de 5 bovenste en onderste zijn dan:
De 5 bovenste:
Set 4 –– 39 expl., Schiermonnikoog, L/R 10-29 = 26+74% (dus 1 op 3).
Set 12 – 70 expl., Schiermonnikoog, L/R 35-35 = 50+50% (1 op 1, nauwkeurig & bijzonder).
Set 18 – 79 expl., Terschelling, L/R 42-37 = 53+47% (bijna fiftyfifty, zelden gehad).
Set 21 – 72 expl., Schiermonnikoog, L/R 39-33 = 54+46%. (klein verschil)
Set 16 – 79 expl., Schiermonnikoog, L/R 43-36 = 54,5+45,5% (niet ver af van 50-50%)

De 5 onderste:
Set 26 – 63 expl., Terschelling, L/R 54-9 = 86 + 14%. (vrij extreem verschil)
Set 8 –– 99 expl., Schiermonnikoog, L/R 87-12 = 88+12% (7 op 1)
Set 2 –– 40 expl., Schiermonnikoog, L/R 36-4 = 90+10 % (9 op 1)
Set 10 – 50 expl., Terschelling, L/R 46-4 = 92+8% (opmerkelijk: 11 op 1)
Set 23 – 69 expl., Schier., L/R 64-5 = 93 + 7% (ca. 13 op 1, de meest ‘extreme’ verhouding)


Een voorlopige conclusie – Zeven op één, heel normaal?


Dit eenvoudige onderzoek is geen concurrentie met ander onderzoek op dit thema. Maar wel is het wenselijk, al was het maar om het thema niet te vergeten, een enkele conclusie te benoemen. Het is niet af, maar wat zou het, de schelpen lopen niet weg ….

Het overzicht, over ongeveer tien jaren, bevestigt het beeld dat bij zaagjes die aanspoelen op de drie genoemde Waddeneilanden structureel de linkerklep domineert. De tellingen zijn niet significant qua aantallen, maar dat er structureel iets het verschil bepaalt, is wel duidelijk. Ook als dit bezien wordt over een groter aantal jaren, los van de jaargetijden e.d.
      Verder kijken? Dan moet gelet worden op de vormen van de schelpen, de kusten, de banken, de stroom richtingen etc. en dat liefst over een groter gebied dan de Nederlandse Waddeneilanden. Ook onderzoeken of de ontbrekende rechterkleppen elders misschien massaal aanspoelen.
      De verschillen L/R zijn hier zo groot dat het fenomeen te (relatief) groot en opmerkelijk genoemd kan worden, om naar slechts één oorzaak te zoeken. Waarschijnlijk interacteren verschillende oorzaken.
      Het grootste verschil bij de zaagjes die hier geraapt zijn laten een verhouding van 13 op 1 zien. En een verhouding van 3 tot 7 op 1 lijkt heel normaal. Is dat zo? En moeten de oorzaken niet wat meer inhouden dan een symmetrie-verschil van de schelpen? De vraag kan gesteld worden, niet meer dan dat hier.

Met de gevonden data zijn wel wat speculaties over de rol van de windrichting mogelijk. De gegevens zijn echter te beperkt om hier ver in te gaan. Roept dit alles interesse daarnaar op, dan moet zeker het eerdere werk van J. Lever erbij betrokken worden. Dan komen ook andere aspecten aan bod, zoals de vorm van zandbanken, de vooroever, andere locaties en gesteldheden, en dergelijke. Ook de leeftijd van de schelpen kan een vraag zijn. Veel hebben een wat ouder aanzien en komen die dan van (veel) verder weg? Hoeft niet, maar kan wel?
      Kortom, zoals met elk onderzoek, het is slechts een stap, om vervolgens verder mee te gaan.

Dit eenvoudige links-rechts-‘onderzoek’ was dermate leuk dat een conclusie kan zijn dat kinderen met het Links-Rechts-fenomeen een aardig experiment kunnen uitvoeren, en dat die waarschijnlijk positief werkt voor hun interesse in de natuur. Educatieve winst door het L/R-fenomeen!
    Datzelfde geldt voor het onderwijs. Ik heb zelf bij lessen sociologie waarin vragen over de aard en methoden van de wetenschap speelden – zoals de vraag ‘Wat is empirie?’ of hoe toets je een probleemstelling? – studenten wel eens met de datasets laten oefenen. Je kunt er heel praktische onderzoeksvragen en methodologische vragen bij stellen.

Aan het begin van dit ‘verslag’ werd Aristoteles geciteerd. Dat fragment gaat als volgt verder:

‘Schelpdieren bewegen zich wel, maar doen dat tegen hun natuur: ze zijn niet beweeglijk van aard, alleen gemeten aan dieren die op hun plaats blijven en vastzitten zijn ze beweeglijk maar gemeten aan dieren die zich voortbewegen zijn ze onbeweeglijk. …’ (pag. 202)

Om zo toch maar weer met een groot denker te eindigen bij een klein stukje biologie ofwel een eenvoudige kijk op de wetenschap van de zee en de zeestromingen.






Bronnen:

- Aristoteles, Over dieren, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Rein Ferwerda, Historische Uitgeverij, Groningen 2000, p. 202.

- R.H. De Bruyne, Th W. de Boer, ‘Schelpen van de Waddeneilanden’. Over zaagjes zie p. 267. De Verklarende Woordenlijst m.b.t. definities linker- en rechterklep op pag. 334-335.

- Over links & rechts bij schelpen, zie ook:
http://users.telenet.be/hugo.ollieuz/pages/bieb02.html.

- Over het onderzoek van J. Lever c.s., zie E. Gittenberger c.s., ‘Het links/rechts fenomeen bij Spisula in Noordwijk (Mollusca, Bivalvia, Mactridae), in tijdschrift Spirula, nr. 349 (2006).
Te vinden op internet. In dit korte artikel worden meerdere publicaties van J. Lever c.s. genoemd.