dinsdag 25 juli 2017

Rudolf Agricola, 1433-1485


In de Groninger Binnenstad-Oost heb je de Agricolastraat. Als kind woonde ik er vlak bij en vond het gewoon een mooie naam. Je moest het uitspreken met wat nadruk op ‘Agri …’, al maakten we als binnenstadskind met een soort stads Gronings er soms hardop  ‘A...Cóóla’ van. Wisten we niet beter? Waarschijnlijk wel een beetje. Je had er wel eens van gehoord of zo, of vroeg het aan je vader.
    Wat ik toen niet wist was dat Rudolf Agricola (1433-1485) eigenlijk Huisman heette, genoemd naar zijn moeder, die – zoals daarmee blijkt – dezelfde naam had als mijn eigen moeder. Maar of het in de verte nog familie was zal ik wel nooit weten. De kans erop is niet groot.

Veel van die onkunde en vage kennis kan nu verleden tijd zijn. Want in 2016 kwam het boek ‘Rudolf Agricola, Brieven, levens en lof’ uit, gebracht door Fokke Akkerman en Adrie van der Laan. Daarmee wordt zowel het leven als het werk van Agricola toegankelijk gemaakt.
      Heel lezenswaardig voor wie zich wil verdiepen in de geschiedenis van het vroege humanisme, en voor elke Groninger die trots is dat een man uit Baflo al zo vroeg in het centrum van de wetenschap stond. Agricola was bekend, tot ver in Europa. Hij bleef niet in Groningen werken. Ook al bestond het woord internationalist toen misschien nog niet, hij was het wel.

In deze tijd werden geschriften nog met de hand geschreven en gekopieerd. Een van de vormen die men koos zijn de ‘Levens’, waarin een geleerde of leerling een biografische schets geeft van een gerenommeerd iemand. Zo kunnen nu ‘Levens’ en brieven gelezen worden van en over Agricola.
    Hem zo een beetje leren kennen, leert ons dat sommige dingen van vandaag de dag ook vroeger al meetelden. Ook toen al moest men zijn conditie onderhouden. In de levensbeschrijving van Agricola lezen we dat net als tegenwoordig het balspel daartoe geschikt was. Zo ‘… placht hij zijn door studie vermoeide geest op de volgende wijze te ontspannen: hij wierp de steen, speelde heel goed met de bal en was uitnemend in het vechten, zowel met zijn handen als met ieder soort wapens.’ (p. 106) En hij zag er goed uit: ‘Hij had een breed gelaat, dat een wonderbaarlijke eerzaamheid en ingetogenheid uitstraalde.’

Groningen en Friesland werden toentertijd meestal als één cultureel en economisch gebied gezien. Daarom schrijft men over Agricola, dat hij geboren en opgevoed was in Groningen, ‘de edele metropool van de Friezen’. (p.120) Daar bleef hij niet. Hij studeerde, woonde en onderwees onder meer in Keulen, Leuven, Ferrara en Heidelberg. En al schrijft hij over de aard en het leven van de Groningers soms kritisch en vindt hij de stad wat ver afgelegen van de grote culturele centra, hij blijft contact houden met zijn familie.

De ‘Levens’ getuigen ervan dat Agricola de actuele thema’s van de theologie met zijn tijdgenoten besprak. Zo memoreert een tijdgenoot dat Agricola met Wessel Gansfort disputeerde over de ‘… rechtvaardiging door het geloof: wat het wil zeggen dat Paulus de lezers zo dikwijls inscherpt dat de mensen rechtvaardig zijn door het geloof en niet door de werken.’ (p. 147) Een thema dus dat karakteristiek is voor het vroege humanisme en voor heel de theologische inzichten en verschillen, die uiteindelijk zouden leiden tot de breuk tussen rooms-katholicisme en de reformatie.
    Zo ver was het nog niet, maar nieuwe tijden kondigen zich aan. Zo wordt ook de later beroemde Erasmus genoemd. Deze heeft Agricola eenmaal ontmoet, naar eigen zeggen op twaalfjarige leeftijd. (p. 359) In 1535 prijst Erasmus Agricola in een brief ‘als hoog getalenteerde voorloper en richtingwijzer van het Noord-Europese humanisme, als kenner van het Grieks, als begaafd latinist en stilist, als dichter, redenaar en vertaler, als musicus en als leraar.’ (p. 365)

Wat dat laatste betreft is het voor het onderwijs mooi te lezen dat de middeleeuwse Agricola kritische pedagogische inzichten heeft, die nog altijd actueel zijn. Zowel om te leren, als hoe om te gaan met ideeën die in de maatschappij vaak nog onwelgevallig zijn.
    Zo schrijft Agricola in een brief over het nut van samen studeren en het broodnodige kritische, sociale contact met andere wetenschappers, refererend aan de nadelen door het gebrek aan dat laatste: ‘…: ik mis een scherpe prikkel, een toezichthouder, een makker bij de studies, iemand met wie ik ze kan delen, aan wiens oren ik dingen veilig kan toevertrouwen, evenals hij aan de mijne kan toevertrouwen wat hij al denkend heeft bedacht, al schrijvend heeft gewrocht, al lezend heeft geleerd en wat hij heeft opgemerkt dat lof of een streng oordeel verdient …’ (p. 204)
    Daarbij prijst Agricola de doorzetters die tegen maatschappelijke domheid in eruditie verwerven, wat hij prachtig samenvat: ‘…: eenieder is de smid van zijn eigen talent.’ Kennis komt niet aanwaaien, maar moet met kracht en doorzettingsvermogen worden gesmeed.

Hier wordt niet meer dan een eenvoudige schets gegeven van een boek dat mooi, leerzaam, en van historische en filosofische waarde is. Dit boek lezen zal niemand spijten.
      Door alle brieven en ‘Levens’ valt het bovendien heel goed in delen te lezen, waarbij dan tegelijk naar de bredere historische en religieuze context kan worden gekeken. Dat zegt dan ook heel wat over de vragen en disputen van het heden. Vragen van zowel de wetenschap, de religieuze thema’s en dogma’s, en last but not least de psychologische aspecten die debatten over levensbeschouwing mede bepalen.






Boek: Rudolf Agricola, Brieven, levens en lof, Vertaald, ingeleid en toegelicht door Fokke Akkerman en Adrie van der Laan, Wereldbibliotheek, Amsterdam 2016, ISBN 9789028426771

Fokke Akkerman heeft een grote bijdrage heeft geleverd aan het begrip en de presentatie van het noordelijk humanisme, met name Rudolf Agricola, en van het werk van Benedictus de Spinoza. Hij is in januari 2017 overleden.

















donderdag 20 juli 2017

Vliegen, (on)veiligheid en veel vogels


Is vliegen gevaarlijk? Voor de mens, op grote schaal bekeken (statistisch) niet. Dat is wel bekend en net als veel anderen stappen we wel eens in een vliegtuig. Een soort autobus in de lucht en je kunt er ook nog een boekje lezen. Er lijkt weinig aan de hand, even los van de kwestie van de vervuiling.
    Kort geleden waren we in Faro, daar waar de meeste Algarve-badgasten neerdalen en al snel het vliegveld achter zich laten. Ze zullen nauwelijks om zich heen kijken, maar alleen spoedig hun transferbus willen halen op weg naar het zonnige strand.
      Dit vliegveld ligt echter aan de rand van een mooi Waddengebied, waar je kunt wandelen en veel vogels kunt spotten.

Vanaf de grond gezien is er (misschien) wel wat meer aan de hand. Even kijken op internet, en je leest (soms) dat vliegvelden meestal niet in natuurgebieden worden aangelegd. Maar vroeger wel, en als het vliegveld er eenmaal ligt wordt het zelden of nooit meer verplaatst. Dat is ook in Faro zo, waar nieuwe terminals in aanbouw zijn, uitnodigend voor de toerist.
    Even verder gezocht lees je ook dat vliegtuigmotoren die botsen met vogels rampen kunnen veroorzaken, natuurlijk is dat voor de vogels dan een drama, maar ook voor de vliegtuigen.

Voor de mens in zijn vliegmachine wordt het ernstig wanneer het dan gaat om veel of om grotere vogels. Voor alle vogels is het dan echter direct einde verhaal.
    Beide geven nu precies te denken als je op een mooie dag rondwandelt in de buurt van het vliegveld van Faro. Je kunt hier helemaal vlak omheen lopen, en los van de herrie is dat een mooie wandeling in inderdaad voor het grootste deel een Waddengebied met zoutpannen, slenkjes, hoogteverschillen, blubber en water. Ook de aanvliegrichting vóór de landingsbaan is zowel oostelijk als westelijk een fraai gebied. Met aan de westkant net nieuw aangelegde wandelroutes op dijkjes aan de rand van het wad en bij de zoutpannen.

Hier even verder bij stilstaan hoeft geen misplaatste chagrijnigheid te zijn, want tussen de vliegtuigherrie is het rustig en te mooi om je dag te laten bederven.
    Maar juist als je de vogels spot, wordt je vanzelf op de vraag gebracht wat die vliegtuigen teweeg brengen en of er veiligheidsrisico’s zijn.

Het lawaai. Hoe reageren de vogels op het lawaai? Op het vliegveld laat men regelmatig doffe knallen horen, kennelijk om de vogels weg te jaren. Een poosje gekeken of er een effect te zien is bij de vogels. Vlak bij het hek zaten of vlogen onder meer de spreeuw, kuifleeuwerik, boerenzwaluw, roodborsttapuit, graszanger, hop, en bij de slenkjes liepen oeverloper, steltkluut en de strandplevier.
    Vaak lijken ze niet (meer) op de knallen te reageren, maar dat is niet steeds zo. Soms vliegen ze weg of omhoog. Eén keer vloog bij zo’n knal een kleine vogel naar het landende toestel toe in plaats van ervan weg. Dat stond dit keer allang stil toen de vogel er in de buurt kwam.
      Over het effect van het lawaai valt na zo’n korte blik natuurlijk weinig te concluderen, en vogels zitten er nog volop aan de rand en rondom het vliegveld. Er zal wel veel meer over bekend zijn want de plaatselijke universiteit doet hier onderzoek.

De veiligheid. Dit geeft de relatieve buitenstaander nog meer te denken. Het verlengde van de landingsbaan aan de westkant is een Waddengebied met zoutpannen, meertjes en platen met veel vogels. Tientallen ooievaars zijn hier (soms), en nu stonden er in een groep zeker vijftig flamingo’s. Forse beesten. Daarnaast veel meeuwen, meerkoeten en andere. Hier is dus sprake van de ‘grotere vogels’, die rampen kunnen veroorzaken.

De ooievaars vliegen soms vrij massaal omhoog en draaien dan op de thermiek lange tijd rondjes in kleine en soms zelfs in heel grote groepen. Ze lijken dan hoger te vliegen dan het aankomende of vertrekkende vliegtuig, maar moeten dus wel eerst naar die hoogte vliegen en later dalen.
      Kortom, vanuit allerlei posities bezien gaat het vliegtuig soms vrij dicht langs een flinke hoeveelheid grote vogels. De afstand in de breedte is klein, enkele tientallen meters, althans zo lijkt het.

De wandelingen, zeker langs de Wadkant westelijk van het vliegveld zijn een aanrader. Ook op de fiets goed te doen en vlakbij kun je naar het strand ‘Praia de Faro’. Maar als je over de veiligheid nadenkt rijzen wel twijfels, ook al gaat het steeds weer goed.
      En of de natuur en de infrastructuur hier echt goed harmoniëren is maar de vraag. Alles went, tot het misgaat?

Bijgaande foto’s zeggen niet alles. De groep ooievaars was groter dan op de foto, het vliegtuig nog aan het dalen (aan de oostkant) en deze flamingo’s hebben een vooruitgeschoven positie ingenomen, een stuk voor de grote groep die erachter staat.
    De twijfels hoeven de vakantie niet gelijk te bederven, maar of op den duur niet iets beters moet worden bedacht kan nauwelijks worden betwijfeld.
      Er gaat een vierbaans autoweg van west naar oost in de Algarve. Kan niet parallel daarnaast op een geschikte plek een vliegveld worden aangelegd? Of weet je nog iets beters?




















woensdag 19 juli 2017

Wie is nu de utopist? Naomi Klein?


De Volkskrant van 1 juli jl. schrijft – met lappen van foto’s erbij – vier pagina’s over ‘Het utopische denken van Naomi Klein’. Volgens de krant zou zij zich in haar eerdere boeken onthouden hebben van een alternatief, dat ze nu wel wil bieden en aldus ‘radicaal van houding’ zijn veranderd.
    Mij lijkt dit een nogal ongelukkige analyse.

Wanneer je fundamentele kritiek uit en ‘iedereen’ je vraagt ‘Wat is dan je alternatief?’, is het in linkse kringen goed gebruik te zeggen dat je niet in een blauwdruk wil denken, je niet wil verliezen in hoe precies een betere wereld er uit moet zien, maar eerst het bestaande te lijf wilt gaan. Dat deugt immers niet.
    Maar radicale, of liever fundamentele kritiek bevat altijd een utopisch element. Het bestaande moet toch worden opgeheven en overstegen? Dat element van toekomstgerichtheid kun je in de politiek niet wegpoetsen. Zonder dat is er nihilisme.

Dat utopisch element kan verschillende vormen aannemen. Het kan variëren van richting, een verdere uitwerking of kan een compleet plan worden. Het eerste lijkt in veel situaties het beste en afdoende, maar een goed verhaal zal op den duur toch inspirerend zijn en mensen binden aan een koers, en aan actie en strijd daarvoor.
    Kortom, vaag utopisme houdt geen stand, maar nadenken over de toekomst wel. Steeds weer zullen hier vragen bestaan, waarvoor niet weggelopen hoeft te worden, of mag worden. Toekomstgericht denken kan ook genuanceerd en heel strijdbaar zijn. Dan is het geen tegenstelling tot actie, maar eerder een bijdrage.

In februari 2015 wijdde ik op deze weblog drie blogs aan Naomi Kleins ‘No time, Verander nu, voor het klimaat alles verandert’. Ik vond het vergeleken met haar eerdere boeken een consequente stap vooruit. Ze betrekt hierin aspecten van kapitalisme, onderdrukking en strijd voor een goed klimaat in tal van uitwerkingen en voorbeelden op elkaar.
    Daardoor ontstaat een diepgaande analyse waarin maatschappelijke aspecten niet als los zand naast elkaar blijven staan, maar de samenhang van onderdrukking, de strijd ertegen en het klimaatvraagstuk helder wordt gepresenteerd.
    Dat boek beschouwde ik als een consequente stap in haar ontwikkelingsgang, zeer leesbaar en bruikbaar. Wat overigens helemaal niet hoeft te betekenen dat je alles helemaal deelt.

Dat ze nu zegt (als ik de krant goed begrijp en daarin een goede weergave staat) dat je utopische dromen moet aanwakkeren en dat links alternatieven moet bieden, is dan niet anders dan een consequentie uit eerdere analyses, uit de strijd en uit de richting die de politiek van vandaag de dag opgaat.
      Het is niet anders dan Marx, wanneer die radicaal een andere maatschappijstructuur en een niet-kapitalistische economische structuur voorstelt en in die zin een richting bepaalt, zonder een blauwdruk compleet en al te presenteren. Aan een droom is niets mis, mits je ook nog wakker blijft.

Toch zou ik het toekomstgericht denken op één punt, een heel lastig punt, veel verder door willen voeren dan Klein doet (althans volgens de krantenweergave).
      Klein heeft weinig op met politieke partijen. Gezien alle corruptie, inhaligheid en bureaucratie is dat volkomen begrijpelijk. Maar dan ligt groter dan ooit de vraag op tafel hoe massa’s, dus de totale politieke macht, wel te binden zijn aan een organisatie die democratisch, kritisch en in veel zaken pluriform is. Hoe kan een coalitie van kritische mensen en organisaties meer zijn dan een bundeling van macht voor slechts korte tijd en van beperkte betekenis?
    Om werkelijk iets te veranderen zijn grote democratische tegenmachten tegen het kapitaal nodig. Daarom kom je niet heen om de vraag naar de partij, partijvorming en het binden van een massa mensen aan een sociale richting of ideologie. Hoe kan een radicale democratische socialistische, communistische of hoe je het maar noemt beweging langdurig en krachtig bestaan zonder corrupt te worden?
     Deze vraag – niet leuk maar wel noodzakelijk – is in deze tijd van rechtse hegemonie en populistische manipulatie essentieel. En hoe kunnen partijen mensen aan zich binden zonder ze als stemvee te misbruiken? Een vraag die trouwens ook voor de vakbeweging, milieubeweging (enzovoorts) geldt.

Het zijn vragen die grote politieke filosofen stelden. Hoe kan stabiele macht bestaan? Denk aan sommige oude Chinezen en dichter bij huis Machiavelli, Spinoza, Marx en Lenin. Vragen die steeds weer doordacht en opnieuw geformuleerd moeten worden, passend in de actualiteit.
    Kortom, je komt er niet door alle bestaande machtsvormen en partijen af te wijzen, ook al deugen die helemaal niet. Ook hier is een niet-overtrokken, een balans zoekend utopisme of structureel toekomstgericht denken wenselijk.

Dus toch utopisme? Dat levert geen bijdrage wanneer dat zich alleen maar afkeert van het bestaande. In de blauwe heldere hemel bestaat geen oplossing, maar denken en debat over de nabije toekomst zijn altijd weer urgent. Inspirerende oplossingen moeten mensen weer aan de politiek binden, anders resteert slechts de parlementaire onmacht. Zonder verhaal is de politiek een duiventil, onmachtig, zonder massale democratische kracht.

Kritische socialistische en andere progressieve partijen moeten dat verhaal stimuleren en bediscussiëren. En daarin keer op keer heel de achterban er respectvol bij betrekken, hoe vermoeiend politici van het oude stempel dat ook mogen vinden. Bovendien keer op keer de paradox oplossen dat men open moet staan voor uiteenlopende meningen en uitwerkingen, én tegelijk inspirerend en wervend leiderschap moeten tonen.
      Dat laatste is ook een kenmerk van democratische machtspolitiek, je kunt niet zomaar de toekomst aan ‘de discussie’ overlaten, dat is ook te vaag.

Geen politiek zonder de vraag naar een stabiele organisatie van democratische macht. Met opmerkingen dat men misschien niet van partijen houdt, kom je nog geen stap verder.
      Het volgende boek van Naomi Klein kan dus gaan over dit laatste restje koudwatervrees, een kennelijk nog onopgelost inconsequent restant in een verder sterk opgebouwd betoog.
      De onmisbare partij en de reële politiek als de zwakke schakel van de democratische machtsvorming.





Zie verder over Naomi Kleins visie:
- De eerdere blogs over Naomi Klein, op deze weblog Filosofie en politiek, februari 2015.

Over utopisme en machtsvorming:
- Jasper Schaaf, Durven vooruit te denken,
https://www.marxists.org/nederlands/schaaf/2012/2012conservatisme_socialisme.htm

- Jasper Schaaf, Het Speelveld van de vrijheid, Marx, Spinoza, Overwegingen over vrijheid en macht, Uitgeverij Damon, Budel 2014















dinsdag 18 juli 2017

Overlevingskunstenaars op vleugels


Pas stond er weer eens in de krant dat een deskundige nu definitief bevestigde dat de opwarming van de aarde funest is en dat de wereld overvol wordt. Onder moeilijke condities vecht alles en iedereen voor een plekje, met alle risico’s van dien. Oorlog, veelvormig geweld en onveiligheid, verspillende concurrentie, massamigratie, van alles ligt op de loer.
    Beetje vreemd deze nu toch wel bekende en overtuigende waarheid als nieuws te brengen. Toch? Of juist niet, want er zijn nog altijd mensen voor wie dit nieuws is, of nog niet eens.
      Vraag je je wel eens af wie in de toekomst de beste overlevingskansen heeft, mens of dier? Wie of wat komt hiervoor het beste in aanmerking, even los van de vraag over de morele rechtvaardigheid ervan?

Vermoedelijk zijn er vogels met een mooie kans op overleving. Natuurlijk hebben veel vogels het zwaar en is hun voorbestaan in het geding.
    Maar als je sommige vogels ziet, wat ze kunnen, in wat voor situatie ze nog altijd hun jongen grootbrengen, petje af! Laat ik eens drie vogels presenteren voor wie ik mijn pet wel afneem.

Op het Portugese Waddeneiland Armona zagen we onlangs weer eens Dwergsterns (Sterna albifrons) en diverse paartjes van de Strandplevier (Charadrius alexandrinus). Wat deze soorten onder meer gemeen hebben is dat ze gewoon midden op het strand kunnen nestelen. Een beetje hoger dan de gemiddelde vloedlijn.
      En waarin ze bijvoorbeeld verschillen? De Dwergstern is fel wanneer er gebroed wordt of er jongen zijn. De niets vermoedende badgast die te dicht bij komt riskeert duikvluchten en veel gekrijs vlak boven zijn hoofd. De Strandplevier daarentegen lijkt je eerder met zachte geluidjes van het nest weg te willen lokken, daarbij hevig op en neer wippend, met een soort buiging.

De vogels zijn mooi, op hun eigen wijze. Het zijn overlevers in de frontlinie. Het lijkt soms wel of ze de confrontatie opzoeken, broedend net aan het begin van een strand waar ook mensen komen. En op lange lege stranden denk je dan, waarom zie ik hier geen strandplevier? Maar dat kan toeval zijn.

Op het Nederlandse strand zijn ze soms ook te zien. Maar de bedreiging door de Nederlandse badgast lijkt groter dan die van de Portugees.
      Op een beperkt deel van de Noordsvaarder van Terschelling staan de laatste jaren borden die verzoeken daar in het broedseizoen niet te komen vanwege de strandbroeders. Een keer zag ik aldaar een duo hardop babbelende dames recht op zo’n bord aflopen. Maar er even op kijken, ho maar! Ze sjokten zo luidkeels dit kwetsbare gebied binnen. Zal de Portugees ook wel doen misschien, maar dat heb ik nu even niet kunnen waarnemen.

De derde overlever waar hieronder een plaatje van wordt gepresenteerd is de Zwarte Roodstaart (Phoenicurus ochruros). Ik geloof dat deze vogel ook officieel het goed doet, maar in mijn blikveld doet hij dat zeker. Ook helemaal niet bang voor een beetje drukte. Je ziet hem op bedrijfsgebouwen en soms op straat. In het al genoemde Portugal zagen we hem ook op rotsen en eronder op het strand.

Die rotsen en alles wat daar op lijkt, en kennelijk de vliegjes die er te vangen zijn, dat trekt de Zwarte Roodstaart aan. De foto’s hieronder komen niet van Armona, maar van een Atlantische rots en uit een gewoon binnenstadsstraatje van Coimbra.
    Het leuke was ook dat bij thuiskomst in onze eigen straat vrolijk wipte: de Zwarte Roodstaart. Niet meer weg te krijgen? Er moeten natuurlijk nog wel insecten overblijven om te vangen en zo de vogel met zijn jongen te voeden.
      Tot op heden lijkt hij echter vooral te zeggen: ik blijf nog wel een poosje.


Hieronder achtereenvolgens de Dwergstern, de Strandplevier en de Zwarte Roodstaart.