vrijdag 19 maart 2021

José Saramago en het einde van de pandemie

 
Op 2 april 2020, alweer bijna een jaar geleden, schreef ik een blog over de pandemie, onder meer aan de hand van José Saramago’s boek ‘De stad der blinden’. Een indrukwekkend boek van deze Portugese Nobelprijswinnaar. Dat gaat over een epidemie, waarin alle mensen blind worden, op één persoon na.

In die blog staat het ongeveer zo: Saramago schreef ‘De stad der blinden’, het verhaal van een epidemie waarin iedereen in de stad blind wordt, uitgezonderd één persoon, die als een spiegel laat zien wat voor sociale processen hier ontstaan, de menselijkheid die niet vanzelf lijkt te spreken.
    Bij Saramago klinkt een ernstige sociale kritiek door. Bij hem wordt het doorgeslagen, blinde consumentisme en individualisme getoond, en treden er politici op die ‘een momentum’ gebruiken irreële stokpaardjes te berijden. Bovendien wordt de belangrijke en onvermijdelijke rol van de staatsmacht bij epidemieën getoond. Die rol kan sociaal zijn maar ook dictatoriaal.
    En over de betekenis voor de huidige tijd, april 2020: de kritische schrijver toont een sterk sociaal engagement. Inderdaad moet er veel gebeuren, betrek de mensen bij het veranderingsproces en bedenk dat je inderdaad de coronacrisis van veel kanten kunt bekijken en er veel van kan leren. Nog lange tijd zal dat het geval zijn. Argument en actie hand in hand, een voorwaarde! Een momentum van de lange duur.
      Slaat de verwoeste natuur terug met zoönosen? Dan wel met behulp van de mens die niet wilde weten wat die deed en heel wat waarschuwingen in de wind sloeg.

Nu, een jaar later, heerst de pandemie nog steeds. Maar het einde lijkt eindelijk in zicht te zijn? Een wens die ook steeds weer vraagtekens oproept, door nieuwe uitbraken, oplopende opnames en het mogelijk opnieuw ontstaan van nog weer meer gevaarlijke varianten van het virus.
    Het einde? Zegt Saramago hier ook wat over? Jazeker, ‘De stad der blinden’ eindigt met enkele moralistische uitspraken. Dat mag ook wel na een lange epidemie. In Saramago’s boek kan op het einde, na 300 pagina’s, stukje bij beetje iedereen weer zien. En men ziet een stad die één grote bende is, maar veel mensen, lang niet alle, hebben het overleefd.

Twee passages uit het slot van ‘De stad der blinden’.
    ‘… de straten moesten vol mensen zijn, de menigte schreeuwde slechts deze drie woorden, Ik kan zien, zij die hun gezichtsvermogen al terug hadden zeiden het, zij die dat plotseling terugkregen zeiden het, Ik kan zien, ik kan zien, het begint werkelijk een verhaal uit een andere wereld te lijken, dat verhaal waarin gezegd werd, Ik ben blind.’
    ‘Waarom zijn we eigenlijk blind geworden, Weet ik niet, misschien wordt de oorzaak ooit gevonden, Wil je weten wat ik denk, Ja wat, Ik denk dat we niet blind zijn geworden, ik denk dat we blind zijn, Blinden die zien, Blinden die ziende niet zien.’

Dat is te lezen aan het einde van het boek, tegelijk het einde van de epidemie, althans bij Saramago. Met het woord ‘Blind’ komen veel interpretatiemogelijkheden naar voren. Is dat met ‘Gezond’ of met het woord ‘Zoönose’ in de Coronacrisis anders? Dat ‘we blind zijn’, kan duiden op de gezondheid die we vergeten zijn te koesteren. Is het een verhaal over een andere wereld of over die van ons? In beide werelden zijn er verstandige mensen, maar soms veel meer schreeuwers, egoïsten die het beter weten, maar net zo goed ziek worden. Gaan voor jezelf en geen ander meer zien.
      Tot in de verkiezingsretoriek toe het verschil tussen gezond en ongezond miskennen. Zeggen dat er niets van waar is terwijl velen ten onder gaan. Niet meer durven vragen, vergeten lessen te trekken, hard maar angstig schreeuwen, de ontkenning als het enige houvast? In een wereld die kleiner is dan de echte en die nog verder verschrompelt.
    Saramago’s boek is fictie. Hoe reëel kan dit zijn ...






Nog altijd heel leesbaar, hoelang de pandemie ook mag duren: José Saramago, De stad der blinden, Uit het Portugees vertaald door Harrie Lemmens, Uitgeverij J.M. Meulenhoff, 16e druk, Amsterdam 2005. De citaten staan op pagina’s 303-304.














woensdag 17 maart 2021

Karl Marx’ verzet tegen kant-en-klare maatschappijmodellen

 
‘De arbeidersklasse eiste geen wonderen van de Commune. Zij hoeft geen kant-en-klare utopieën bij volksbesluit in te voeren.’

Karl Marx


In het werk van Marx komt meer dan eens ter sprake dat hij het denken in al te kant-en-klare maatschappijbeelden afwijst. Dit betreft niet zozeer een gebrek aan meevoelen met de ‘utopisch socialisten’, maar een nuchtere strategische constatering. Precieze, vaste ideeën hoe een betere wereld eruit moet zien leiden tot irreële gedachten en daardoor vervolgens tot teleurstellingen en échecs.
    De wereld en de maatschappij, altijd in beweging, zien er altijd weer anders uit dan verwacht. Marx heeft best veel sympathie voor de ‘utopisch socialisten’ die immers het hele socialistische denken vleugels gaven, maar als het op beslissende politiek aankomt wijst hij resoluut vaste beelden van de toekomst af.
      Dat er revolutionaire veranderingen zullen plaatsvinden is op zich niet zo’n moeilijk te beantwoorden vraag, maar over het ‘hoe en wat’ moet je reëel zijn. Op het revolutionaire moment zelf zullen de revolutionaire voorhoedes hun weg moeten vinden. Daarna volgt pas het beklijven van de nieuwe sociale orde, die moet dan haar vorm krijgen, ingebed in de reële maatschappelijke omstandigheden en gevoed door progressieve sociale idealen.
    Vooral in 1871, bij de beoordeling van de ‘Commune van Parijs’, benadrukt Marx: dat niet de filosofen de revolutionaire ontwikkeling bepalen, maar het strijdende volk.
    Onderstaand stukje gaat hierover, het is ontleend aan mijn boek Actief socialisme en vrijheid. (1)

(…) Een ander doel vormt wel de rode draad, zoals later krachtig verwoord in onder meer Loon, prijs en winst: ‘Afschaffing van het loonsysteem!’ (2) Het loonsysteem, dat is niet minder dan het kapitalistische productiestelsel. Marx is stellig hierover, het gaat om het definitieve afschaffen van het loonsysteem.
      Afschaffen, hoe dan? Het proletariaat, de doodgravers van het kapitaal die in Het kapitaal worden aangeduid, net als eerder in Het communistisch manifest, moeten zich sterk organiseren. Maar het hoe en wat van wat zij precies geacht worden te doen als ze eenmaal die bevrijdende positie hebben bereikt, zullen ze zelf moeten bedenken en realiseren. Concrete sociaal-politieke eisen noemt Marx vaak genoeg, maar de vorm van de juiste staatsordening, het verder ontwikkelen en ook nog eens het vervolgens weer opheffen ervan, valt niet precies te voorspellen. Zorg maar dat het zover komt, in plaats van erop vooruit te lopen.
    Deze kritische houding tegenover mogelijk te utopische voorstellingen van de toekomst komt ook terug wanneer Marx in 1871 één – en ook slechts één! – mogelijk corrigerende aanvulling noemt voor het dan ruim twintig jaar oude Het communistisch manifest. Namelijk dat de Commune van Parijs heeft aangetoond dat je geen kant-en-klare modellen uit moet willen voeren. Marx prijst de Commune om haar realisme: ‘De arbeidersklasse eiste geen wonderen van de Commune. Zij hoeft geen kant-en-klare utopieën bij volksbesluit in te voeren. (…) Zij hoeft geen ideaalbeeld te verwezenlijken; zij hoeft slechts de elementen van de nieuwe maatschappij vrij te maken, die zich reeds in de schoot van de ineenstortende burgerlijke maatschappij hebben ontwikkeld.’ (3)




Bronnen

1 - Jasper Schaaf, Actief socialisme en vrijheid, Pleidooi voor hechtere linkse samenwerking, Uitgeverij Damon, Eindhoven 2018, p. 62.

2 - Karl Marx, Lohn, Preis und Profit, in Karl Marx, Friedrich Engels, Werke, Dietz Verlag, Berlin (DDR) 1973, deel 16, p. 152.

3 - Karl Marx, Der Bürgerkrieg in Frankreich, in Werke, deel 17, p. 343.

















dinsdag 16 maart 2021

Twee fatale C’s

‘Corruptie is niet alleen een gebrek aan sociale moraal, ze is grondig ondermijnend.’


In mijn laatste boeken over socialisme en vrijheid gaat het ook om ethiek in de politiek. Daar komt onderstaand stukje uit voort.
    Er zijn houdingen en gedrag die onacceptabel zijn voor partijen en groepen die maatschappelijk en sociaal vooruit willen komen. Houding en gedrag die zelf al niet deugen, maar ook grote praktische consequenties hebben. Vaak door een lange negatieve politieke nawerking.

Egoïsme en ijdelheid, overdreven nadruk op eigenbelang en overspannen visies daarop, kunnen veel verknoeien. Hierbij zijn in de politiek twee ‘fatale C’s’ aan de orde, die alles verknoeien: cynisme en corruptie.
      Cynisme ten aanzien van menselijk leven, waarden en alle cultuur. Corruptie, het vermeende eigenbelang extreem laten gelden, want ‘Iedereen doet dat toch immers?’
      Uit de laatste zinnen blijkt dat beide C’s dicht bij elkaar liggen. In feite bestaat hier behalve een permanent politiek strijdpunt, een belangrijk scholings- en onderzoeksonderwerp voor partijen, vakbonden en andere samenwerkingsvormen. Hoeveel is er in landen waar hoopvolle socialistische veranderingen of sociale revoluties plaatsvonden niet ten onder gegaan door corruptie en cynisme? Dat heeft nog steeds een enorme nawerking, praktisch en ideologisch, ‘hier’ en ‘daar’.
      Het gaat om een houding en praktijken waar je keer op keer scherp op moet zijn. Waarschijnlijk kun je hier wel spreken van een wetmatigheid: een macht die bouwt op cynisme en corruptie is geen duurzame macht.
      Maar let op: maatschappelijke ‘wetmatigheden’ zijn zo zeker nog niet, ze vragen altijd om meer reflectie en discussie.




Bronnen: ‘Het speelveld van de vrijheid’ (pag. 145) en ‘Actief socialisme en vrijheid’ (pag. 123-124).