woensdag 24 januari 2018

Dialectiek, een oud verhaal – Heraclitus en Parmenides


 
Heraclitus



Net als in de oosterse filosofie zijn in de oudere overgeleverde fragmenten en teksten van het westers denken vormen van dialectiek te vinden. Denken dat zich richt op het totaal of de samenhang der dingen en dat nadenkt over beweging, ontwikkeling en kenmerkende aspecten van de totaliteit. Het gaat om kernvragen waarin de mens zijn plaats in zijn omgeving probeert vast te stellen. En dat gebeurt met vallen en opstaan.

Hier kun je over lezen bij Heraclitus, de oude Griek van ca. 500 voor onze jaartelling, van wie eigenlijk maar weinig bekend is. Uit wat van hem is overgeleverd weten we dat hij zei: ‘Het zijn dezelfde rivieren waar wij in stappen en het zijn niet dezelfde; wij zijn het en wij zijn het niet.’ (1) Een stromende rivier verandert op het moment van het baden, en is dus al niet meer dezelfde. En de mens die in die rivier stapt ontwikkelt zich in die situatie, ook al is dit misschien maar weinig. Strikt genomen is hij niet meer dezelfde. Dat geldt niet alleen voor de mens, alles wat bestaat, bestaat ‘slechts’ in een staat van verandering, beweging, ontwikkeling.

Heraclitus meende ook ‘dat oorlog een verband schept, dat het rechtsbestel op twist berust en dat alles het aanzijn krijgt op basis van twist en nood.’ (2) Wat hij precies met zulke uitspraken bedoelde is niet helemaal zeker. Maar als we ook nu nog over zulke uitspraken nadenken, bespeuren we de dialectiek. De tegenstelling schept niet alleen afstand, maar (vooral) ook een verband. Immers, oorlogen en ruzies bewerkstelligen onvermijdelijk veranderingen en nieuwe verschijningsvormen bij alle deelnemende partijen.
    Let wel, het gaat dan om verandering en resultaten die verband blijven houden met de oorzaken in dat veranderingsproces. Veel eigenschappen van vroegere situaties blijven op de een of andere manier bewaard in de nieuwe situatie.

Heraclitus wordt wel de duistere filosoof genoemd. Deze duisterheid roept vragen op die mooi kunnen helpen ons denken nu een zetje te geven. Hier is kort aan slechts twee uitspraken van hem gerefereerd. In zijn ideeën blijkt echter een hele kosmologie of metafysica mee te spelen. En bovenal de dialectiek: in de verandering bestaat eenheid van alles. In de wisselwerking ontstaat ‘het aanzijn’ van de dingen, zoals de vorm en verdere effecten.

Je kunt hier ook over lezen bij Parmenides, tijdgenoot en vaak een tegenstrever van Heraclitus genoemd. Van hem is net zo min een afgeronde visie overgeleverd als van Heraclitus. Het blijft dus eerder een denken mét Parmenides. Ook hij inspireert tot vragen en denken. Hij legt de nadruk op het totaal der dingen dat het totaal blijft, in die zin onveranderlijk is. Parmenides: ‘Zo moet het er helemaal zijn, of er niet zijn.’ (3)
    Uit iets wat niet bestaat kan geen bestaan voortkomen. De totaliteit is ondeelbaar; er is één samenhangende werkelijkheid. Waarnemen en denken hangen samen met de werkelijkheid, want maken er deel van uit.

Parmenides en Heraclitus zijn niet zomaar tegenpolen. De eenheid, de samenhang van het bestaande is bij beiden aan de orde. Heraclitus schrijft namelijk ook dat het wijs is de gedachte te hebben ‘dat alles één is’. (4) Beide denkers verwoorden een inzicht in de totaliteit, of een intuïtie van de samenhang van alles. En is de beweging, de verandering of zelfs de ontwikkeling van alles een werkelijke verandering? De kosmos is zo’n omvattend geheel en de mens vult ervan zo’n klein plekje, dat inzicht in de totaliteit toch maar beperkt is. Laten we bescheiden zijn over onze kennis. Verandering is wel een heel groot woord. Concrete verandering van mensen, natuur of dingen vindt plaats binnen de ondeelbare werkelijkheid, de samenhang die onophefbaar is.

Het bestaande vormt een eenheid, die gesignaleerde veranderingen en verscheidenheid daarbinnen ernstig relativeert. In ieder geval de kennis over de algehele samenhang en werking der dingen. Het accent van Heraclitus en Parmenides lijkt een tegenovergestelde. Verandering versus onveranderlijkheid. Beiden echter zien de kleinere verandering als deel van dat grotere geheel.
    En dat dit geheel door de kleine verandering verder in beweging wordt gehouden, wat zegt dat? Wat stelt dat voor? Bestaat iets alleen omdat het kan veranderen en dat daadwerkelijk doet? Kan onze logica wel vatten wat de verandering van het kleine betekent voor het grotere geheel? Kunnen van het permanente veranderingsproces de structuren, de patronen worden begrepen? Ontglippen ze ons niet net steeds weer als we de wetmatigheden trachten vast te stellen? En blijven die wetmatigheden vaak niet zo algemeen geformuleerd dat ze nog maar weinig zeggen?

De (vele) vragen naar totaliteit en verandering, alsmede naar ons beperkte inzicht hierin, zijn hiermee gesteld. Bij Plato, Aristoteles en andere denkers zullen die terugkomen. Later bij Spinoza, Hegel, Marx en Engels, en ook bij Darwin. Niet als zuivere herhaling, maar ook om steeds weer nieuwe invalshoeken te vinden om de dikwijls haast ongrijpbare werkelijkheid handen, voeten én gedachten en gevoel te geven. Dus ook om ons gedrag beter te kunnen bepalen.
    Dit gaat de mens vaak niet makkelijk af. Heraclitus: ‘Het is nodig dat mensen die naar wijsheid streven, zeer veel zaken onderzoeken.’ (5)




Bronnen:
(1) Heraclitus, Spreuken, vertaald, ingeleid en toegelicht door C. Verhoeven, Ambo, Baarn 1993, fragment 49a, p. 21.
(2) Zie Heraclitus, Spreuken, fragment 80, p. 26.
(3) Regel (B8.11) uit Parmenides’ Het gedicht ‘Over de natuur’, in Oog voor het ene, Over Parmenides van Elea, vertaling, commentaar en interpretatie door B. Schomakers, Damon, Budel 2003, p. 47.
(4) Heraclitus, Spreuken. Dit is een deel van fragment 50, p. 21.
(5) Heraclitus, Spreuken, fragment 33, p. 19.


Deze blog is grotendeels ontleend aan Jasper Schaaf, Dialectiek en praktijk, De creatieve tegenspraak, uitgeverij Damon Budel 2005, pp. 18-19. ISBN 9055736465.
Dit boek is een inleiding in dialectische filosofie. Nog te koop bij de uitgever.






Parmenides












donderdag 18 januari 2018

Murray Bookchin en het einde van wat politieke labels


In de dagelijkse omgang en in de politiek kun je niet helemaal zonder een zekere etikettering. Maar je kunt ook teveel labels hebben, plak het er maar op!
      Het zogeheten politieke debat in Nederland, zeker na het versterkte aanzwengelen ervan door allerlei rechts-nationalistische types, de media en de zogenaamde sociale media barst van de termen die stellig klinken, maar waar mensen vrijelijk ‘van alles en nog wat’ onder verstaan.

Gelukkig proberen sommige activisten en filosofen bepaalde termen die versleten klinken op te heffen, wat helaas nog niet gaat zonder er wat nieuwe tegenover te stellen. Er moet immers gecommuniceerd worden; gesproken en begrepen. Maar de nieuwe begrippen kunnen wel nauwkeuriger zijn dan de oude, of gewoon meer uitdagend. In dat laatste geval provoceren zij het denken over nieuwe waarheden, échte, die evenwel nog niet volledig zijn uitgekristalliseerd.

Daar moet ik aan denken als ik lees over de politieke activist en filosoof Murray Bookchin (1921-2006). Een zeer boeiende man, zowel zijn leven als zijn ideeën, ook al mist hij nog in de standaardwerken over politieke filosofie.
    In zijn 85 jaar durende leven diende hij de linkse sociale politiek onder vele labels. Communist, socialist, eco-anarchist, anarchist, ex-anarchist, ecoloog, sociaal ecoloog, libertair municipalist, en nog wel meer. Het boeiende in de opbouw van deze termen is dat Bookchin zeer kritisch, antikapitalistisch blijft sleutelen aan een sociale en duurzame toekomst van de mensheid. Hij verwerpt oude ideeën als onjuist of ontoereikend, maar de rode draad, de antikapitalistische richting blijft behouden.

Van de termen die hij overstijgt behoudt hij vaak een paar goede elementen, en dat zijn bouwstenen van de meer volledige visie, waar hij ten slotte op uitkomt. Twee elementen worden vaak als een hoofdzaak van zijn ontwikkeling, agitatie en visie genoemd.
    Het eerste is het feit dat hij als sociaal ecoloog een verband onderzoekt en duidelijk benoemd tussen de onderdrukking van mensen en de onderwerping en uitbuiting van de natuur. Dat inzicht is misschien iets minder origineel dan men wel eens denkt, maar de consequente uitwerking ervan in een politieke visie die beide vormen van onderwerping in samenhang wil opheffen, is dat wel. Het is de kracht van een onafhankelijk denker. Het resulteert in een visie, een sociale ecologie die – misschien impliciet – bij ecologische en politieke activisten momenteel sterk aan de orde is.
    Het tweede is het maatschappijmodel waar hij uiteindelijk voor opteert. Dat wordt (het streven naar) een democratisch confederalisme genoemd. Dat moet worden gevormd op basis van een municipalisme, een gemeenschapsbeweging die volgens Bookchin reëel bestaat. Het gaat erom de structuur van de samenleving radicaal van onderop op te bouwen. Hij vindt dat het marxisme te veel nadruk legt op de tegenstellingen die ontstaan door de productieverhoudingen en daarmee de kracht van de lokale gemeenschappen teveel heeft genegeerd. Die kracht kan de basis vormen voor grotere en vérstrekkende samenwerking op een niet-bureaucratische en zeker niet dictatoriale manier.

De gemeenschap van netwerken is basaal. Bookchin schrijft in 1989: ‘Van enorm praktisch belang is het feit dat vóórstatelijke instituties, tradities en sentimenten, op gevarieerde wijze in bijna de hele wereld blijven leven. Verzet tegen onderdrukkende staten wordt gevoed door communale netwerken van dorpen, buurten en steden, getuige de worstelingen die we zagen in Zuid-Afrika, het Midden-Oosten en Latijns-Amerika.’ Die sentimenten  en waarden moeten in de nieuwe maatschappijvorm geborgd worden op een antikapitalistische manier, die vervreemding en passief consumentisme uitsluit.

De doelen zijn hoog gesteld. Het gaat om veel, om heel het maatschappelijk leven. Dit verhaal is – althans voor zover ik het zie – nog onaf. De kinken in de kabel binnen de grotere, meer grootschalige samenwerking met al haar communicatie- en machtsvraagstukken, vormen nog een groot risico in dit model. De opbouw is democratisch van onderen op gedacht. Dat is goed, maar is het niet nog sterker een antibureaucratische wisselwerking tussen de verschillende niveaus voor te stellen?
    Een zeker centralisme hoeft toch niet altijd neerbuigend, onderdrukkend of bureaucratisch te zijn? Bookchin verwijst soms naar de Griekse samenleving en filosofie, waarbij hier dan toch ook gedacht kan worden aan Aristoteles, die ongetwijfeld hier meer de noodzaak tot een balans benadrukt zou hebben, in de lijn van zijn ‘Politica’. Een balans van de macht van het lokale en andere relevante schaalniveaus. Dus duidelijk inclusief de gezochte opbouw van onderop met de reële macht van de basis.
    Anders gezegd: leidt de op grond van reële ervaringen van het socialisme ontstane afkeer van centralisme niet tot een onevenwichtigheid? Is hier sprake van een ‘overdreven’ kritiek op élk centralisme? Is het confederalisme op dit punt wel voldoende uitgewerkt?

Als een individualistisch anarchisme wordt afgewezen en communale netwerken centraal worden gesteld, zoals Bookchin doet, bestaat er nog geen volledig model voor een sociaal samenleven met de macht aan de basis. En is er zeker nog geen praktijk voorhanden hoe de economie en samenleving op grotere schaal een goede en sociale vorm krijgen en behouden. Dit kan een zwakte van het idee betekenen, maar misschien is dit eerder koudwatervrees, een gebrek aan vertrouwen in de kracht en creativiteit van de lokale gemeenschap.
      Dit vraagt om meer, zowel meer theorie als om uitvoering in de praktijk. En om meer mensen die kritisch en bewust de ingezette gedachtelijn afmaken. Niet zozeer met betrekking tot het korte revolutionaire moment, het begin, maar de lange duur, de ontwikkeling van dit model in de praktijk.

Wat deze praktijk betreft is er op een bijzondere manier een begin mee gemaakt, die ook Bookchins politieke filosofie weer meer bekendheid heeft gegeven. PKK-leider Abdullah Öcalan, gevangen in de Turkse cel, heeft Bookchins werken bestudeerd en het democratisch confederalisme aanbevolen. In Rojava (West-Koerdistan) waar de bevolking van vooral Koerden het nu voor het zeggen heeft na het verdrijven van Islamitische Staat, wordt deze vorm van samenwerking en besturen praktisch toegepast.

Maar ja, de praktijk, dat deze toepassing hier en daar misschien nog niet optimaal is zegt helemaal niets over de waarde van het idee. Pionieren zonder fouten kan niet. Een veel groter risico is dat in de strijd van de grootmachten en lokale machten Rojava knel zit en verder bekneld raakt tussen de vermeende belangen van Turkije, Syrië, de Verenigde Staten, Rusland, Irak (etc.).
    Zit in die ‘wereldpolitiek’ voldoende verstand om te beseffen dat de nu ontstane situatie in Rojava veel en veel soorten nieuwe kansen biedt? Helaas is de politiek haar verstand maar al te vaak helemaal kwijt. Bookchin kan wat oude labels vér overtroffen hebben, helaas bestaan ze in de ‘oude’ internationale politiek nog volop.




Bronnen over en van Murray Bookchin o.m.:

- Roger Jacobs, Murray Bookchin en het tweede leven van de sociale ecologie, in Vlaams Marxistisch Tijdschrift, Jaargang 50, nr. 2, zomer 2016.
Op internet: http://www.imavo.be/vmt/16216-Jacobs.pdf

- Werken van Murray Bookchin op Marxists.org:
https://www.marxists.org/nederlands/bookchin/index.htm

Het citaat uit 1989 staat in Bookchins artikel Radicale politiek in een tijdperk van voortdurend kapitalisme. Te lezen op Marxists.org.




 
Murray Bookchin












donderdag 11 januari 2018

The Fugs voor Bernie Sanders


Het verstand komt met de jaren. Jawel. Sommigen varen echter blind op het cliché dat je dan ook je wilde haren verliest, politiek, van links naar rechts natuurlijk. Toch weet het bezonnen verstand vaak wel beter. Als dat al een beetje vroeg aanwezig was, is het eerder de kunst jouw idee gewoon te blijven huldigen. Huldigen is verdedigen, uitdragen, verder kritisch blijven onderzoeken en ontwikkelen. Serieus en liefst met een gezonde dosis humor, tegen het cynisme!

Zo ongeveer 1969 noemt men de tijd van Flower Power. Niet alleen muzikaal, het was ook politiek, met name gericht tegen de Vietnamoorlog en de rol van de Verenigde Staten in de wereldpolitiek. Maar al vroeg, in 1965, speelden The Fugs hun aanstekelijke poëtische en kritische nummers.
      The Fugs, in Nederland niet (meer) bekend? Foei! De Fugs waren goed en zijn dat op hun wijze nog altijd. Nog altijd politiek agiterend en poëtisch. Voorlopers van de punk worden ze wel genoemd. Nou ja, het moet kennelijk ergens bijpassen in Labeltjesland. Vergeet niet dat ze vaak met hun humor vrolijker klinken dan veel hedendaags relativisme en cabaret. Zomaar in deze tijd, anarcho-optimisten?

Pas noemde in een stukje over de ook al half vergeten groep Pearls Before Swine een van de leden van die groep The Fugs. Voor hen was het een voorbeeld van een goede band, toen zij destijds zelf begonnen.
    Gauw weer even The Fugs opgezocht. Ze zijn er nog altijd. Op YouTube staat het oude provocerende spul. En politiek uitdagen doen ze nog altijd, op hun haast onnavolgbare wijze.
      Luister maar naar het recente liedje voor Bernie Sanders. Na je dat hebt gehoord zoek je vast nog wel even verder. Enkele links staan hieronder, de rest is zo te vinden. Beetje wennen misschien, maar ’t gaat wel ergens over. Nog altijd. Kunst voor de vooruitgang.


https://www.youtube.com/watch?v=o-9IIRzR3k8

https://www.youtube.com/watch?v=b1AQ4NuJUA8

en een oudje: https://www.youtube.com/watch?v=iqG81KrROis

The Fugs hebben ook een website: http://www.thefugs.com













zaterdag 6 januari 2018

Ongelijkheid ofwel De actualiteit van de klassenmaatschappij



‘De burgerlijke maatschappij biedt met deze tegenstellingen en hun vervlechting het schouwspel van zowel mateloosheid als ellende, alsook van het fysieke en zedelijke bederf dat beide gemeen hebben.’

Georg Hegel (1770-1831)


Ongelijkheid is het duivelse hart van de kapitalistische maatschappij; hebzucht en hoogmoed vormen de ziel ervan.
      Socialisten willen het systeem van ongelijkheid opheffen. Dan heeft een nieuwe maatschappij ook een ander kloppend hart nodig. Dat houdt in ieder geval solidariteit en een bewuste sociale sturing op vele schaalniveaus in. Bewust, dit betekent dus ook dat de maatschappelijke vervreemding wordt bestreden en in hoge mate wordt overwonnen.

Feitelijk zijn er tal van vormen van ongelijkheid, segregatie en uitbuiting. Niet dat mensen als persoon niet flink zullen verschillen, het gaat hier om hun maatschappelijke rol, die van kapitalist of van arbeider, werker, producent. Waar sta je, wat doe je, wat eigen je jezelf toe, waar profiteer je van en wat gun je aan de ander? Het gaat om het systeem dat je in stand houdt of bestrijdt, en om het bewustzijn daarvan. Vervreemd of niet? Hoe en in welke mate?

De verschijningsvormen van de fundamentele ongelijkheid zijn legio. De vermogenden en bezitlozen zijn ook afgelopen jaar wereldwijd weer verder van elkaar komen te staan. De invloed op de eigen werkomstandigheden is beperkt. Vaak geldt hetzelfde voor de leefomstandigheden in de eigen buurt en wijk.
      Ongelijkheid blijkt ook uit het schrijnend voorbeeld van de woontoren die in Londen afbrandde door de hebzucht van de eigenaar en waar de gevluchte bewoners nog steeds in hotels bivakkeren. Om € 5000 te besparen op brandwerende panelen werden meer dan 50 levens geofferd. Geld en macht waren bepalend en zijn dat in de verdere afhandeling nog steeds.
      De Nederlandse loonstrook van 2018 vertelt ook heel wat. De gierigheid van het kapitaal druipt ervan af, wanneer je deze vergelijkt met de dagelijks verkondigde mantra dat het o zo goed gaat met ‘onze’ economie. En de jongeren van nu lijken te leven in een vrije digitale en feestvierende wereld, maar worden als flexibele weggooiwerker stevig uitgebuit. Zij worden geacht zichzelf te koop aan te bieden, al prijzen ze daarmee natuurlijk vooral hun breed inzetbare arbeidskracht en intelligentie aan.
      Ongelijkheid als maatschappelijk afvoerputje bestaat onder meer in de vorm van groepen verwarde mensen op straat die door de bezuinigingen zichzelf maar moeten leren redden en wanneer ze dat niet kunnen vaak aan hun lot worden overgelaten. Zij zullen nooit voorop lopen in de strijd, maar staan wel voorop in de uitdrukking, de verschijningsvormen van de ongelijke samenleving.

Ongelijkheid heeft veel met zeggenschap te maken en met het gebrek eraan. Het gaat niet om de boze kapitalist versus de sympathieke werker, maar om het systeem dat mensen steeds tegen elkaar uitspeelt en vernieuwingen óók toont als hernieuwde uitbuiting.
    Een structuur die verdeeldheid zaait schept identiteiten. Wil je dus verschillende identiteiten leren kennen, dan moet de ontstaansgrond ervan ook worden begrepen. Die liggen altijd voor een groot deel in de maatschappelijke verhoudingen. Dus een ontstaansgrond die verdeeldheid zaait en het menselijk bewustzijn inkadert, dus beperkt, moet tegelijk goed begrepen worden. Dat is lastig, paradoxaal, het vraagt om een oplossing van ‘met de haren uit het moeras ….’

De filosoof Georg Hegel schreef in zijn boek ‘Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie’ – mede op basis van studie van Britse economen – over het ontstaan van grote vervreemding door de opkomende industrie. Daardoor werden mensen, vooral jongeren, losgerukt uit hun eigen (boeren)milieu. Hegel is heel kritisch maar ziet geen duidelijke oplossing en wil de rol van de (conservatieve) staat niet ondermijnen. Hij denkt (haast) revolutionair, maar roept niet op tot revolutionair handelen.
      Karl Marx gaat hier op Hegel door, maar ánders: zelf doen, zelf actie ondernemen, proberen de wereld te veranderen, in een dubbele beweging van bewustwording en structurele maatschappelijke verandering. Interactie van denken en doen, die beide opheft, verbetert, tot nieuwe vormen voert.

Vrijheid staat haaks op ongelijkheid. Gelijkheid zonder vrijheid is nooit de werkelijk gezochte gelijkheid, want het gaat om het leven, de rechten en de ontwikkelingsmogelijkheden van de mens.
      Marx’ doel is nooit een van te voren precies bedachte structuur van een heilstaat, maar de opheffing van vervreemding, zodat de mens zich vrij kan ontwikkelen, waarbij als voorwaarde vooral de onderdrukkende structuren moeten worden bestreden. Marx veronderstelt grote vrijheidsmogelijkheden voor de mens, die echter nog door onderdrukkende structuren, diep economisch en psychologisch ingebed, worden geblokkeerd.

De vervreemde mens is een verscheurd wezen – zowel als persoon als levend in ongelijke sociale klassen – dat zich niet volledig kan herstellen, zolang de maatschappij dat verhindert.
      Ongelijkheid tot in de wortel bestrijden, dat is de radicale trek in Marx’ werk. Marx is hierover enerzijds zelfverzekerd, in theorie is het probleem oplosbaar, nu de praktijk nog. Tegelijk is zijn werk – je zou bijna zeggen principieel – onaf, want er zijn steeds praktische maatschappelijke aspecten die verder onderzocht, blootgelegd en aangegrepen moeten worden.

Klassen, de structureel verschillende rollen in de kapitalistische ontwikkeling, bestaan dus. Ook al zien deze klassen er in de privépersoon uiterlijk totaal anders uit dan ten tijde van Marx. Het maatschappelijk leven toont nog altijd veel overeenkomstige ongelijkheid. Wil de wereld veranderen dan zullen mensen in een gezamenlijke beweging zowel de vervreemding moeten aanpakken, als de structuur die steeds weer leidt tot vervreemding.
    Zal dit ooit lukken? Er is hoop. Niemand zegt dat deze gezamenlijke radicale progressieve beweging niet kan bestaan uit kleinere onderdelen die op den duur aan kracht, omvang en diepgang kunnen winnen. Het kapitaal heeft ook niet in één dag zijn hegemonie verworven.

Ongelijkheid tussen groepen, klassen, en in macht, zeggenschap en rijkdom. Zij bestaat volop. Kranten ‘brengen’ hierover slechts het nieuws, vaak in feite vervreemdend, want ze leren de mensen de ongelijkheid voor kennisgeving aan te nemen. Deze gewenning is ook een vervreemding.
      Marx zou eerder willen dat kranten een stap verder gaan. Moet dat wat waar is niet leiden tot een adequate actie? Benepen objectivisme kent hij niet, eerder ‘een dialoog’ tussen het blootleggen van feiten én de oproep tot een passende reactie. Wat dus neerkomt op een interactie van objectiviteit en subjectiviteit, met voor beide invalshoeken een grote uitdaging.
    In zo’n veranderingsproces zullen vele waarheden vervluchtigen. Wat eens een vaste identiteit leek, kan een fase in een emancipatieproces blijken. Wat dat betreft staat er heel weinig vast. Dat is geen reden de veelvormige ongelijkheid niet te bespreken en te bestrijden. In het hier en nu.





Bron citaat van Hegel: Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie, § 185, p. 193, vertaling Willem Visser, Uitgeverij Boom, Amsterdam 2014.





Georg Hegel


Karl Marx












dinsdag 2 januari 2018

Goudvinken op kantoor en in de boom


Met Nieuwjaar hoor je nog eens wat. Geknal bedoel ik niet, maar op visite. Hieronder zie je een foto van een goudvink (Pyrrhula pyrrhula), een mannetje. Helaas was ik er een paar weken geleden net niet snel genoeg bij om zo’n foto te nemen, dus maar even geleend. Foto’s van goudvinken heb ik wel genomen, meestal in het bos, maar dan vaak wat op afstand.
    Een paar weken geleden zat in de achtertuin op de vogeldrinkbak opeens een pontificale goudvink. De rode borst naar mij toe. Achter het huis staat een boom waar eens in de zoveel jaar een clubje goudvinken foerageert. De zaden of de nieuwe al wat uitlopende knoppen zijn lekkere hapjes voor deze vinken. Altijd op dezelfde boom. De buren achter kijken makkelijk in die boom, maar wij hebben de drinkbak.
      De goudvinken zaten ongeveer een week in ons buurtje. In de stad is heel wat natuur te zien, dat blijkt altijd maar weer.

Zo blijkt mijn familie ook vaak goudvinken te zien, maar dan op het werk. De prachtvink als uitdrukking van de bureaucratie. Op het ziekenhuis loopt volgens het personeel een ‘goudvink’ rond. Die vinkt de punten van het protocol af en betuttelt de collega’s vanuit een hogere salarisschaal. ‘Trek een schone jas aan, je loopt al dagen in een vuile.’ Dat moet mooi werk zijn, afvinker, goedbetaald een ander vertellen wat die moet doen. Goudvinken heb je dus in soorten.
    Of in een andere grote organisatie. Daar kennen ze de afdeling ‘Vinken en Kruisjes’. Ook niet officieel natuurlijk, maar de werknemers weten precies waar die zit. Een groeiende afdeling, de goudvink is in de organisatie een vruchtbare vogel. Alhoewel, als zo’n goudvink komt koekeloeren of iedereen wel volgens opdracht aan het werk is en dan trots als een pauw rondloopt, denk ik misschien eerder aan een goudhaan. Maar ja, dat zijn maar kleine vogeltjes.

Zo blijkt er ornithologisch heel wat te doen in de hedendaagse bureaucratie. Ieder kent de goudvink. Er lijkt nog heel wat personeel vrij rond te vliegen dat nog voor het echte werk in te zetten is bij een ‘krimpende arbeidsmarkt’.
      Ondertussen hebben onze goudvinken de boom bij de achterburen verlaten. De vrijheid van de goudvink blijkt groter dan die van de bureaucraat. Laat dat maar zo blijven. Een gelukkig Nieuwjaar zonder vinkjes en kruisjes.






Pyrrhula pyrrhula






P.S. Wat is de goudvink, de vogel, toch vriendelijk. Direct nadat deze blog was gepost, waren ze weer terug in hun boom.
En ook daarna kwamen enkele weer terug. Op 17 januari lukte het de onderstaande weliswaar niet perfecte, maar wel vrij duidelijke foto's in de achtertuin te nemen. Mooi, zo'n 10 dagen voor de Nationale Tuinvogeltelling van Vogelbescherming (27 en 28 januari). Dan mogen ze ook even komen langsvliegen.