zaterdag 6 januari 2018

Ongelijkheid ofwel De actualiteit van de klassenmaatschappij



‘De burgerlijke maatschappij biedt met deze tegenstellingen en hun vervlechting het schouwspel van zowel mateloosheid als ellende, alsook van het fysieke en zedelijke bederf dat beide gemeen hebben.’

Georg Hegel (1770-1831)


Ongelijkheid is het duivelse hart van de kapitalistische maatschappij; hebzucht en hoogmoed vormen de ziel ervan.
      Socialisten willen het systeem van ongelijkheid opheffen. Dan heeft een nieuwe maatschappij ook een ander kloppend hart nodig. Dat houdt in ieder geval solidariteit en een bewuste sociale sturing op vele schaalniveaus in. Bewust, dit betekent dus ook dat de maatschappelijke vervreemding wordt bestreden en in hoge mate wordt overwonnen.

Feitelijk zijn er tal van vormen van ongelijkheid, segregatie en uitbuiting. Niet dat mensen als persoon niet flink zullen verschillen, het gaat hier om hun maatschappelijke rol, die van kapitalist of van arbeider, werker, producent. Waar sta je, wat doe je, wat eigen je jezelf toe, waar profiteer je van en wat gun je aan de ander? Het gaat om het systeem dat je in stand houdt of bestrijdt, en om het bewustzijn daarvan. Vervreemd of niet? Hoe en in welke mate?

De verschijningsvormen van de fundamentele ongelijkheid zijn legio. De vermogenden en bezitlozen zijn ook afgelopen jaar wereldwijd weer verder van elkaar komen te staan. De invloed op de eigen werkomstandigheden is beperkt. Vaak geldt hetzelfde voor de leefomstandigheden in de eigen buurt en wijk.
      Ongelijkheid blijkt ook uit het schrijnend voorbeeld van de woontoren die in Londen afbrandde door de hebzucht van de eigenaar en waar de gevluchte bewoners nog steeds in hotels bivakkeren. Om € 5000 te besparen op brandwerende panelen werden meer dan 50 levens geofferd. Geld en macht waren bepalend en zijn dat in de verdere afhandeling nog steeds.
      De Nederlandse loonstrook van 2018 vertelt ook heel wat. De gierigheid van het kapitaal druipt ervan af, wanneer je deze vergelijkt met de dagelijks verkondigde mantra dat het o zo goed gaat met ‘onze’ economie. En de jongeren van nu lijken te leven in een vrije digitale en feestvierende wereld, maar worden als flexibele weggooiwerker stevig uitgebuit. Zij worden geacht zichzelf te koop aan te bieden, al prijzen ze daarmee natuurlijk vooral hun breed inzetbare arbeidskracht en intelligentie aan.
      Ongelijkheid als maatschappelijk afvoerputje bestaat onder meer in de vorm van groepen verwarde mensen op straat die door de bezuinigingen zichzelf maar moeten leren redden en wanneer ze dat niet kunnen vaak aan hun lot worden overgelaten. Zij zullen nooit voorop lopen in de strijd, maar staan wel voorop in de uitdrukking, de verschijningsvormen van de ongelijke samenleving.

Ongelijkheid heeft veel met zeggenschap te maken en met het gebrek eraan. Het gaat niet om de boze kapitalist versus de sympathieke werker, maar om het systeem dat mensen steeds tegen elkaar uitspeelt en vernieuwingen óók toont als hernieuwde uitbuiting.
    Een structuur die verdeeldheid zaait schept identiteiten. Wil je dus verschillende identiteiten leren kennen, dan moet de ontstaansgrond ervan ook worden begrepen. Die liggen altijd voor een groot deel in de maatschappelijke verhoudingen. Dus een ontstaansgrond die verdeeldheid zaait en het menselijk bewustzijn inkadert, dus beperkt, moet tegelijk goed begrepen worden. Dat is lastig, paradoxaal, het vraagt om een oplossing van ‘met de haren uit het moeras ….’

De filosoof Georg Hegel schreef in zijn boek ‘Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie’ – mede op basis van studie van Britse economen – over het ontstaan van grote vervreemding door de opkomende industrie. Daardoor werden mensen, vooral jongeren, losgerukt uit hun eigen (boeren)milieu. Hegel is heel kritisch maar ziet geen duidelijke oplossing en wil de rol van de (conservatieve) staat niet ondermijnen. Hij denkt (haast) revolutionair, maar roept niet op tot revolutionair handelen.
      Karl Marx gaat hier op Hegel door, maar ánders: zelf doen, zelf actie ondernemen, proberen de wereld te veranderen, in een dubbele beweging van bewustwording en structurele maatschappelijke verandering. Interactie van denken en doen, die beide opheft, verbetert, tot nieuwe vormen voert.

Vrijheid staat haaks op ongelijkheid. Gelijkheid zonder vrijheid is nooit de werkelijk gezochte gelijkheid, want het gaat om het leven, de rechten en de ontwikkelingsmogelijkheden van de mens.
      Marx’ doel is nooit een van te voren precies bedachte structuur van een heilstaat, maar de opheffing van vervreemding, zodat de mens zich vrij kan ontwikkelen, waarbij als voorwaarde vooral de onderdrukkende structuren moeten worden bestreden. Marx veronderstelt grote vrijheidsmogelijkheden voor de mens, die echter nog door onderdrukkende structuren, diep economisch en psychologisch ingebed, worden geblokkeerd.

De vervreemde mens is een verscheurd wezen – zowel als persoon als levend in ongelijke sociale klassen – dat zich niet volledig kan herstellen, zolang de maatschappij dat verhindert.
      Ongelijkheid tot in de wortel bestrijden, dat is de radicale trek in Marx’ werk. Marx is hierover enerzijds zelfverzekerd, in theorie is het probleem oplosbaar, nu de praktijk nog. Tegelijk is zijn werk – je zou bijna zeggen principieel – onaf, want er zijn steeds praktische maatschappelijke aspecten die verder onderzocht, blootgelegd en aangegrepen moeten worden.

Klassen, de structureel verschillende rollen in de kapitalistische ontwikkeling, bestaan dus. Ook al zien deze klassen er in de privépersoon uiterlijk totaal anders uit dan ten tijde van Marx. Het maatschappelijk leven toont nog altijd veel overeenkomstige ongelijkheid. Wil de wereld veranderen dan zullen mensen in een gezamenlijke beweging zowel de vervreemding moeten aanpakken, als de structuur die steeds weer leidt tot vervreemding.
    Zal dit ooit lukken? Er is hoop. Niemand zegt dat deze gezamenlijke radicale progressieve beweging niet kan bestaan uit kleinere onderdelen die op den duur aan kracht, omvang en diepgang kunnen winnen. Het kapitaal heeft ook niet in één dag zijn hegemonie verworven.

Ongelijkheid tussen groepen, klassen, en in macht, zeggenschap en rijkdom. Zij bestaat volop. Kranten ‘brengen’ hierover slechts het nieuws, vaak in feite vervreemdend, want ze leren de mensen de ongelijkheid voor kennisgeving aan te nemen. Deze gewenning is ook een vervreemding.
      Marx zou eerder willen dat kranten een stap verder gaan. Moet dat wat waar is niet leiden tot een adequate actie? Benepen objectivisme kent hij niet, eerder ‘een dialoog’ tussen het blootleggen van feiten én de oproep tot een passende reactie. Wat dus neerkomt op een interactie van objectiviteit en subjectiviteit, met voor beide invalshoeken een grote uitdaging.
    In zo’n veranderingsproces zullen vele waarheden vervluchtigen. Wat eens een vaste identiteit leek, kan een fase in een emancipatieproces blijken. Wat dat betreft staat er heel weinig vast. Dat is geen reden de veelvormige ongelijkheid niet te bespreken en te bestrijden. In het hier en nu.





Bron citaat van Hegel: Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie, § 185, p. 193, vertaling Willem Visser, Uitgeverij Boom, Amsterdam 2014.





Georg Hegel


Karl Marx