woensdag 20 juni 2012

Helemaal actueel nieuws

Het Journaal meldt vandaag dat kredietbeoordelaar Moody's de beoordeling van Turkije heeft verhoogd van Ba2 naar Ba1. Verder blijft de verwachting voor de toekomst ook positief, zo wordt ons medegedeeld.
En kijk, ze laten er een mooie foto bij zien. Hierop zitten zo’n twintig Turkse mannen knus met hun hengeltje in de Bosporus te vissen. Of ergens anders, maar relaxed is het zeker.

Dus meer vissen, meer ontspanning, dat doet de economie opleven! Niet langer werken, maar wat korter. Het werk eerlijk verdelen en met de hoge arbeidsproductiviteit is er dan na het werk genoeg tijd over. Werkgevers persen echter liefst nog langere arbeid uit het individu en de rest kan stikken.
Korter werken is niet het hele verhaal om de crisis op te lossen. Maar de Turken bewijzen, het hoort er wel bij.



Leve de vrije tijd


donderdag 14 juni 2012

De vakbeweging!


De vakbeweging. Welke, de bestaande of de Nieuwe? Gewoon, de vakbeweging, in de eerste plaats de FNV. Paniek lijkt de oorzaak van de overhaastige opzet voor een Nieuwe vakbeweging na het gedoe over het standpunt over de pensioenleeftijd.

Vanwege het belang eindelijk het neoliberalisme een halt toe te roepen en weer meer in de richting van een sociale of zelfs een socialistische politiek te gaan, hebben socialistische partijen en de vakbeweging elkaar hard nodig. Omdat een grote macht tegenover hen staat, die niet alleen de grote lijnen bepaalt, maar doorgedrongen is tot in de kleinste vezels van de maatschappij, zoals het gezin, de buurt en de verenigingen.
Elkaar nodig, niet alleen vanwege de macht in het algemeen, maar ook om de concrete raakvlakken: de pensioenleeftijd, arbeids- en ontslagrecht, gezondheid, werk- en leefomstandigheden, lonen, arbeidsduur en milieuvragen. Er zijn talrijke belangrijke vragen die zowel de parlementaire en buitenparlementaire politiek als de vakbeweging aangaan.
Sociale politiek en vakbeweging zijn dus op elkaar aangewezen. Doen alsof er geen wederzijdse invloed is, zou neerkomen op struisvogelpolitiek.

Paniek is een beroerde raadgever. Intussen zijn de nodige commentaren over de ‘Nieuwe’ vakbeweging verschenen. De oplossingen houden niet over. Waar zijn de argumenten voor gefundeerde conclusies? Zijn er nog leden die het kunnen volgen?

Het beste is de ontwikkeling van de vakbeweging vanuit de bestaande bonden richting te geven. Bonden kunnen enorm veel van elkaar leren, evenals van andere maatschappelijke sectoren.
Wanneer de grote bonden een ongedeelde vakbeweging willen en daartegenover de kleinere wijzen op hun directe relatie met de leden en kennis van vakinhouden, zorg dan dat de oplossing beide sterke kanten goed verenigt. Niet gelijk kleine bonden willen opheffen, maar deze versterken, en tegelijk wel gezamenlijk de centrale versterken. Dat laatste is broodnodig om in kwesties die alle werknemers en werklozen raken krachtig te kunnen optreden.
Eén overhaast top-down geformuleerd organisatiemodel kan echter nooit de problemen oplossen. En rigoureus één werkorganisatie opzetten heeft het risico het hele apparaat te bureaucratiseren of zelfs op te blazen.

De vakbondsdemocratie; helaas bestaat die nauwelijks meer. Ook kleinere bonden die trots zijn op hun inhoudelijke benadering en directe contacten met leden, zijn heel weinig gericht op het organiseren van leden aan de basis en deze een permanente stem te geven in het beleid. De vakbondsdemocratie wordt echt niet veel sterker met een zogeheten vakbondsparlement, daarentegen wel door in de bonden vanaf de basis de leden keer op keer bij het werk te betrekken. Fixatie op een ledenparlement zal richtingenstrijd aanscherpen. Een parlement toevoegen in een al zwaarbeladen structuur kan ontaarden in veel kleinburgerlijk en formalistisch gedoe.

Het verhaal van Jetta Klijnsma c.s. lijkt een mooie oefening voor studenten bestuurskunde, maar krijgt als werkstuk toch een onvoldoende. Formele lijnen en zeker de voorgestelde versnippering lossen de vragen niet op. De bonden moeten sterker, de eendracht moet vanuit de inhoud en gezamenlijke belangen worden georganiseerd en de democratie vanaf de basis. De werkorganisatie(s) kan (kunnen) veel communicatiever optreden naar de leden, niet top-down maar in wisselwerking.

Overhaaste en grofvormige verandering zal leiden tot dezelfde teleurstellingen die afgelopen periode door de grote schaalvergrotingen in onderwijs en de zorg ontstonden. Werk vanuit het bestaande, democratie van onderen op en zorg op geëigende momenten voor betere samenwerking tussen sociale partijen en bewegingen. Werk onder jongeren permanent aan scholing over de sociaal-maatschappelijke betekenis van de vakbond, zodat zij zich graag aansluiten.
Document van tafel, maar niet de hakken of de kop in het zand.







maandag 11 juni 2012

Hoepel

Wanneer je je met toeval inlaat, is er veel te zien. Zo luidt ongeveer mijn principe als ik lopend of op de fiets de natuur in trek. Soms vraagt iemand, ‘Waar ga je naar toe?’ ‘Zie ik nog wel.’ Niet dat de opties onbekend zijn, maar het hangt wel van wind, stemming en tij af welke kant me trekt. Dan is overal wel wat te zien. Het gaat niet altijd op, bijvoorbeeld niet bij een geplande natuurexcursie. Maar ook dan, de vogels en de vogelaars, de mosjes en ander gewas, er komt van alles voorbij.

Pas op tv in ‘Vroege Vogels’  liet Midas Dekkers zien dat je een hoepel moet gooien en waar die terecht komt de natuur kunt bestuderen. Als je goed kijkt op die toevallige plek is vaak veel aardigs te ontdekken.
Dat is het precies. Zo’n hoepel is een kader en daarbinnen ben je nog lang niet klaar. De hoepel is een concentratie. De gooi lijkt een toeval, al kun je je dat nog afvragen. Binnen de hoepel valt al gauw iets op en spelen tal van verbanden. Die kun je verder bekijken, bestuderen zelfs.

Aan de hoepel moest ik terugdenken, toen ik kort erna een gesprek had met een goede kennis over levensbeschouwing en religie. Zelf bevalt het boeddhistische ‘hier en nu’ me wel. Het hier en nu is al groot genoeg. Door dit met een echte of denkbeeldige hoepel te bepalen kun je al te grote vragen loslaten. Van die vragen die mensen eerder verwarren dan dat ze wat oplossen. Binnen de hoepel blijven genoeg vragen en verwondering over.

Als je eenmaal de hoepel van het hier en nu wat beter kent, kun je vervolgens deze gerust een stuk groter maken en betrokken zijn op andere mensen, de omgeving en zo nodig zelfs de politiek. Je waarnemen en denken goed bepalen hoeft niet te leiden tot afsluiten van wat daarbuiten ligt. Je kunt meerdere spellen spelen met de hoepel.

De Russische schrijver Daniil Charms (1905-1942), die in zijn absurde en onder Stalin beslist niet gewaardeerde verhalen heel wat toeval laat zien en verstopt, meende: ‘Echte belangstelling is het belangrijkste in het leven. Een mens zonder belangstelling voor wat dan ook gaat snel ten onder.’
Kijken naar de wereld, de natuur en het leven. Is er een handiger hulpmiddel voor je belangstelling dan een echte of denkbeeldige hoepel? Een blikverruimende begrenzing.




Bron van het citaat: Daniil Charms, Alle mensen houden van geld, Pegasus, Amsterdam 1990, p. 70.
Wil je het hoepelfragment in ‘Vroege Vogels’ zien, klik hier




dinsdag 5 juni 2012

Durven vooruit te denken - Deel 2


In deze weblog zal een enkele keer een wat langer artikel verschijnen. Dit keer deel 2 van het artikel over conservatisme en socialisme. Deel 1 staat in de weblog van vorige week.


Durven vooruit te denken
Over conservatisme en socialisme(1)

Deel 2


Friedrich Engels en de utopisch socialisten

Friedrich Engels schrijft van 1876-1878 zijn boek ‘Anti-Dühring’. Dit is een van de weinige al tijdens hun leven gepubliceerde werken van Marx en Engels, dat een populair overzicht van hun gezamenlijke ideeën geeft. Dit boek richt zich tegen de Berlijnse universitair docent Eugen Dühring. Dühring had volgens Engels onder meer een karikatuur gemaakt van het oudere socialisme, dat vaak utopisch socialisme genoemd wordt. Het gaat dan om socialisten c.q. communisten als Claude-Henri de Saint-Simon (1760-1825), Charles Fourier (1772-1837), Robert Owen (1771-1858) en anderen. De ‘Anti-Dühring’ gaat over veel meer, maar de verdediging van deze utopisch socialisten neemt een opmerkelijke plaats in. Engels en Marx zien hun inzet als wetenschappelijk, een verder gevorderd denken op basis van grondig feitenonderzoek, ten bate van het streven naar een socialistische maatschappij. Dat sluit waardering voor de oudere ‘utopisten’ echter geenszins uit. Veel te vaak is hun visie gesimplificeerd, alsof men in het verleden maar naïef was, en dat nu verleden tijd is.
    Engels ziet de utopisten als utopist ‘omdat zij niet anders konden zijn in een tijd, waarin de kapitalistische productiewijze nog zo weinig zo weinig ontwikkeld was. Zij waren genoodzaakt om de elementen van een nieuwe maatschappij uit het hoofd te construeren, omdat deze elementen in de oude maatschappij zelf nog niet algemeen zichtbaar aan de dag traden; zij moesten zich voor de grondslagen van hun nieuwe bouwwerk tot een beroep op de rede beperken, omdat zij zich nu eenmaal niet op de geschiedenis van hun tijd konden beroepen.’(2)
    Engels bekritiseert hier geenszins een denken dat actief naar een betere maatschappij zoekt, maar relativeert het waarheidsgehalte ervan, zolang dat nog onvoldoende op feiten gebaseerd kon zijn. In zijn tijd kan dat beter, al zal Marx in Het kapitaal er ook niet in slagen een waterdichte redenering te vinden die aantoont dat het socialisme er zal komen, nog los van een idee hoe dat er precies uit zou moeten zien. Al geven bijvoorbeeld Het communistisch manifest en concrete programmapunten van de Internationale wel aspecten weer van dat socialisme. En deze lopen voor een deel weer aardig parallel met opvattingen van de oudere socialisten.
    Engels waardeert de ‘utopisten’. Bij Fourier bespeurt hij bijvoorbeeld ‘een diep doordringende kritiek op de maatschappelijke toestanden. (…) Ongenadig legt hij de materiële en morele misère van de burgerlijke wereld bloot (…)’(3) En: ‘Fourier is niet alleen criticus, zijn altijd opgewekte natuur maakt hem tot satiricus en wel tot een der grootste van alle tijden.’ Ook hanteert Fourier de dialectiek ‘even meesterlijk als zijn tijdgenoot Hegel.’ Grotere complimenten geven Marx en Engels niet. Robert Owen is van vergelijkbare statuur. Hij was niet alleen een denker maar organiseerde praktische experimenten ‘waarvan het communisme aan consequentheid niets te wensen overliet.’(4)

De samenleving verandert, maar de rode draad van het denken dat vanuit het bestaande abstraheert en zich een betere wereld of meer harmonieuze structuur voorstelt, blijkt historisch onbreekbaar te zijn. Ondanks de verschillen, de discontinuïteit, is er een sterke continuïteit. Inzet voor rechtvaardigheid en een sociale samenleving. Al vóór Thomas More en van Utopia naar de utopisten, verder naar Marx en Engels en vele andere socialisten. Ook het sociale denken van nu en een socialistische politiek die zich bijvoorbeeld tegen tweedeling richt, tonen het beeld van dezelfde sociale inzet. Het is een sociaal verworven diep menselijke trek zich maar niet neer te willen leggen bij ongelijkheid en een gemis aan rechten. Natuurlijk speelt het eigenbelang van de onderdrukte een grote rol, maar er is meer. Ook denkers die later utopist genoemd werden, zagen reële kansen voor hun tijd. Genoemde socialisten als Saint-Simon en Owen handelden niet uit een beperkt eigenbelang, maar uit solidariteit met de lagere klassen van hun tijd.


Progressief is laten zien dat het anders kan

Wat is eigenlijk progressief? Dit is het actief willen benutten van nieuwe veranderingsmogelijkheden. Daarmee ben je er nog niet. Er zijn keuzes mogelijk. Materiële zoals technologische veranderingsmogelijkheden zeggen nog weinig over de inzet die men ermee wil plegen. Je zult je altijd moeten afvragen: dat nieuwe vervangt iets, willen we dat ook? Bovendien dwingt de technologie ook ‘autonoom’ bepaalde vormen af. Na de eenmaal gedane uitvinding van de PC moest die wel worden gebruikt. Die toepassing hoeft echter geen ongestuurd proces te zijn. Vernieuwing surft op het bestaande. Iets bestaands kan opgeofferd worden, maar ook verder ontwikkeld en behouden op een hoger niveau.
      Politici of journalisten kunnen wel roepen dat iets progressief is, maar welke keuzes worden er echt gemaakt? Politiek is gestoeld op een meer sociale of socialistische dan wel op een genuanceerd liberale of harde neoliberale inzet, met hierbij nog de diverse religieus georiënteerde varianten en tijdgebonden gezichtspunten. Verandering volgt per definitie nooit helemaal de middenweg of het autonoom vanzelfsprekende, dus wat is de politieke keuze? Progressief realisme is een politieke zoektocht naar evenwicht in behoud en vernieuwing. Een dialectiek van continuïteit en discontinuïteit houdt weliswaar een relatief conservatisme in, maar kan verschillende vormen van verandering betekenen. Als we dit of dat doen, wat is dan het effect? Het nieuwe en goede inbrengen, behouden en ontwikkelen is de kunst.

Maar ja, die stokoude thema’s in de discussie. De socialisten van de 19e en 20e eeuw zagen regelmatig in crisistijd loondruk ontstaan en de uitholling van rechten van de werknemers. Wat is er toch veel oude wijn in nieuwe zakken. Ontslagrecht? Men wil gewoon geen fatsoenlijke rechtspositie en salarissen meer. Heel oude wijn! Op grond van de neoliberale dominantie bestaat er een strijdtafereel met een initiatief van privatisering en winstmaximalisatie enerzijds en een participerende sociale betrokkenheid en de mogelijkheid voor ieder om echt mee te doen anderzijds. De zwakten van de vakbeweging en internationaal van links worden aangegrepen de arbeid te flexibiliseren, te verlengen en goedkoop te maken.  Het strijdtafereel is veelomvattend, maar ook aanwezig op de kleinste plekken in de maatschappij, zoals in het gezin of in het onderwijs. Er zijn wrange voorbeelden zoals plannen om de griffierechten te verhogen, die feitelijk het recht van gewone mensen opheft. Dit is de meest ouderwetse klassenjustitie, op het moment dat rechtszekerheid voor veel mensen zo bitter nodig is. De rechtszekerheid ontnemen, zo zal het ook wel bedoeld zijn. Het smoort verzet.
    Het is niet zonder logica. Ondernemers willen de prijs van de arbeid drukken om nog of opnieuw rendabel te kunnen werken. Tevens willen ze de arbeidstijd van deze goedkoper verkregen arbeid verlengen. Zij kijken naar de korte termijn, het herstel van rendement, en voor de nabije toekomst liefst het flink ophogen ervan. Dit gaat echter gepaard met grote persoonlijke en maatschappelijke drama’s. Gezinnen verarmen, de dalende koopkracht tast de economie aan en goede voorzieningen die verdwijnen of verslechteren kunnen pas na een lange nieuwe strijd terugverworven worden. Er is weinig progressiefs aan. Kapitalistisch gezien lijkt de oplossing logisch, maar er is per saldo een structurele verslechtering gaande in zo’n proces, een negatieve spiraal.

Als deze negativiteit langere tijd bestaat ontstaat gewenning, niet in de laatste plaats door de permanente herhaling in de media dat het allemaal niet anders kan. Op brede schaal mogen mensen meedoen aan het in gang gezette discours. Intussen ontstaat angst en zeker onwennigheid dit discours zelf te analyseren. Dit is nu gaande vanuit en binnen het neoliberale offensief dat al zo’n dertig jaar duurt. Bij een ernstig verzwakte, koersloze en voornamelijk nationaal opererende vakbeweging probeert het kapitalistisch liberalisme het onderste uit de kan te halen. In dat steeds dieper wordende gewennings- en vervreemdingsproces worden nieuwe betekenissen toegekend en vervolgens tot in den treure herhaald. Wat nu progressief, vernieuwend of een hervorming wordt genoemd, was vanuit een vroeger en misschien ook wel in een toekomstig perspectief gewoon domme bezuiniging, conservatief of een verstarring. Het neoliberalisme doordrenkt het leven met het bijbehorende jargon en werkt vervreemding in de hand. Bijvoorbeeld in de vanzelfsprekendheid die ontstaat om het neoliberale belang maar progressief te noemen.
      Het bestrijden van deze vervreemding in een nieuw jasje biedt echter een betere basis voor progressiviteit. In  deze verhoudingen is het gefundeerd progressief wanneer de sociale beweging waardevolle voorzieningen en koopkracht beschermt, tegelijk met het actief en doelgericht benutten van nieuwe technologische en maatschappelijke mogelijkheden. Denk aan een sterkere politieke en economische democratisering en andere kansen die zich vanuit crisissituaties aandienen, inclusief een krachtige inzet voor persoonlijk welzijn, cultuur, duurzaamheid en biodiversiteit.

Opsommingen maken mismoedig. De opsomming van de punten van afbraak versombert. De opsomming van wat er echt moet gebeuren lijkt een loden last te worden. Maar was dit ook niet zo in de tijd van Thomas More, een tijdsgewricht waar het vroege kapitalisme ontstond en bestaande agrarische structuren in Engeland met geweld werden ontmanteld, maar ook rechtssystemen werden vernieuwd, dus een tijd kortom waarin tal van grote veranderingen plaatsvonden? Mores Utopia pakt in één keer tal van vragen samen en dwingt hierover na te denken. Hij wil sociaal richting geven in het vat vol tegenstrijdigheden van die maatschappelijke verandering. Met de latere Franse, Engelse en Duitse utopisch socialisten was dit niet zo anders. Na de Franse revolutie, de bloedige afloop en de restauratie van het oude gezag, maar óók het breed levend besef dat het herleefde conservatisme geen lange levensduur beschoren zou zijn, presenteren de vroege socialisten pakkende beelden, alternatieven. De experimentele structuren van Charles Fourier en Robert Owen dragen des te meer bij. De latere ‘realistische’ of meer wetenschappelijk georiënteerde socialisten zijn hen heel wat dank verschuldigd.
      Progressief is dat je laat zien dat het anders kan. Het gaat nooit om een vorm alleen, maar om de inhoud van de politieke keuzes die nodig zijn. De oude spiegel in de nieuwe werkelijkheid. De vorm van een spiegel, een uitgesproken idee, dat refereert aan wat er is en wat er kan zijn. Zo nodig op deelpunten, altijd met een sociale inhoud. Hervormingen? Iets meer fantasie alstublieft.

Historische ervaringen leren ons dat ideaaltypische beschrijvingen, blauwdrukken en utopieën hun beperkingen hebben. Maar een sociaal model waar als gedachteconstructie mee gespeeld kan worden, en waarbinnen harde feiten en wetenschappelijke verklaringen als zodanig mee worden gewogen, kan heel verhelderend zijn. In wezen is dit niet zo anders dan normale wetenschappelijke modellen, computergames of simulaties. In een defaitistische tijd waarin de socialistische politiek en vakbondsinzet noodgedwongen ook sterk defensief zijn, kan het geen kwaad de fantasie sterker te laten werken. Fantasie, niet helemaal vrije fantasie.
      Wat kan wel? Waarom kunnen mensen met de huidige technologische mogelijkheden niet minder of rustiger werken en de arbeid meer richten op zorg, welzijn en duurzaamheid? Waarom niet ‘out of the box’ gedacht, buiten het private marktconforme model om? Waarom geen vernieuwing door een slimmere mix van regulering en vrij initiatief? Betere sturing vragen is niet hetzelfde als een pleidooi voor een totaal centraal gestuurd model. Bij progressiviteit mag je toch op iets slimmers hopen, dan steeds weer het rijtje belastingaftrek, eigen risico, ontslagrecht en gedwongen arbeid met uitkering voorgeschoteld te krijgen.
      Neoliberalen zullen elk alternatief als naïef of conservatief bestempelen. Dat is hun verhaal. Die fantasie is beperkt, weliswaar momenteel machtig. Zij dompelt het dagelijks leven onder in de vanzelfsprekendheid van ‘Er moet immers bezuinigd worden ….’ Is dat vernieuwing? Bezuinigen is voornamelijk het oude bewaren en dan in mindere mate. Daarbij nog wat opgepoetst oud jargon.


Nieuwe technologie, duurzaamheid en een progressieve mix

Er bestaan tal van sociale en groene experimenten in de marge van de samenleving. Per saldo doen duizenden er aan mee. Ze worden nog niet gebundeld tot een grote kracht. Waarom staat duurzaamheid niet gewoon voorop? Waarom worden inkomens niet gelijk eerlijker verdeeld en mag men eerst van alles verdienen om ‘vervolgens’ topinkomens door belastingen aan te pakken? De wereld staat op z’n kop. Wat kan er met een zekere rationele planmatigheid niet allemaal rustig en goed verlopen? Is er dan te weinig voedsel? Waarom wordt wat nu eenmaal collectief en sociaal is – denk aan energie, bodemschatten en sociale voorzieningen – niet gewoon solidair en collectief geregeld? Als voorbeeld de mobiele en vaste telefonie. Vroeger was telefonie een collectief arrangement. Waarom niet in dit mobiele tijdperk? De winsten zijn waarschijnlijk zo ongeveer voldoende om elk begrotingstekort op te heffen. Bovendien is de gebruikte technologie voor een groot deel gebaseerd op uitvindingen die met collectieve middelen zijn gedaan. Het is paradoxaal dat zo’n nutsvoorziening privaat georganiseerd is.
      Het zijn maar grepen. Ze tonen aan dat een volledige blauwdruk niet eens nodig is om ander denken mogelijk te maken. Het getuigt niet van goede fantasie om als reactie op de ‘vergrijzing’ – een heel fout woord voor een positief feit – alleen te kunnen verzinnen dat ‘we’ ‘wat langer’ moeten werken. Waarom was in de crisisjaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, dus nog maar kort geleden een algemene arbeidstijdverkorting (ATV) aan de orde en werd die massaal vanzelfsprekend gevonden? Voornamelijk omdat het neoliberalisme nog minder sterk was. Als dat nu taboe is gaat het gewoon om politieke standpunten, die doelbewust herhaaldelijk als ‘progressief’ worden gelabeld. Ten onrechte dus.

‘Progressief’ is beter gebruik maken van nieuwe maatschappelijke, sociale, medische en technologische mogelijkheden. De keuze is meer liberaal of sociaal. Meer voor jezelf of voor de ander. Het is altijd een mix. Met een mix van een sterk collectief georganiseerde en duurzame basis met daarop tal van individuele vrijheden is echter niets mis.
      Continuïteit en discontinuïteit vormen een spanningsveld, dus een interactie. Het nieuwe mag niet worden verabsoluteerd. Zonder het bestaande kan het nieuwe niet eens ontstaan. Het is waar dat de blauwdruk risicovol is, maar de allergie kan ook te groot zijn. Het motto ‘Van utopie tot wetenschap’ heeft soms van de afwijzing van elke blauwdruk een cliché gemaakt. Waarom worden er geen slimme variabele, dus niet-rigide modellen ontwikkeld waarin realistisch en wetenschappelijk relevante feiten worden verwerkt? Maak betere modellen, betere blauwdrukken, maar pin je niet op een enkel idee vast. Wat in de toekomst kan worden verwezenlijkt zal ook weer een tijdelijke zaak blijken te zijn. Dat sluit continuïteit van sociale voorzieningen en nuttige instellingen niet uit. Angst voor nieuwe ideeën is onnodig zolang het sociale primair is en de beperkingen worden gezien, dus de feiten recht worden gedaan. Progressief of conservatief: het draait om de keuze van de politieke richting.

In modellen kunnen zowel problemen als optimale kansen worden doorgeëxerceerd. Wie zegt dat dit niet kan, weigert zich buiten het liberaal-kapitalistische denkkader te begeven. Wie zegt dat dergelijke modellen de enige juiste blauwdruk oplevert is naïef. Maar tussen defaitistisch ‘realisme’ en de utopie ligt een groot politiek gebied braak waarop kansen en sociale mogelijkheden kunnen worden geformuleerd, zonder het opgeven belangrijke verworvenheden.
      Het einde van de blauwdruk kan een scala van politieke ‘blauwdrukken’ opleveren dat dwingt beter na te denken over een progressief socialistische koers die daadwerkelijk in beleid kan worden omgezet.

Jasper Schaaf, juni 2012



Charles Fourier (1772-1837)




Dit artikel mag vrij worden overgenomen mits de bron wordt vermeld. Je kunt ook een kopie in Word of als pdf opvragen bij de auteur. Voor meer informatie zie ook www.jasperschaaf.nl   



Noten

1     Dit artikel is ontstaan vanuit mijn omvangrijker onderzoek op het gebied van de geschiedenis en de actualiteit van de politieke filosofie.
2     Friedrich Engels, Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft (Anti-Dühring), in K.Marx, F.Engels, Werke, deel 20, Dietz Verlag Berlin DDR div. jrt., p. 247.
3     Friedrich Engels, Anti-Dühring, pp. 242-243.
4     Friedrich Engels, Anti-Dühring, p. 247.