zaterdag 21 november 2015

Onze gekielde loofslak (Hygromia cinctella)


Onze slak? Het zijn er meer dan een. De Gekielde loofslak (Hygromia cinctella) kruipt al zeker drie jaar door onze voor- en achtertuin. Ze lopen niet de voordeur in en de achterdeur uit, en aangezien we in een rijtjeshuis wonen kun je zo concluderen dat in onze buurt vermoedelijk heel wat meer van deze slakjes te vinden zullen zijn.
    Is dit bijzonder? De Gekielde loofslak is een exoot, afkomstig uit Zuid-Frankrijk of daaromtrent. Ze rukken op naar het noorden. Waarschijnlijk lopen ze niet die afstand in korte tijd, maar liften ze vooral mee op planten die mensen van zuid naar noord meenemen. Door de opwarming kunnen ze vervolgens gedijen en voelen ze zich hier thuis. Een paar dagen terug, dus in de nog vrij warme november, kropen er nog enkele vrolijk rond. Misschien had ik ze met mijn werk in de tuin verstoord, maar ze zagen er levenslustig genoeg uit. Ook lagen er enkele losse huisjes van – zo te zien – volwassen exemplaren.

In mei 2014 heb ik de waarneming van de Gekielde loofslak aan Waarneming.nl gemeld. Niet na eerst enkele foto’s per mail voorgelegd te hebben aan malacoloog Henk Mienis, die in het blad ‘Spirula’  van de Nederlandse Malacologische Vereniging over deze slak had geschreven. Hij bevestigde de determinatie. Voor oostelijk Nederland was nog niet eerder een waarneming geregistreerd boven Nijmegen en omstreken, vandaar mijn melding.
      De vondst in Groningen was dus wel aardig, althans voor de liefhebber. Deze vrij kleine slak schijnt echter aardig wat groen te kunnen eten, al valt dit in onze tuin tot nu toe reuze mee. Hoe die hier komt? Wellicht ook door iemand in de buurt ongemerkt met wat planten meegenomen uit zuidelijker streken of van Noord-Holland waar ze inmiddels meer voorkomen. Of tuincentra hier nog een onbedoelde rol kunnen spelen is mij niet bekend.

Wil je meer weten van rondkruipende slakken in je tuin of de natuur, dan is er goed nieuws. Zeer onlangs verscheen een prachtige veldgids ‘Slakken en mossels’, geschreven door Bert Jansen. Met per soort een mooi overzichtskaartje.
      De vindplaats Groningen staat nog niet vermeld voor de Gekielde loofslak. Mijn eerder doorgegeven waarneming kwam kennelijk na het afronden van de flinke klus van het opstellen van de verspreidingskaartjes van deze gids.
      Deze gids is voor de liefhebber echt een aanrader, heel compleet en duidelijk. Niet alleen de slakken met huisjes, ook de naaktslakken, waarvan er voor Nederland wel zo’n vijfentwintig soorten bekend zijn. Naast de landslakken worden ook de zoetwater en brakwater weekdieren en hun schelpen beschreven.

Als een vogelaar me vraagt hoeveel soorten vogels in onze tuin waargenomen worden, kun je zo een stuk of tien noemen. Minder bekend zal zijn dat onze tuinslakken niet alleen van die bruine sigaren zijn, waar de buren met zo veel plezier naar kijken, maar deze weekdieren in de eigen tuin – midden in de stad – vergezeld kunnen worden van een stuk of tien andere slakkensoorten. Zoals bij ons de grote Segrijnslak (Cornu aspersum) en een heel kleine Agaathoren (Cochlicopa spec.) van nog geen centimeter lang.
    Mijn stelling luidt zoals wel vaker: de natuur ligt overal voor het grijpen.




De genoemde veldgids:
- Bert Jansen, Veldgids Slakken en mossels, Meer dan 200 soorten, Herkenning en verspreiding, Compleet voor Nederland, Land en zoet water, KNNV Uitgeverij, Zeist 2015.





Hieronder enkele foto’s: voorjaar 2014 en twee van een ‘huisje’ van de Gekielde loofslak, november 2015




















vrijdag 20 november 2015

Monisme – Beeld en idee van eenheid van de wereld


Waarom zijn er eigenlijk maar zo betrekkelijk weinig mensen die openlijk zeggen dat ze filosofisch of wereldbeschouwelijk gezien een monist zijn? De oorzaak ligt waarschijnlijk voor een deel in de praktische beperkingen van ons verstand dat van de weeromstuit zichzelf of liever het denken in het algemeen groter of aparter wil voorstellen dan het is. Bovendien – net zo natuurlijk, maar ook paradoxaal – zal een oorzaak het feit zijn dat wij na ons leven tot stof vergaan en ons leven en denken dan slechts voortbestaan als herinnering bij anderen of bijvoorbeeld nog even door een bepaalde invloed die je gehad hebt, die net ietsje verder reikt dan de eigen generatie.
      Dat laatste is dan een gelukje of bij sommigen misschien ook grote pech, bijvoorbeeld als ten onrechte een bepaald beeld over je blijft hangen. Veel last heb je er al niet meer van, maar dat kan voor je nageslacht anders liggen. Hoe kan echter iets verdwenen of tot ultieme passiviteit vervallen zijn waar je bij uitstek zo aan was gehecht, je identiteit en persoonlijkheid, je ‘eigen’? Veel mensen vinden dat toch wel onbevredigend. Anderen worden er zelfs angstig van.

Dit zijn wat bijkomstigheden die me te binnen schieten als ik het prachtige boek van Matthijs Schouten ‘Spiegel van de natuur’  lees en bekijk. Een boek waarin vanuit tal van invalshoeken blijkt dat zowel de natuur als ons denken in de kunst wordt weerspiegeld. En dat omgekeerd de kunst of de beelden die we zelf vormen van de natuur net zo goed in ons denken en emoties worden weerspiegeld. Kortom, alles weerspiegelt zich in het andere, vice versa. Dit schrijft Schouten niet precies zo, het zijn mijn woorden.
    Wel schrijft hij over het hindoeïsme en Indiase wereldbeschouwingen: ‘Een cyclisch wereldbeeld vormt een wezenlijk bestanddeel van het Indiase denken. Het wiel van de tijd draait volgens de eeuwige kosmische wet en in iedere omwenteling ontstaat het universum opnieuw, om daarna ook weer uiteen te vallen.’ (p. 34)
      Mooi beeld. Dat uiteenvallen is dus relatief, want de cyclus en dus de samenhang wordt als bepalend, algemeen overstijgend gezien. Een eenheidsleer, monisme of dialectiek staat aldus centraal. Daar passen de natuur en ook wij miljoenen met zijn allen dan in. En ieder die al kwam en nog komen moet. Als de mens de wereld zo opwarmt dat we ten slotte allen verloren gaan, dan verbeeldt dit optimisme ook nog een keer dat het universum zich opnieuw zal hergroeperen. Als de zon dan nog schijnt ongetwijfeld op den duur weer met allerlei min of meer weldenkende wezens.

Zo zijn er heel wat monisten, want de hindoes zijn met velen. Al zijn veel van hen niet helemaal consequent en geven ze ‘de ziel’ toch een aparte plek, los van de wereld. Zo zijn er aldaar ook vele dualisten. Dat was en is zo.
      Er zijn ook ‘bij ons’ zowel veel dualisten als monisten in heel wat soorten en maten, met diverse veronderstellingen en overwegingen. Om er enkele bekende te noemen:
    Dualisten? In ieder geval René Descartes die altijd weer vanwege zijn dualisme wordt genoemd en soms geroemd. Ook had je Immanuel Kant, met zijn wereld die bestaat maar onkenbaar is. Bisschop George Berkeley reduceerde alle bestaan tot de waarneming, bijna monistisch, maar is de wereld of God misschien toch nog ergens gebleven? Tal van religies gunnen de ziel een parkeerplek in het hiernamaals, al een beetje los van de wereld zelf, maar ook weer niet helemaal. Enzovoort.
    Monisten? Dat zijn ook de geringsten niet. Na Parmenides kwam Aristoteles al zal deze indeling gelijk de nodige discussie opleveren. Benedictus de Spinoza: dat was een heel zuivere monist. En niet te vergeten de dialectische Georg Hegel. Bovendien eigenlijk toch ook zijn leerling Ludwig Feuerbach, die net als Matthijs Schouten de verbeelding betrok op de religie, ook bij hem vice versa. Dan had je nog Joseph Dietzgen, de arbeidersfilosoof, te onbekend, maar een monist die ten strijde trok tegen de netgenoemde kantiaanse onkenbaarheid en die overigens gewoon weer terugwijst naar Spinoza en Hegel. Als er slechts één geheel bestaat kun je logischerwijs toch geen enkel aspect principieel voor de kennis uitsluiten? Enzovoort.

O, ja, natuurlijk zijn er ook nog de vele monistische natuurkundigen die ondanks alle moderne benamingen voor de soms grillige vormen van samenhang en hogere wiskunde, altijd impliciet of expliciet veronderstellen dat alles wat bestaat elkaar veroorzaakt, vormt en dus eigenlijk ook weerspiegelt. Oerknal of niet, maakt niet uit. Anders zouden ze wel ophouden te zoeken, denk ik dan. Een idee dat ware kennis bestaat of ergens nog ontstaat, betekent helemaal niet dat alle gezoek ooit een eindpunt bereikt. Waarom zou het ook?
      Monisme, alles bestaat in zowel een enkele als veelzijdige eenheid. Alle dingen, details en veranderingen, wat mooi is en wat niet klopt, maken deel uit van dat ene. Monisme staat tegenover talloze dualismen. Dat zijn allemaal schijnopvattingen volgens de monist. Omgekeerd is dat natuurlijk ook zo, en al die denkers opdelen in twee groepen lost in de filosofie ook niet erg veel op, want er zijn tal van uiteenlopende funderingen, accenten, uitwerkingen en bovenal nog heel wat inconsequenties, paradoxen en anomalieën.

De verschillende visies zullen bij wie er weer anders over denkt de nodige misverstanden oproepen. Een misverstand kan zijn dat in een monistische opvatting concreet onderscheid verloren gaat. Daar zijn genoeg voorbeelden van, maar het hoeft beslist niet. Zo was Spinoza bij uitstek de denker van de eenheid van de wereld én degene die concreter dan wie dan ook in zijn tijd de menselijke emoties en de al dan niet gemankeerde omgang met de wereld benoemde.
      Monisme, de kunst is het specifieke te blijven ontdekken en te ontwikkelen, want een monistische visie kan vaag worden en dan slechts de schijnoplossing van te mooie woorden bieden. Abstraheren is niet verkeerd, maar je hebt er verkeerde abstracties tussen. Daarom is het zinvol woorden, begrippen én beelden vormen. Een beeld kan treffend uitdrukken wat woorden soms niet vermogen. Soms of zelfs heel vaak niet.

Het hindoeïsme – denk aan de hindoeïstische Vedanta-school – en ook het boeddhisme met zijn vele varianten geven vaak mooie beschrijvingen van het non-dualisme. Dat beelden daarbij een rol kunnen spelen is zeker zo. Denk aan het beeld van de eeuwige terugkeer van de zon, dat tal van beschrijvingen en emoties oproept. Of de eeuwige terugkeer van de seizoenen. Als het maar eeuwig terugkeert, lijkt het dan, maar dat geldt voor de mens misschien juist wel niet.
      Het beeld van de natuur bepaalt dus de visie op het totaal? Maar ja, het dualisme bestaat nog altijd, het denken moet zich een plaats veroveren in het geheel, maar wil vaak zo graag ontsnappen en een eigen veilig plekje of een eigenzinnige positie creëren. Aan een gebrek aan creativiteit of fantasie zal het inderdaad niet liggen.
      De wijze waarop dat plekje benoemd wordt of bijvoorbeeld in de kunst wordt verbeeld, neemt tal van vormen aan. Allemaal mooi geprobeerd en je kunt een sterke voorkeur hebben voor een ervan. Waarom ook niet? Blijft de genoemde vraag over waarom er betrekkelijk weinig mensen openlijk monist zijn, want daar passen even creatieve beelden bij. Zonder aparte hemel hoef je nog niets te missen.






Genoemde titel:
Matthijs G.C. Schouten, Spiegel van de natuur, Het natuurbeeld in cultuurhistorisch perspectief, KNNV Uitgeverij en Staatsbosbeheer, 1e druk, Utrecht 2005, ISBN 90-5011-206-4.

Over dialectiek en weerspiegeling schreef ik onder meer:
Jasper Schaaf, Dialectiek en praktijk, De creatieve tegenspraak, Een inleiding in dialectisch denken, Uitgeverij Damon, Budel 2005, ISBN 90-5573-646-5.
















donderdag 19 november 2015

Jean-Paul Sartre en de wanhopige vrijheid


In Sartres zeer bondige en nog altijd lezenswaardige tekst ‘Het existentialisme is een humanisme’  uit 1945 staat de vrijheid centraal. Critici van links tot rechts hadden hem verweten dat in zijn existentialisme alle vrijheid aan noodlot, determinisme, wanhoop en fatalisme ten onder gaat.
      Sartre (1905-1980) betoogt nu in deze korte tekst het omgekeerde, geschetst in radicale uitspraken. Juist op de grens van de vrijheid wordt de vrijheid zichtbaar. Sartres mensbeeld: de mens ontwerpt zichzelf, is dus niet volledig gedetermineerd in zijn denken en handelen, zijn keuzes. De moderne mens weet wat er gedetermineerd is, hij hoeft zich in zijn keuze niet daardoor te laten bepalen, vooral niet als hij hier goed rekening mee houdt en er rekenschap van geeft. Sartre deed dat zelf ook en was bijvoorbeeld heel actief in acties tegen de Amerikaanse politiek in Vietnam, de voormalige Franse kolonie.
      Waarachtig handelen is vrij handelen. Je houdt rekening met de ander, met de maatschappij, met wat er verandert, maar blijft zelf bepalen. Het subjectivisme is hiermee een individualisme, maar wel één dat zich ingebed weet in de wereld, de sociale en politieke omstandigheden en interactie met anderen.

Is dit makkelijk? Neen, het is zo moeilijk dat het bijna niet te doen is. Hoe smal is de marge van de vrijheid? Soms heel smal. Dat laat Sartre zien en juist daarom gaat het. De oorlog laat dit het beste zien.
      Als je Sartres roman ‘Het oponthoud’  leest – het tweede deel van de romancyclus ‘De wegen der vrijheid’, ook uit 1945 – vraag je je wel af, waar is de hoop gebleven? En als die niet meer zichtbaar is en de wanhoop wel, wat is dat voor een vrijheid waarvan dan nog sprake kan zijn? Sartre gaat tot de uiterste grens van vrijheid en onvrijheid, de grens van onder de moeilijkste omstandigheden nog een eigen keuze maken versus de onmogelijkheid nu nog te kunnen kiezen, nu alles zwaar en buitenissig is.
    Daarbij nog het individualisme of subjectivisme. Moet ieder zelf kiezen, bestaat er ook geen vrijheid om samen tot een keuze te komen?

In deze dikke roman die slechts een week schetst van de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, spelen tal van personages, vooral hun gedachten waarin ze heen en weer geworpen worden tussen hoop, vrees en wanhoop, realisme en illusies, onafhankelijkheid en afhankelijkheid.
      Hitler staat op het punt de oorlog te beginnen. Het is het voorstadium: ‘…, men had zojuist de vrede begraven, de oorlog was nog niet verklaard.’ (p. 326) De hele maatschappij, alle personages met hun sterk uiteenlopende overwegingen worden echter al de oorlog ingezogen. De rijke bezitter, de arbeider en de arme analfabeet, de communist en de bourgeois, de dappere en de laffe, de heldhaftige strijder en de pacifist, die niet meer weet wat te doen. Het boek staat boordevol overwegingen die mensen hebben, en die er per saldo het meest op neer komen toch maar mee te doen aan het spel. Teneergeslagen of met opgeheven hoofd, maar vooral toch meedoen.

De vele gedachten en dialogen brengen Sartres filosofie naar voren, maar dan vooral als moeilijkheid om de vrijheid te verwerven:
      ‘Zézette haalde haar schouders op. Deze dame hier wou de oorlog voorkomen. Anderen, zoals Maurice, wilden een eind maken aan de ellende. Ten slotte wist niemand iets te voorkomen.’ (p. 290)
      En alles dat tot voor kort van belang leek werd opeens ondergeschikt: ‘De klassenvraagstukken tellen zo weinig tegenover het gevaar dat ons bedreigt.’
      Of ook hoe je geboren bent, je moet het maar accepteren: ‘Per slot van rekening wordt men voor de oorlog of voor de vrede geboren, er is niets aan te doen, niet iedereen heeft het geluk Zwitser te zijn.’ (p. 313). Zo wordt de oorlog als een ziekte aanvaard.
    Daarbij kun je het neerleggen bij het noodlot en de weigering je hieraan te onttrekken ook nog als vrijheid presenteren: ‘Alles voorbereiden, stelen, valse papieren laten maken, alle banden verbreken en dan op het laatste moment, pffft: ik ga toch maar niet weg, ajuus! Vrijheid in de tweede graad; vrijheid die de vrijheid ter discussie stelt.’ (p. 257)

Je kunt, met het oog op de lezer die niet de bijbehorende filosofische verklaringen van Sartre leest, je afvragen waarom hij behalve het ellendige toeval toch ook niet iets meer van de doelbewuste actie laat zien. De collectiviteit bestaat wellicht vooral uit een bepaling door de min of meer deelnemende individuen, maar deze is daarmee nog niet helemaal weg en kan toch ondersteunend en versterkend zijn?
      Maar Sartre, onder de indruk van de massaslachting van de oorlog waarin inderdaad het grootste deel van de bevolking meedeed of zich althans niet verzette, laat zien hoe groot de druk op de vrijheid is. Vrijheid is altijd een strijd, een bevochten ruimte, een overstijgen van wat je zojuist nog was. Daar ben je eigenlijk nooit, en toch is dit wat de mens een mens maakt.

Dit alles heeft iets heel actueels. Is er momenteel niet een breed uiteen waaiererende oorlog aan de gang, waarvan de vluchtelingen gewoon een erbij horend verschijnsel zijn? En negatieve reacties of het niet meer tot het uiterste durven te gaan om mensen die nu hulp zoeken op te nemen, zijn dat geen indirecte oorlogshandelingen? Het is zo massaal, zo overweldigend, dat alles wat echt tegen de oorlog durft te strijden makkelijk als radicaal wordt neergezet, of vaker nog als naïef. Hoe nog te kiezen, wat is het restant van vrijheid als digitaal en met prikkeldraad alleen maar grenzen worden getrokken?

Vrijheid, zijn er echt geen gradaties? Of liever, leidt een wisselend speelveld van de vrijheid niet tot wisselende vrijheidsmogelijkheden en al dan niet gelukte realisaties ervan?
      Toch kun je dan nog niet concluderen dat Sartre geen scherpe visie heeft, al is er op af te dingen. Wat dat laatste betreft: heeft hij bijvoorbeeld wel voldoende aandacht voor de innige samenhang tussen vrijheid en vrede, de keuze voor de vreedzame weg van de vrijheid? Voor die samenhang op zich wel, moet je dan concluderen, het is juist een primair thema bij Sartre. Maar hoe die samenhang versterkt kan worden als een weg naar meer vrede én vrijheid, vervaagt een opvatting daarover niet wanneer de vrijheid uiteindelijk vooral gezien wordt als een individuele en authentieke keuze?
      Dat echter de mens onder de moeilijkste omstandigheden een eigen overweging moet vinden en een afweging moet maken, is werkelijk goed gezien. Wat is het voor een vrijheid die bij de eerste tegenslag er als een haas vandoor gaat? Heb je wel een eigen visie, wanneer die bij wisselende omstandigheden wordt opgegeven en geen weerstand biedt?




NB – Deze blog is geschreven op 13 november voor de aanslagen in Parijs plaatsvonden, met de bedoeling deze een dag later te posten. Hier is even mee gewacht. Er is echter geen reden nu de inhoud te veranderen, in tegendeel.



Literatuur:
- Jean-Paul Sartre, Over het existentialisme, Rainbow Pocketboeken, Amsterdam 1988.
- Jean-Paul Sartre, Het oponthoud, Deel twee van de romancyclus De wegen der vrijheid, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1990.







Jean-Paul Sartre









vrijdag 6 november 2015

John Stuart Mill en de vrijheid



‘Iemand die alleen zijn eigen kant van de zaak kent, kent er weinig van.’

John Stuart Mill, Over vrijheid (p. 78)


Als rechtgeaard links filosoof vind ik natuurlijk niets aan John Stewart Mill, de medegrondlegger van het liberalisme. Dat zou je misschien denken. Niet is echter minder waar … Het liberale denken van Mill (1806-1873) kent ongetwijfeld beperkingen, maar dat wat hij wél zegt moet door een actuele vrijheidsfilosofie opnieuw worden overwogen.
      Je kunt Mill een klassiek denker noemen, in de betekenis dat de filosofie die na hem komt dat denken moet meenemen of minimaal goed moet heroverwegen. Dat geldt voor Mills politiek-economische ideeën, zijn utilitaristische ethiek, zijn kritiek op Immanuel Kant (1724-1804), én zijn vrijheidsdenken, waar het me hier om te doen is.

Eerst even een stap opzij. De revolutionaire socialiste Rosa Luxemburg (1871-1919) schreef tijdens de ernstigste politieke crisissituatie de stelregel: ‘Vrijheid is altijd vrijheid van de andersdenkenden. Niet vanwege het fanatisme van de ‘rechtvaardigheid’, maar omdat al het levengevende, heilzame en reinigende van de politieke vrijheid er wezenlijk mee verbonden is en de werking ervan verloren gaat als ‘vrijheid’ een privilege wordt.’
    Dat was in de tijd van de Russische revolutie, waarvan de toekomst aan een zijden draadje hing. Het was ook kort voordat Luxemburg zelf werd vermoord door de Duitse reactie. Vanwege de spannende crisissituatie werd in het revolutionaire Rusland de kritische pers in haar vrijheid beknot. Luxemburg zegt dat zij volledig solidair is met de revolutie maar elke vrijheidsbeknotting afwijst, hoe precair de situatie ook is. De tolerantie van de andersdenkenden is de basis van een vrijheid die groter is dan een individuele vrijheid.
    Vrijheid is dus niet alleen iets persoonlijks, het is ook de kritische interactie die meningen helpt vormen, rijpen en corrigeren. Luxemburgs formulering is wel erg sterk gesteld. Moet je intolerante meningen altijd vrij baan geven en zijn er soms geen tijdelijke dwangsituaties mogelijk omdat er ook andere principes in het geding zijn, die op dat moment zwaarder tellen? Maar de kern is natuurlijk ook dat voor het opheffen van vrijheden van anderen altijd smoesjes bedacht kunnen worden en bovendien dat echte vrijheid altijd in betrekking staat tot anderen.

Dat laatste lees je ook bij Mill en dan vooral hoe het individu zich verhoudt tot anderen en de maatschappij. Zijn boek ‘On liberty’  verscheen in 1859, een tijd waarin de burgerlijke vrijheden minder ver ontwikkeld waren dan in het heden, wat trouwens niet als lofzang op de huidige tijd opgevat hoeft te worden. Vaak zijn de woorden immers mooier dan de praktijk, vroeger en nu.
    Mill gaat uit van de onvervreemdbare vrijheid van geweten, van meningsuiting, van gedrag voor zover dat anderen niet schaadt, en van vergadering. Een samenleving is pas vrij als deze vrijheden gelden. (o.m. p. 47) Daarbij geeft Mill een mensbeeld, niet zozeer hoe de mens is, maar hoe die zou moeten zijn, een echt individu in de zin van een persoonlijkheid, die wikt en weegt alvorens hij besluit.
      Individualiteit is een grondbeginsel van welzijn en hierbij is de vrijheid eigenlijk een middel, niet het enige doel. In die zin is de vrijheid instrumenteel, het is ‘de enige bron van verbetering.’ Alleen maar een bron? Denk hier niet te licht over, want deze bron ‘raakt nooit uitgeput’. (pag. 121)

Mill pleit tegen een overmaat aan strenge regels en betutteling van het individu. Zoals de verplichte zondagsrust. (p. 146). Die rust is wel gezond, maar laat mensen dat zelf beslissen. Dat betekent ook dat het wettelijk gezag zijn grenzen moet kennen, waar het individuele rechten dreigt aan te tasten. Het wettelijk gezag moet gelden waar het algemeen belang dat echt nodig heeft, maar niet op het individuele terrein.
      Mill is zeker geen socialist. Hij acht een socialisme denkbaar, maar vraagt zich hardop af of arbeiders die misschien minder bekwaam zijn zich dan zullen gaan bemoeien met de rechten en het inkomen van meer bekwame arbeiders, die mogelijk meer verdienen. Hij is hier sceptisch. (p.144) ‘Vrijheid van vergadering’ wordt in die zin niet doorgedacht tot een meer collectieve organisatie van mensen die nog een gebrek aan vrijheid kennen en dat aan den lijve ondervinden. Dat valt in sterke mate buiten het betoog, buiten de hier geschetste vrijheid. Of sterker nog, Mill wantrouwt de massa en spreekt soms over ‘… een menigte, een collectieve middelmatigheid.’ (p. 116)
      Hier blijkt ook uit hoe – altijd concreet historisch gesitueerd – de vraag naar individuele vrijheid en meer sociale vrijheden een open gebied kent. Open in de zin van dat niet alles erop bepaald is, niet alles al vaststaat. Op dat gebied zal de liberaal eerder het individueel belang benoemen, waar de socialist een gezamenlijke vrijheidsstrijd voorop zal stellen. Dit is juist het terrein waarop strijd zal bestaan, gebaseerd op echte behoeften en het gemis aan de realisatie hiervan. Van beide kanten gezien kun je echter blijven zeggen dat ook dan de vrijheid een bron is die nooit uitgeput raakt.

Mill pleit voor een liberale maatschappij ten gunste van het welzijn van een ieder en waarin de overheid beperkingen mag opleggen van vrijheden van handelen van de één, wanneer die de vrijheid van de ander schaden: ‘In dit opzicht moet de vrijheid van het individu beperkt worden; men moet anderen niet tot last zijn.’ (pp. 102-103)
      Al met al heeft Mill veel oog voor hoe in kleinere situaties belangen kunnen botsen en minder voor hoe in de toentertijd zich ontplooiende industriële maatschappij veel nieuwe armoede en een grote vraag naar collectieve rechten ontstaan, en er daarom structurele veranderingen nodig zijn. Hij blijft een liberaal denker, sociaal op een beperkter terrein, ‘beide kanten’ belichtend, en voor zijn tijd zeker ook creatief en ruimdenkend.

Zijn afwegingen vragen erom het hele betoog te lezen, want Mills zoektocht naar een politieke balans laat zich niet zo makkelijk samenvatten zonder te algemeen te worden. Vrijheid-blijheid wordt bij hem ver overstegen door een meer evenwichtige visie. Dat de balans om je te oriënteren in de wirwar van de feiten moeilijk te vinden is, verwoordt Mill onder meer zo: ‘Het laatste zien wij tot nog toe het meest, omdat eenzijdigheid in het menselijk denken nu eenmaal regel, en veelzijdigheid de uitzondering is. Zo gaat zelfs bij grote omwentelingen in de publieke opinie een deel van de waarheid meestal ten onder, terwijl een ander opkomt.’(p. 90)
      Wanneer je dat erkent zou de drang moeten ontstaan zelf die andere kant van de waarheid te onderzoeken. Dat vraagt om een verdere analyse van vrijheidsverhoudingen, gekoppeld aan de maatschappelijke verhoudingen en de problemen daarbinnen. Zo’n bredere benadering zul je in ‘Over vrijheid’  echter vergeefs zoeken.

Je kunt zeggen dat Mill het met de bovengenoemde uitspraak van Luxemburg eens zou zijn geweest. Vrijheid geldt niet slechts voor de een, maar moet voor ieder gelden. Luxemburg zou eraan toevoegen dat Mill de balans van vrijheid en welzijn onderzoekt, maar wel te weinig oog heeft voor de structurele onvrijheden die dat welzijn op grote schaal nog belemmeren. Zo wil Mill nog niet pleiten voor kiesrecht voor de arbeiders, omdat die daar nog niet aan toe lijken te zijn. Waarmee aldus toch weer de betutteling binnensluipt.

De kunst is kennelijk individualiteit, sociale maatschappelijkheid en een kritische terughoudendheid als het gaat om het invoeren van regels, in één verband te ontwikkelen. Voor alle drie is de vrijheid een bron.
      Dat deze bron nooit uitgeput raakt komt doordat vrijheid altijd een moment kent waarin het bestaande wordt opgeheven of zelfs wordt overtroffen. Vrijheid is inderdaad nooit hetzelfde en zeker niet vrijblijvend. Bovendien is het lastig dat voor al die ervaren gemankeerde vrijheden dat ene woord Vrijheid geldt.





Literatuur:
- John Stuart Mill, Over vrijheid, Uitgeverij Boom, Meppel, Amsterdam, 2e druk 1986.
- Rosa Luxemburg, Zur russischen Revolution, in Gesammelte Werke, deel 4, Dietz Verlag, Berlin, 1979, p. 359.







John Stuart Mill





NB – Deze blog is een ‘voetnoot’ bij mijn studie naar macht, politiek, de staat en vrijheid. Na  mijn boek ‘Het speelveld van de vrijheid’ wordt aan een vervolg gewerkt. Hierin worden politieke visies van een aantal filosofen behandeld. Vanwege de omvang is John Stuart Mill buiten de keuze gevallen, hoewel zijn vernieuwende vrijheidsfilosofie wel aandacht verdient.














donderdag 5 november 2015

Gaai legt wintervoorraad aan


In de eigen buurt is meer natuur dan je misschien denkt. Enige tijd terug ontdekte ik in mijn tuin middenin de stad de Gekielde loofslak (Hygromia cinctella), een exoot waarvan in Noordoost Nederland nog geen waarneming van geregistreerd was. Nu zie ik rondom mijn buurt diverse kraaien en gaaien in de weer met eikels. Die halen ze kennelijk van wat verder op en vliegen ermee naar ons buurtje.

Deze week keek ik op een ochtend naar buiten, de achtertuin. Midden op de flinke laag pas gevallen bladeren van de esdoorn, op het randje van een paadje zit een gaai, zoals wel vaker. Hij (of zij) heeft een eikel in de snavel. Bekend is dat deze slimme dieren voedsel verstoppen en dat als de nood aan de man komt, de gaai deze weer komen halen of opeten. Wat zou de gaai doen?
    Even wacht hij nog. Daarna kijkt hij een paar keer om zich heen. Dan buigt hij snel voorover en duwt de eikel in de grond. Dat was het? Neen, de gaai kijkt nog een keer naar links en rechts, buigt dan naar rechts pakt een blad in de snavel legt dit voorzichtig over de eikel heen. Dan in de herhaling nog een keer precies hetzelfde, nog een blad netjes over het verstopplekje gelegd. Vliegt daarna direct weg. Mooie actie. Een gaai die hamstert.

Hopelijk geen mislukte actie. Bij het opruimen van de wat al te grote lading bladeren heb ik de eikel en de bladeren er direct omheen laten liggen en het plekje gemerkt. Ik zie dan ook dat er nog minstens één eikel verstopt ligt enkele meters verderop.
    Helaas geen foto kunnen nemen van dit snelle tafereeltje. Daarom een internetfoto erbij en om het goed te maken wel een foto van een vrouwtje torenvalk die ik dezelfde dag zag in de Westerbroekstermadepolder.
    Overigens moet de gaai zijn eikels wel komen halen deze winter of in het voorjaar. Een eikenboom hoeft er niet meer bij, de esdoorn is al groot genoeg.















maandag 2 november 2015

Erdogan leest Machiavelli


Je kunt ervan uitgaan dat in de huidige chaotische situatie in de wereldpolitiek de meeste politieke leiders voor het slapengaan Machiavelli’s De heerser (1513) nog even lezen. ‘Mag ik nog even in Machiavelli lezen, alsjeblieft …?’

Volgens Machiavelli staat een heerser sterker in zijn schoenen als hij laat zien tegenstand de baas te kunnen. Immers, dan onderwerpt hij niet alleen, maar laat zijn kracht zien en bindt daardoor velen aan zich die voordeel denken te hebben bij hun loyale aansluiting bij de sterkste partij.
      Machiavelli gaat zelfs zover dat hij aanbeveelt zo nodig met opzet tegenstand tegen zichzelf aan te wakkeren. Dan kan hij die overwinnen, waarna de macht is gegroeid. Machiavelli zegt dat de heerser zo in staat is ‘zijn tegenstanders te overwinnen en hij langs de ladder die hem door zijn vijanden is aangereikt, omhoog kan klimmen.’
      De inzet van maatregelen die angst opwekken en het appèl van loyale aansluiting bij de sterkste partij zijn werkzame mechanismen. Het principe van verdeel en heers is de bewuste manipulatie van het vermeend eigenbelang onder de mensen. Het eigenbelang van de individuen wordt als het ware in twee parten opgeteld. De heerser verzamelt er in zijn deel genoeg van om numeriek voldoende draagvlak voor zijn machtspositie te organiseren.

Erdogan heeft gisteren de verkiezingen gewonnen. Hij heeft Machiavelli gelezen. Voor wie hier niet blij mee is: van De heerser valt nog meer te leren. De heerser is uiteindelijk niets zonder volk en mensen die dat weten verenigen zich. Dat kan op een resolute en vreedzame wijze.



Citaat uit: Niccolò Machiavelli, De heerser, Uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep, 24e druk, Amsterdam 2009, pag. 158.






Niccolò Machiavelli (1469-1527)