donderdag 19 november 2015

Jean-Paul Sartre en de wanhopige vrijheid


In Sartres zeer bondige en nog altijd lezenswaardige tekst ‘Het existentialisme is een humanisme’  uit 1945 staat de vrijheid centraal. Critici van links tot rechts hadden hem verweten dat in zijn existentialisme alle vrijheid aan noodlot, determinisme, wanhoop en fatalisme ten onder gaat.
      Sartre (1905-1980) betoogt nu in deze korte tekst het omgekeerde, geschetst in radicale uitspraken. Juist op de grens van de vrijheid wordt de vrijheid zichtbaar. Sartres mensbeeld: de mens ontwerpt zichzelf, is dus niet volledig gedetermineerd in zijn denken en handelen, zijn keuzes. De moderne mens weet wat er gedetermineerd is, hij hoeft zich in zijn keuze niet daardoor te laten bepalen, vooral niet als hij hier goed rekening mee houdt en er rekenschap van geeft. Sartre deed dat zelf ook en was bijvoorbeeld heel actief in acties tegen de Amerikaanse politiek in Vietnam, de voormalige Franse kolonie.
      Waarachtig handelen is vrij handelen. Je houdt rekening met de ander, met de maatschappij, met wat er verandert, maar blijft zelf bepalen. Het subjectivisme is hiermee een individualisme, maar wel één dat zich ingebed weet in de wereld, de sociale en politieke omstandigheden en interactie met anderen.

Is dit makkelijk? Neen, het is zo moeilijk dat het bijna niet te doen is. Hoe smal is de marge van de vrijheid? Soms heel smal. Dat laat Sartre zien en juist daarom gaat het. De oorlog laat dit het beste zien.
      Als je Sartres roman ‘Het oponthoud’  leest – het tweede deel van de romancyclus ‘De wegen der vrijheid’, ook uit 1945 – vraag je je wel af, waar is de hoop gebleven? En als die niet meer zichtbaar is en de wanhoop wel, wat is dat voor een vrijheid waarvan dan nog sprake kan zijn? Sartre gaat tot de uiterste grens van vrijheid en onvrijheid, de grens van onder de moeilijkste omstandigheden nog een eigen keuze maken versus de onmogelijkheid nu nog te kunnen kiezen, nu alles zwaar en buitenissig is.
    Daarbij nog het individualisme of subjectivisme. Moet ieder zelf kiezen, bestaat er ook geen vrijheid om samen tot een keuze te komen?

In deze dikke roman die slechts een week schetst van de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, spelen tal van personages, vooral hun gedachten waarin ze heen en weer geworpen worden tussen hoop, vrees en wanhoop, realisme en illusies, onafhankelijkheid en afhankelijkheid.
      Hitler staat op het punt de oorlog te beginnen. Het is het voorstadium: ‘…, men had zojuist de vrede begraven, de oorlog was nog niet verklaard.’ (p. 326) De hele maatschappij, alle personages met hun sterk uiteenlopende overwegingen worden echter al de oorlog ingezogen. De rijke bezitter, de arbeider en de arme analfabeet, de communist en de bourgeois, de dappere en de laffe, de heldhaftige strijder en de pacifist, die niet meer weet wat te doen. Het boek staat boordevol overwegingen die mensen hebben, en die er per saldo het meest op neer komen toch maar mee te doen aan het spel. Teneergeslagen of met opgeheven hoofd, maar vooral toch meedoen.

De vele gedachten en dialogen brengen Sartres filosofie naar voren, maar dan vooral als moeilijkheid om de vrijheid te verwerven:
      ‘Zézette haalde haar schouders op. Deze dame hier wou de oorlog voorkomen. Anderen, zoals Maurice, wilden een eind maken aan de ellende. Ten slotte wist niemand iets te voorkomen.’ (p. 290)
      En alles dat tot voor kort van belang leek werd opeens ondergeschikt: ‘De klassenvraagstukken tellen zo weinig tegenover het gevaar dat ons bedreigt.’
      Of ook hoe je geboren bent, je moet het maar accepteren: ‘Per slot van rekening wordt men voor de oorlog of voor de vrede geboren, er is niets aan te doen, niet iedereen heeft het geluk Zwitser te zijn.’ (p. 313). Zo wordt de oorlog als een ziekte aanvaard.
    Daarbij kun je het neerleggen bij het noodlot en de weigering je hieraan te onttrekken ook nog als vrijheid presenteren: ‘Alles voorbereiden, stelen, valse papieren laten maken, alle banden verbreken en dan op het laatste moment, pffft: ik ga toch maar niet weg, ajuus! Vrijheid in de tweede graad; vrijheid die de vrijheid ter discussie stelt.’ (p. 257)

Je kunt, met het oog op de lezer die niet de bijbehorende filosofische verklaringen van Sartre leest, je afvragen waarom hij behalve het ellendige toeval toch ook niet iets meer van de doelbewuste actie laat zien. De collectiviteit bestaat wellicht vooral uit een bepaling door de min of meer deelnemende individuen, maar deze is daarmee nog niet helemaal weg en kan toch ondersteunend en versterkend zijn?
      Maar Sartre, onder de indruk van de massaslachting van de oorlog waarin inderdaad het grootste deel van de bevolking meedeed of zich althans niet verzette, laat zien hoe groot de druk op de vrijheid is. Vrijheid is altijd een strijd, een bevochten ruimte, een overstijgen van wat je zojuist nog was. Daar ben je eigenlijk nooit, en toch is dit wat de mens een mens maakt.

Dit alles heeft iets heel actueels. Is er momenteel niet een breed uiteen waaiererende oorlog aan de gang, waarvan de vluchtelingen gewoon een erbij horend verschijnsel zijn? En negatieve reacties of het niet meer tot het uiterste durven te gaan om mensen die nu hulp zoeken op te nemen, zijn dat geen indirecte oorlogshandelingen? Het is zo massaal, zo overweldigend, dat alles wat echt tegen de oorlog durft te strijden makkelijk als radicaal wordt neergezet, of vaker nog als naïef. Hoe nog te kiezen, wat is het restant van vrijheid als digitaal en met prikkeldraad alleen maar grenzen worden getrokken?

Vrijheid, zijn er echt geen gradaties? Of liever, leidt een wisselend speelveld van de vrijheid niet tot wisselende vrijheidsmogelijkheden en al dan niet gelukte realisaties ervan?
      Toch kun je dan nog niet concluderen dat Sartre geen scherpe visie heeft, al is er op af te dingen. Wat dat laatste betreft: heeft hij bijvoorbeeld wel voldoende aandacht voor de innige samenhang tussen vrijheid en vrede, de keuze voor de vreedzame weg van de vrijheid? Voor die samenhang op zich wel, moet je dan concluderen, het is juist een primair thema bij Sartre. Maar hoe die samenhang versterkt kan worden als een weg naar meer vrede én vrijheid, vervaagt een opvatting daarover niet wanneer de vrijheid uiteindelijk vooral gezien wordt als een individuele en authentieke keuze?
      Dat echter de mens onder de moeilijkste omstandigheden een eigen overweging moet vinden en een afweging moet maken, is werkelijk goed gezien. Wat is het voor een vrijheid die bij de eerste tegenslag er als een haas vandoor gaat? Heb je wel een eigen visie, wanneer die bij wisselende omstandigheden wordt opgegeven en geen weerstand biedt?




NB – Deze blog is geschreven op 13 november voor de aanslagen in Parijs plaatsvonden, met de bedoeling deze een dag later te posten. Hier is even mee gewacht. Er is echter geen reden nu de inhoud te veranderen, in tegendeel.



Literatuur:
- Jean-Paul Sartre, Over het existentialisme, Rainbow Pocketboeken, Amsterdam 1988.
- Jean-Paul Sartre, Het oponthoud, Deel twee van de romancyclus De wegen der vrijheid, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1990.







Jean-Paul Sartre