vrijdag 28 oktober 2016

Feuerbach, Gogol, het Midden-Oosten: Schijn als het wezen van onze tijd


Hebben Feuerbach, Gogol en het Midden-Oosten iets gemeen? Ze hebben iets te zeggen over de schijn die zich presenteert als het wezen van een tijdperk.

Ludwig Feuerbach (1804-1872) oordeelt kritisch over de cultuur, moraal en politiek van zijn tijd. Er lijkt veel vrijheid en vooruitgang te bestaan, maar er is per saldo slechts een benepen politiek-religieuze cultuur, waarin de filosofie – en dat slaat op zijn vroegere leermeester Georg Hegel – verkapte godsdienst is.
      Is er een grote vrijheid van het denken? Neen, de cultuur, religie en politiek ontkennen de waarheid, en nemen vooral de kritische boodschapper van de waarheid onder vuur. Daarom zegt Feuerbach over zijn eigen tijd: ‘Schijn is het wezen van onze tijd.’ (Zie L. Feuerbach, Das Wesen des Christentums, in Gesammelte Werke, deel 5, Akademie Verlag, Berlin DDR 1974, p. 11.)

De boodschapper onder vuur? Feuerbach schrijft in hetzelfde verband ook: ‘Ik heb ten slotte, en weliswaar al door de onverbiddelijke taal waarmee ik ieder ding bij zijn ware naam noem, een verschrikkelijke, onvergeeflijke overtreding tegen de etiquette van onze tijd gemaakt.’
    Er bestaat aldus vervreemding. De dingen zijn vaak in essentie of hoofdzaak heel anders dan wat ze lijken te zijn en hoe ze benoemd worden. Al kun je hier natuurlijk ook stevig over twisten, want wat is een essentie van iets, dat is een filosofische vraag op zich. Dat neemt Feuerbachs kritische rationele inzet echter geenszins weg. Het draait om de vraag over wat er in zijn en onze tijd werkelijk aan de hand is, of je dat kunt analyseren en het antwoord zoeken aan de hand van de feiten. Daarbij gaat het bij Feuerbach concreet om de instituties van de kerk en de knellende band met de conservatieve politiek, die een toekomst met meer vrijheid blokkeren.

Aan Feuerbach moest ik onlangs denken toen ik in het werk van de grote Russische schrijver van Oekraïense afkomst Nikolaj Vasiljevitsj Gogol (1809-1852) zat te lezen. In een nogal moralistisch, bijna aandoenlijk, maar prachtig geschreven kort verhaal De Nevski Prospekt beschrijft hij als conclusie het bedrog van de uiterlijke schijn van deze ook toen al beroemde straat in Moskou.
      Gogol: ‘Maar het vreemdst van al zijn de gebeurtenissen die zich op de Nevski Prospekt afspelen! O, vertrouw de Nevski Prospekt niet! (…) Alles is bedrog, alles is een droom, niets is wat het lijkt! Denk u dat die meneer in die pandjesjas van uitstekende snit heel rijk is? Absoluut niet: hij bestaat helemaal uit zijn jas.’ (Uit N.V. Gogol, De Nevski Prospekt, in Verzamelde werken, deel 1, Uitgeverij G. A. Van Oorschot, Amsterdam 2012, p. 515.)
      Na deze meneer worden nog enkele verschijnselen en personen beschreven die vooral niet zijn wat ze lijken. En denk dan niet – want dat zou de uiterste schijn zijn – dat meer licht de waarheid wel helder zou tonen: ‘Houd u in godsnaam ver, heel ver van de lantaarns! En snel, loop er zo snel mogelijk langs. U mag nog van geluk spreken als ze hun stinkende olie niet over uw sjieke jas laten druipen.’

Gogol belicht natuurlijk iets heel anders dan Feuerbach. Maar dat de schijn bedriegt, komt toch wel overeen. Juist wat zo sterk belicht wordt, verdient argwaan. De fraaie pandjesjas verbergt slechts leegte, onwaarachtigheid.
      Radicaal genomen, worden we dan niet altijd bedrogen? Dat kan in onze informatiemaatschappij niet meer voorkomen, zou je misschien denken. Vergis je echter niet. Juist veel informatie verstopt soms de waarheid erachter. Informatie kan een perfect middel zijn om de waarheid te verbloemen. Als in Feuerbachs tijd – en al lang daarvoor natuurlijk – om de waarheid zoveel te doen is, hoe moet het nu dan wel niet zijn?
      Als de informatie overmatig is, mogelijk zelfs als bewuste desinformatie ingezet, houdt die de waarheid dan niet uit het licht? Overal is informatie en communicatie, je zit er middenin, terwijl de hoofdzaken vaak niet gezien, gekend of geaccepteerd worden. Feuerbach ziet dat als maatschappelijke vervreemding en dat speelt kennelijk soms nog altijd. Veel mist of een helder licht?

Kijk eens naar het Midden-Oosten, het complex van oorlogen, dat – naar mijn mening – veel weg heeft van het karakter van ‘onze’ Tachtigjarige Oorlog. De oorlog die in feite een onderdeel vormde van de Europese Dertigjarige Oorlog (1618-1648).
      Het karakter van hiervan was: veel strijd om grenzen en het veiligstellen van belangen, nieuwe afpalingen, waarbij nieuwe staten ontstaan en grenzen opnieuw worden verlegd, opvattingen en religies worden verketterd en andere de overhand zoeken, dus politiek en religie sterk ideologisch vervlochten zijn, beeldenstormen georganiseerd worden om de massa op te zwepen, dus cultuurvernietiging, enzovoorts. En op het persoonlijk vlak enorm veel leed bij mensen die buiten hun wil in de jarenlange strijd worden betrokken, slachtoffer zijn. Of die de oorlogen worden ingezogen, gedwongen standpunten in te nemen, waar ze eigenlijk niets mee hebben. Of gedwongen worden te vechten tegen hun buren, waarmee ze altijd op goede voet stonden. Oorlogen die slechts bij volledige  uitputting op de langere duur lijken te kunnen stoppen.

Het is een mening, het kan anders zijn. Let maar goed op bij meningen die met veel kracht en stelligheid naar voren worden gebracht. Zit daar niet een luchtje aan, net als aan de lantarenpalen van Gogol?
    Dat idee komt bij mij regelmatig op als ik in de media lees over de vraag of het nog mogelijk is Bashar al-Assad voor het Internationaal Strafhof te Den Haag te brengen. Je kunt het daar lang over hebben, maar onderliggend bestaan een aantal vragen, waaronder de vraag of juist hij en niet iemand anders of eerder veel meer mensen in het Strafhof thuishoren.
      Alle leiders bijvoorbeeld. We zouden dan een hele optocht zien van leiders in deze oorlogen. De Russen die met hun optreden in Afghanistan de regio destabiliseerden, de Amerikanen die met hun inmenging destijds Al Qaida en de Taliban leven inbliezen, de inval in Irak, de Turkse rol met de opmerkelijke of liever geniepige metamorfoses, de Saoedi’s, en inderdaad net zo goed ook al-Assad.
      En nog vele anderen, ook de kleinere oorlogshitsers. Wordt zo’n rechtspraak, ook al is het doel alle verdriet en destructie te vergelden, zo echter niet een show, een schijnvertoning die afleidt van de vraag hoe daadwerkelijk vrede te krijgen en te behouden?

Door vooral regelmatig al-Assad te noemen lijkt de rol van het Westen uit beeld te worden gehouden. Dan is het manipulatie, ondersteund door dagelijkse beelden van de vermeende goede eigen rol en het toedekken van het gebrek aan pogingen tot begrijpen van de visies en emoties die aan de andere kant spelen, de positie van de tegenpartijen. Dan blijft de rol van het Westen sterk uit beeld. Het Westen dat meehielp Libië als staat om zeep te brengen en dat inzake Syrië eerst ‘vrolijk’ toekeek met het idee dat het eerste geweld wel zou leiden tot een situatie die hun belang wel zou dienen, en dus niets of veel te weinig deed. Het Westen dat dus wat Syrië betreft ook zelf in de val van de schijn van de gemakkelijke verandering trapte, waarin het bedrogen uitkwam. Bij dit alles speelt ook nog de export van vele wapens, waaraan aardig verdiend is. Nou ja, aardig? Op dit punt kan men de huidige oorlog trouwens ook met de Tachtigjarige Oorlog vergelijken. Eerst de winst, dan de moraal.
      De herhaalde bewering dat al-Assad voor het Strafhof zou moeten verschijnen, leidt af van het hier en nu, met een vage schijn dat de oorlog al spoedig zal zijn gewonnen. Voor het Strafhof komen dan zoals gebruikelijk de verliezers, wie dat zijn wordt dan schijnbaar op voorhand bepaald.

Sinds Machiavelli en Hegel (en meer filosofen) weten we dat de macht in hoge mate het recht bepaalt. Niet zo vreemd, wanneer de politiek de wetten smeedt. Consequentie is wel dat met deze realistische inschatting van de verhouding van macht en recht vooral de verliezers voor het tribunaal komen. Zelden of nooit de overwinnaars of de sterkste machten, dus niet president George W. Bush, die met de inval in Irak de hele regio voor decennia in brand zette, wel bijvoorbeeld al eerder de verliezers van de herverdelingsstrijd in Joegoslavië.
    De potentiële verliezers haken het liefst af bij deze rechtspraak. Afrikaanse landen treden terug uit dit Strafhof, wat moreel en juridisch uiterst dubieus is gezien de begane (oorlogs)misdaden, maar wel te begrijpen. Hiermee komt een deel van de waarheid aan het licht. Duidelijk wordt bevestigd dat recht onder gespannen verhoudingen sterk van de macht afhangt.
      De grote mogendheden VS, Rusland, India en China doen niet eens mee aan het Strafhof en zullen dat voorlopig ook wel zo willen houden. Zij willen eenzijdig bepalen wat recht is, of in ieder geval hun eigen belangen zwaarder laten wegen. Nauwelijks verhuld nog en des te cynischer. De term internationaal bij het Strafhof wordt zo wel erg klein en benepen ingevuld door de zuivere machtspolitiek.

De schijn van recht en rechtvaardigheid verdoezelt de eenzijdigheid van het oordeel en staat haaks op het ook belangrijke juridische principe van gelijke behandeling. Waarmee ik niet bedoel de zin van het Strafhof als middel volledig ter discussie te stellen, maar wel de nog volkomen ontoereikendheid van dit middel in een wereld die nauwelijks een begin maakt haar grote economische en vredescrises op te lossen.
    Het gaat in het Midden-Oosten om een bikkelharde oorlog voor het eigenbelang en geopolitieke invloeden voor de langere termijn. Er staat onmatig veel op het spel. Economische crises hebben regeringen onzeker gemaakt, en dus doen ze ‘rare’ dingen. Weten de leiders überhaupt nog wat ze doen, kennen ze de consequenties voor de langere termijn? De presidentsverkiezingen in de VS leggen het bedroevende niveau van de leiders bloot, vanuit de uiterlijke schijn wordt soms toch nog een waarheid onthuld.
      Verhuld worden echter niet zozeer de wapens, wel de belangen die erachter zitten en de inconsequente houding van regeringen over wapenproductie en handel. En wat hen echt interesseert aan moraal en recht.

Schijn is het wezen van deze tijd. Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet. Vredesacties blijven te beperkt door de mist die opgetrokken wordt, en vooral door veel nadruk te leggen op de rechtmatigheid van een dubieuze inzet. Alleen praten en nog eens praten, en helemaal stoppen met vechten is werkelijk rechtmatig en doelmatig. Dat geldt voor alle partijen. Dat men weinig ten bate van oplossingen zou kunnen doen is ook een schijnbewering.
      De hierboven genoemde idee van een vergelijking met de Dertigjarige Oorlog houdt onder meer in dat de oorlogen moeilijk te af te stoppen zijn, door de breed uitwaaierende oorlogsdynamiek zelf. Maar dat is wel kennis die men vroeger misschien niet had, maar tegenwoordig wel. Daar kan men wat mee doen, veel intensiever dan nu gebeurt, en zonder nog schijnmanoeuvres uit te voeren.
      Wat bovendien wel zeker is, is dat er geen overwinnaars zijn, al zullen sommigen dat zelf wel zo willen zien en roepen ze dat om het hardst. Het appèl de vijand te berechten terwijl de situatie daar niet rijp voor is, geeft een schijn van recht, terwijl allereerst de oorlog moet worden gestopt, alle geweld.






Over Feuerbach schreef ik eerder, met name over zijn godsdienstkritiek.
Zie J. Schaaf, Godsdienstkritiek, respect en actieve tolerantie, Feuerbach herlezen, Uitgeverij Damon, Budel 2010, ISBN 9789055739943




















maandag 24 oktober 2016

Porseleinzwam nabij Lochem


Oudemansiella mucida, de Porseleinzwam. Een zwam waarvan de paddenstoeldeskundige Hermann Jahn (1911-1987) beweerde dat deze een onvergetelijke aanblik biedt.
    Dat was tot nu toe geheel langs me heen gegaan. Hoewel natuurliefhebber en graag rondkijkend, ben ik lang geen mycoloog, absoluut geen paddenstoelenkenner. En met het droge weer van afgelopen tijd – een nu door mij bedachte oorzaak – waren er in de bossen nabij Lochem gisteren maar betrekkelijk weinig opvallende paddenstoelen te zien. Dat zal nog wel veranderen, mag ik hopen.

De blik was wandelend in landgoed De Boekhorst dan ook meer naar boven gericht, naar de vogels. Dit landgoed kent een wat verwaarloosde achtertuin, park, bos, wat je wilt, maar lekker rommelig, het barst van de vogels en een ree zie je er zo.
    Gelukkig zijn er onder natuurliefhebbers heel wat die graag hun kennis over dieren en planten met je willen delen. Zo zat op een vrij slordig beukenlaantje achterin De Boekhorst iemand nadrukkelijk naar een gevallen boomstammetje te turen.
      Wij erop af. ‘Ik denk dat het een Porseleinzwam is, neem ook maar een foto.’ Dat is leuk, je kennis delen, en voor je het beseft is er weer wat bijgeleerd.

Inderdaad een fotogenieke zwam met fraaie uiteenlopende plaatjes aan de onderkant. Komt voor op beuken. Eetbaar maar onsmakelijk. Schijnt niet zeldzaam te zijn.
      De zwam zien is echter een ander verhaal, een beetje oplettendheid is wel geboden. Of een vriendelijke natuurliefhebber als voorbijganger, die je er even op wijst.


























vrijdag 14 oktober 2016

Marx en Engels – De utopie heeft twee gezichten



‘Deze nieuwe sociale systemen waren bij voorbaat tot de utopie veroordeeld. Hoe verder zij in bijzonderheden werden uitgewerkt, des te meer moesten zij in louter fantasieën verzeild raken.’

Friedrich Engels


Marx en Engels – aangeraakt door de dialectische denkwijze – hadden een hekel aan het denken in heel vaste modellen. Immers, zo verloopt de geschiedenis niet, wat men ook verzint. Dit zegt veel over hun visie op het utopisme. Die is scherp, maar veel genuanceerder dan wat er soms van wordt gemaakt. Zij waardeerden de eerste expliciet socialistische denkers en voorlieden om hun ‘geniale kiem’, het inzicht in de moderne klassenverhoudingen en de macht van het kapitaal.
      De vroege socialisten Claude-Henri de Saint-Simon (1760-1825), Charles Fourier (1772-1837) en Robert Owen (1771-1858) worden hoog gewaardeerd om het begin van de formulering van het socialisme. Dat is een positieve beoordeling van het socialistisch utopisme. Daar ligt ook de grens. Waar deze denkers vervolgens kwamen met vaste oplossingen en modellen, met de te hoge verwachtingen over het experimenteren hiermee en de voorbeeldfunctie daarvan, wezen Marx en Engels op basis van hun historisch materialistische visie deze benadering af als te beperkt en onrealistisch.

Een vast model? Weet je vooraf hoe grotere veranderingen in de geschiedenis zich gaan voltrekken? Al valt over beslissende factoren, zoals de ontwikkeling van de kapitalistische productiewijze veel te zeggen, de politieke vormen van de verandering van de wereld zijn niet vooraf precies te geven. Dat hoeft ook helemaal niet, wat schiet je ermee op? Elke generatie zal zelf het leven en de productie moeten inrichten.
      Deze utopiekritiek wijst dus creatieve ideeën niet af en al helemaal niet het verbreden van de blik op beslissende maatschappelijke factoren, maar wel het in graniet beitelen van bepaalde te bereiken vormen.

Doorgedacht naar de discussies in de latere geschiedenis van de arbeidersbeweging kun je zeggen, dat je vooraf niet weet of een sterke staat, een socialistische sturing door de staat, een anarchisme, syndicalisme, radencommunisme, of wat dan ook de goede, doeltreffende, algemeen toepasbare en meest democratische, sociale en duurzame vorm voor een bepaalde periode zal zijn.
      Engels over de plannen van de vroege socialisten: ‘Deze nieuwe sociale systemen waren bij voorbaat tot de utopie veroordeeld. Hoe verder zij in bijzonderheden werden uitgewerkt, des te meer moesten zij in louter fantasieën verzeild raken.’ Vanuit een omgekeerd perspectief schrijft Marx hetzelfde. Hij prijst in 1871 de mensen van de Parijse Commune, omdat die niet het idee hadden een vast vooropgesteld plan precies tot uitvoer te moeten brengen: ‘De arbeidersklasse eiste geen wonderen van de Commune. Zij behoeft geen kant-en-klare utopieën bij volksbesluit in te voeren.’

Engels’ boekje De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap is een beknopte uitgave met enkele hoofdstukken van de omvangrijke Anti-Dühring. De in deze tekst genoemde term ‘het wetenschappelijk socialisme’, kan men op twee manieren begrijpen, een goede en een verkeerde. Engels verdedigt met verve de vroege socialisten tegen de karikatuur die zijn opponent Eugen Dühring van hen heeft gemaakt. Bij Fourier bespeurt Engels bijvoorbeeld ‘een diep doordringende kritiek op de maatschappelijke toestanden. (…) Ongenadig legt hij de materiële en morele misère van de burgerlijke wereld bloot.’ En: ‘Fourier is niet alleen criticus, zijn altijd opgewekte natuur maakt hem tot satiricus en wel tot een der grootste van alle tijden.’ Bovendien hanteert Fourier de dialectiek ‘even meesterlijk als zijn tijdgenoot Hegel.’ Grotere complimenten geven Marx en Engels nooit.
      Robert Owen is volgens Engels van vergelijkbare statuur. Hij was niet alleen een denker maar organiseerde praktische experimenten ‘waarvan het communisme aan consequentheid niets te wensen overliet.’ Dus sommige aspecten van het utopisme, zoals de kritiek op de klassentegenstellingen worden door Engels als een historische stap vooruit gezien. Het denken in vaste maatschappijmodellen van utopisten wijst hij echter af.

De term ‘het wetenschappelijk socialisme’ duidt bij hem dan ook niet op een vaste vorm van ‘het’ socialisme, maar op de consequente historische denkwijze. Dat is de historisch-materialistische denkwijze en bijbehorende methoden, die de maatschappelijke veranderingen helpen te begrijpen, de oorzaken van verandering wetenschappelijk willen opsporen en verklaren, en de essentiële rol van sociaaleconomische veranderingen daarin onderkennen. Daarmee wordt dus de benadering bedoelt die Marx en Engels in hun vroegere teksten uitwerkten, zoals in De Duitse ideologie (1845-1846).
      Al lijkt de titel misschien anders te suggereren, ‘het’ wetenschappelijk socialisme betekent bij Marx en Engels niet dat er één socialistisch model is, dat dit hun alternatieve kant-en-klare model is of dat zij de wijsheid over het toekomstig socialisme nu in pacht menen te hebben. Eerder ligt er de opgave de revolutionaire veranderingen te helpen voltrekken en steeds rekening te houden met de opgaven en mogelijkheden van de desbetreffende periode.

Er is wel veel over de verandering en de oorzaken te zeggen, maar dat moet niet leiden tot een vast en afgesloten systeem. Ook de in De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap weergegeven opvatting over het afsterven van de staat, wanneer de onderdrukkende functie ervan overbodig is geworden, zegt niet precies hoe de verandering zal verlopen. Het is geen formulering van een vaststaand toekomstig staatsmodel. Het gaat hier om het opheffen van de onderdrukkende sociaaleconomische structuren en het bestrijden van de maatschappelijke vervreemding.
      Engels schrijft hoopvol over de mens die zichzelf leert begrijpen: ‘De wetten van hun eigen maatschappelijk handelen waartegenover zij vroeger stonden als vreemde, hen beheersende natuurwetten worden dan door de mensen met volledige kennis van zaken toegepast en zodoende beheerst.’ Deze formulering getuigt van de dubbele verhouding tot het utopisme. Enerzijds moet het helemaal niet gaan om een profetie hoe alles precies moet verlopen, anderzijds betreft het wel een zeer hoog doel, de opheffing van de grote maatschappelijke vervreemding.

Dit spanningsveld van hoge doelen en een noodzakelijk realisme is nog altijd boeiend en impliceert een opgave. Want de concrete invulling naar onze eigen tijd is daarmee geenszins gegeven. Het is de opgave van de vrijheid, die haar speelveld moet verkennen en veroveren. De utopie bevordert het denken over een socialere en betere wereld. Maar als je een bepaalde utopie tot in de puntjes wil realiseren dan vervluchtigt het beeld dat ooit het ware leek. Dan zullen echter ook weldra weer nieuwe alternatieven naar voren komen. Geschiedenis kent geen einde.





Bronnen van de citaten: Friedrich Engels, Anti-Dühring, De heer Eugen Dührings omwenteling van de wetenschap, 1878 en Friedrich Engels, De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap, 1880.
Van beide boeken bestaan vele herdrukken. Ze zijn ook op www.marxists.org gepubliceerd in het Nederlands en Engels. De citaten zijn makkelijk te vinden in beide boeken.

Het Marx-citaat is uit: Karl Marx, Der Bürgerkrieg in Frankreich, 1871, in Karl Marx, Friedrich Engels, Werke (MEW), deel 17, Berlijn (DDR) versch. jrt., p. 343.



Over de utopie schreef ik eerder een artikel, zie:
https://www.marxists.org/nederlands/schaaf/2012/2012conservatisme_socialisme.htm

Dit artikel is het eerste van een serie van  vier essays die geschreven zijn als voorbereiding op een nog te verschijnen grotere studie over actueel socialisme, vrijheid en macht. Twee andere essays ervan staan in het boek Het speelveld van de vrijheid, verschenen bij Uitgeverij Damon.















maandag 10 oktober 2016

Het kopen van een daklozenkrant


Koop eens een daklozenkrant. Soms heten ze anders, zoals ‘straatmagazine’, en ze zijn te koop. Hoe gaat dat kopen in zijn werk? Je let een beetje op op straat in je stad en welja, daar staat zichtbaar als altijd de straatkrantverkoper of verkoopster. Je loopt er heen, vraagt ‘Wat kost’ie?’ Je kunt er gerust een paar dubbeltjes bij doen, al hoeft dat niet. Afrekenen, krantje onder je arm en naar huis.
      Vaak leuke en informatieve stukken over het leven van de dakloze, ex-dakloze, vluchtelingen, Roma en allerlei anderen. Veel over sociale en maatschappelijke thema’s tot en met de kunst, al dan niet de schepping van een (ex-)dakloze.

Dat is niet zo erg moeilijk, zou je zeggen. Maar als je eens zo’n krant koopt en een wat langer praatje maakt met de verkoper en je let nog goed op ook, dan zie je hoeveel mensen hier nog moeite mee hebben. Ze kijken recht voor zich uit, kijken weg of hun blik staat helemaal op oneindig. Ja, dan zie je niks, zou je zeggen. Toch hebben deze mensen vaak de verkoper best waargenomen. Van afstand, die verkoper met die enge uitgestoken arm waarop een stapeltje kranten rust.
      Ziende zijn de wegkijkers blind, want ze missen het praatje, het beetje hulp aan socialisatie of integratie en ook nog de vaak heel aardige artikelen. Wat kun je makkelijk toch veel missen.

Zijn deze mensen bang? Is dat nu de angst die overal regeert, zoals men zegt? Zouden ze je wel durven te vertellen op welke partij ze stemmen? Tja, het kunnen ook nog noeste wereldverbeteraars zijn, die denken dat zo’n klein krantje aan dat grote doel toch geen bijdrage levert.
      Dat kun je beter weten! Daklozen, mensen die geen inkomen hebben, mensen met stoornissen, mensen die prachtig woonden tot hun huis werd gebombardeerd, overal op die wereld zijn vergelijkbare kwesties aan de orde van de dag. Overleven, waar je anderen voor nodig hebt.

Waarschijnlijk kan de (ex-)dakloze je hier best veel over vertellen. Misschien komt hij (zij) zelfs meer dan anderen mensen tegen bij wie het dak van hun huis is weggeslagen. Hij weet wat dat betekent, niet voor één dag, alle dagen weer.
    Of heel simpel, heeft alles toch met dit alles te maken. Kijk je medemens in de ogen en dan weet je wat ellende elders betekent, en dat daartegen gemobiliseerd kan worden. Ver weg is dicht bij, en omgekeerd.

Wedden dat veel actieve mensen de daklozenkrantverkoopster wel zien staan? Vertel dat aan die bange wegkijkers. Ze weten niet wat ze missen, al moeten ze dat niet alleen op straat zoeken, maar vooral toch bij zichzelf. Een echt goede reden is er immers niet? En voor je het weet hebben ze die solidariteit zelf hard nodig. Dat is velen al overkomen.
      Leve dus de moraal: koop eens een daklozenkrant. Het kost je een beetje aandacht, maar verder zo goed als niets.




Afbeelding, omslag van De Riepe, straatmagazine voor Noord-Nederland.
Elders in Nederland zijn andere ‘daklozenkranten’ te koop.















zaterdag 1 oktober 2016

Marx, kritiek op de vervreemding en nu dan?



– Wat het product van zijn arbeid is, is al niet meer van hem. Hoe groter dit product, des te geringer is hij zelf. –

Karl Marx, Ökonomisch-philosophische Manuskripte


In kader de voorbereiding van een nieuw boek over ‘socialisme en vrijheid’ heb ik kort geleden een artikel gepubliceerd op de internetuitgave van het Vlaams Marxistisch Tijdschrift. Het gaat over Marx’ opvattingen over vervreemding met als achtergrond onder meer de filosofie van Hegel en Feuerbach. Het artikel laat zien dat de problematiek van de vervreemding nog altijd actueel is. Zo ook de opgave daar wat aan te doen.

Het artikel is te downloaden met de link: http://www.imavo.be/vmt/16312-Schaaf.pdf


Eerder verscheen in dit kader het boek Het speelveld van de vrijheid, Marx, Spinoza, overwegingen over vrijheid en macht, Uitgeverij Damon, Budel 2014. Daarin twee essays.


Het nieuwe artikel heeft de volgende inhoud:
1    Hegels kritische ‘unvollendete’ maatschappijkritiek en visie op vervreemding
2    Marx’ Hegelkritiek contra de maatschappelijke vervreemding
3    Vreemde en vrije arbeid
4    Vervreemding en objectiveerbaarheid
5    Neutralisme als vervreemding
6    Organisatie versus vervreemding
7    Perspectief

Hierna volgens twee passages uit het artikel, uit paragraaf 3, Vreemde en vrije arbeid:


Wat heeft de arbeider te vertellen over de lengte van de arbeidstijd? Marx hecht veel waarde aan het antwoord op deze vraag, getuige Het kapitaal. Marx stelt dat het rijk van de vrijheid slechts kan ontstaan op basis van het rijk van de noodzakelijkheid. Aan dit realisme voegt hij toe: ‘De fundamentele voorwaarde hiervoor is de verkorting van de arbeidsdag.’ (Uit Das Kapital, deel 3) In Marx’ tijd was de strijd voor de tienurendag, later voor de achturendag en daarbij de inperking van de kinderarbeid van enorm belang voor het welzijn van de werkende klasse. Het raakt alle aspecten van het bestaan, structureel, dus ook nu nog.
      Het rijk der vrijheid krijgt vorm wanneer de arbeiders nog slechts voor de maatschappelijk benodigde arbeidstijd werken, in hun eigen en gezamenlijk belang, en naar eigen inzicht. Hoe precies is niet aan de orde, als het zover is zullen de mensen in staat zijn dat zelf te bepalen. Een profetie presenteren rekenen Marx en Engels niet tot hun taak, want die is niet reëel, zelfs contraproductief. Het gaat erom dat mensen zelf de vrijheid verwerven te doen wat voor hen belangrijk is en zich niet langer hoeven te richten op de marges van de uitbuiting. Toch betekent dit niet dat de vrijheid ongebreideld zal zijn, want ‘de maatschappij regelt de algemene productie’ in de sociale verbanden waarin de mens leeft. (Uit Die deutsche Ideologie) Het rijk van de vrijheid is uitgestrekt, maar niet onbegrensd.


Marx schetst de zelfvervreemding en vervreemding in een reeks van verbanden. Hij schroomt er niet voor morele aspecten en immorele drijfveren te benoemen, die een rol spelen in de politieke economie: ‘De enige raderen die door de politiek econoom in beweging worden gezet, zijn de hebzucht en de oorlog tussen de hebzuchtigende concurrentie.’ (Uit Ökonomisch-philosophische Manuskripte)
      Ontwaarding van de mens en vervreemding zijn bij elkaar behorende begrippen: ‘Met de groei van de waarde van de wereld der dingen, neemt de ontwaarding van de mens in een direct verband daarmee toe. De arbeid produceert niet alleen waren, hij produceert zichzelf en de arbeider als een waar, en wel in dezelfde verhouding als waarin hij überhaupt goederen produceert. Dit feit drukt slechts uit dat het voorwerp dat de arbeid produceert, zijn product, tegenover hem komt te staan als een vreemd wezen, als een van de producent onafhankelijke macht.’
      Hier komt Marx’ visie van het warenfetisjisme naar voren, waar hij later in Het kapitaal over spreekt. De arbeider is vervreemd van zijn eigen product, de dingen die dicht bij hem zouden moeten staan, worden tot afgod, het goddelijke is het onbereikbare. Het arbeidsproduct is een vreemd voorwerp, terwijl toch niemand hier dichter bij zou moeten staan dan de schepper ervan, de arbeider.
      Het gaat bij deze vervreemding om veel meer dan om de relatie arbeider en product, het gaat om een totaal van verhoudingen, van moraliteit, van op eigen belang gestoelde kortzichtigheid en van de verdwijning van de arbeider als mens. Marx in de Ökonomisch-philosophische Manuskripte: ‘Het wezen van de vervreemding bepaalt het feit dat elke afzonderlijke sfeer mij een andere en tegengestelde maatstaf oplegt. De moraal heeft een maatstaf, de politieke economie een andere, want elk van hen is een bepaalde vervreemding van de mens, elk van hen fixeert een specifieke kring van vervreemde wezenlijke activiteit. Elk van hen verhoudt zich vervreemd ten opzichte van de andere vervreemding. Zo verwijt de heer Michel Chevalier Ricardo dat hij zich van de moraal abstraheert. Maar bij Ricardo spreekt de politieke economie haar eigen taal. Als dat geen morele taal is, is dat niet de schuld van Ricardo.’ Immers: ‘De politieke economie geeft morele wetten weer, maar enkel op haar eigen manier.’




Link naar het artikel : http://www.imavo.be/vmt/16312-Schaaf.pdf

Website van het Vlaams Marxistisch Tijdschrift: http://www.imavo.be/

Informatie over mijn boeken zie: www.jasperschaaf.nl