zondag 20 december 2020

Communisme = Socialisme. Over woorden die niet vooruithelpen

 
– Maar het is dat dekselse individualisme, dat diep in de hele denkwijze van ook diegenen steekt, die zich ‘socialist’ noemen, die tegen het individualisme donderen maar dat zelf niet uit hun hoofd kunnen zetten. Zij zijn zelf particulieren gebleven en hebben zich het communisme niet eigen kunnen maken. –

Joseph Dietzgen (1886, Chicago)


Woorden die niet zoveel oplossen versus Woorden die ertoe doen. In het huidige partijconflict in en aan de marge van de Socialistische Partij, geïnitieerd door het Communistisch Platform, duiken termen op die misschien als bezwering van de ophef bedoeld zijn, maar weinig oplossen. Niet zozeer de ‘zoldercommunist’ wat gewoon gelul is, maar ik bedoel eerder het gebruik van de termen socialisme en communisme. Soms duikt de formulering op: van ‘onze’ socialistische partij willen ‘zij’ een communistische maken.
    Alsof je met die informatie precies weet wat er bedoeld is en of dit iets oplost. Beide begrippen doken vooral op in de geschiedenis na de Franse revolutie en werden door tal van groepjes, groepen en partijen vaak door elkaar gebruikt. Waarbij het meestal niet zo is zo dat onder communisme een gewelddadiger aanpak wordt bedoeld dan in het socialisme. Het ene begrip was niet helderder dan het andere, maar het streven naar een maatschappij zonder uitbuiting en klassenonderdrukking werd er wel door uitgedrukt. Dat gebeurde in uiteenlopende programma’s, waarin oude labels zo nu en dan weer eens anders werden opgehangen.

Veel vroegere socialisten en sociaaldemocraten noemden zich bij gelegenheid communist. Eigenlijk bestaat dat begrip al sinds Plato (ca. 427-347 voor Christus) erover schreef in zijn boek ‘Politeia’.
      De boven geciteerde Joseph Dietzgen – autodidactisch filosoof, bevriend met Karl Marx – trok in 1886 in het heetst van de felle strijd in Chicago om de rechten van de werkers welbewust op met anarcho-syndicalisten en anarchisten en beriep zich daarbij op ‘Het communistisch manifest’. Proletariërs van alle landen, verenig je. Of je je sociaaldemocraat, socialist, communist of anarchist noemt, je duikt niet weg in woordenspelletjes als het erop aan komt in de actie en de strijd voor een gerechtvaardigd beter bestaan.

De SP weet dat allang, getuige het SP-boek ‘Woorden in de strijd’ uit 2010. Hierin wordt bij de termen socialist, communist een aanverwante termen niet zo nauw gekeken. Uiteenlopende socialisten samen in één boek. ‘Het rode vaandel volgen wij!’ Daarbij stelden de inhoud en de verschillende optieken wel degelijk wat voor. Op dat inhoudelijke vlak zal ook nu de eenheid tussen de verschillende visies gesmeed moeten worden.
      Waarschijnlijk is dat niet eens zo moeilijk. Op het recente SP-congres liepen bij diverse sprekers de verschillende termen ook solidair zij aan zij.

Geen houdbaar groot verschil tussen socialisme en communisme dus, althans niet vanuit de directe betekenis van deze woorden. Er zijn echter meer woorden in het geding. De Groene Amsterdammer van 10 december jl. vult een bladzijde onder de titel ‘Extreem’, hierbij onder meer expliciet verwijzend naar het gedoe in de SP.
      Extreem? Een woord dat hier mist en bij mij eerder naar voren komt als ik de waslijst aan veranderingen lees die het Communistisch Platform nastreeft, is het eenvoudige woord ‘Radicaal’. Had dat woord er niet moeten staan?
    Extreem of Radicaal? Extreem versus Radicaal? Voor veel mensen is dat hetzelfde, maar dat is het beslist niet. ‘Extreem’ is over de uiterste grens gaan van wat maatschappelijk verantwoord of wenselijk wordt geacht. ‘Radicaal’ is een beroep op de basis, de wortels, het fundament, de principes van de opvatting. Radicaal is letterlijk ‘terug naar de wortels’ en dat kan heel verschillend uitpakken. Radicaal kan verwerpelijk zijn, maar ook welkom, passend, juist op zijn plaats, normatief en principieel. Extreem is meestal negatief, radicaal hoeft dat helemaal niet te zijn.
    Het is de vraag of aan de politieke opvatting van het Communistisch Platform recht wordt gedaan door zijn standpunten zonder meer als extreem te labelen. De oplossing? Slechts een echt inhoudelijke beoordeling kan die bieden.

Het Communistisch Platform wil ‘marxistisch’ zijn. Marx als inspiratie? Bestudeer hem. Niet hem alleen, maar de internationale geschiedenis van de arbeidersbeweging. Prima dus, maar er zijn risico’s. Er zijn minstens twee goede redenen te bedenken om daar heel voorzichtig mee te zijn.
      Ten eerste is in een lange geschiedenis, zoals de tijd van de Koude Oorlog, gebleken dat verschillende politieke partijen hun eigen visie als de ware uitleg van het marxisme claimen. Dat leidde tot veel strijd en geweld die vaak een nationaal-politieke kleur hadden, meer dan een integere wetenschappelijke of filosofische onderbouwing. Resultaat: de dwang van het dogma, overdreven stelligheid. Een partij moet zich echter vooral socialistisch o.i.d. noemen, niet marxistisch. Je streeft het socialisme na, dat is het doel, waarbij om dat te bereiken Marx’ of marxistische analyses een buitengewoon waardevol hulpmiddel kunnen zijn.

Ten tweede is het programma van het Communistisch Platform eerlijk in zijn gedetailleerde uitleg, maar daardoor in feite een blauwdruk. De geschiedenis houdt zich echter niet aan blauwdrukken.
      Karl Marx en Friedrich Engels trokken hun lessen uit het oudere socialisme, dat door hen werd gezien als ‘utopisch socialisme’. Zij hadden een haat-liefde-verhouding met dat utopisch socialisme. Enerzijds vinden ze dat achterhaald, zeker door alle plannenmakerij van sommigen utopisten, maar anderzijds kwamen zij krachtig op voor utopisch socialisten als Charles Fourier (1772-1837), wanneer die onjuist en veel te negatief beoordeeld werd. Zie Friedrich Engels’ stevige verdediging van Charles Fourier tegenover de interpretaties van Eugen Dühring (in Engels’ boek met de fraaie ondertitel ‘Anti-Dühring’).
      Een compleet beeld van een nagestreefde betere maatschappij heeft onder meer het risico dat de waarde van het verschil niet meer wordt gezien, het onwenselijk wordt dat openlijk uit te spreken, en dat vooral de actuele feitelijke situatie niet grondig politiek wordt beoordeeld. Dat dan alles op het goudschaaltje van het dogma wordt gewogen.
      Dat past niet bij Marx en Engels. Hun fundamentele kritiek op kant-en-klare uit te voeren programma’s vind je onder meer in Marx’ boek ‘De burgeroorlog in Frankrijk’ (1871). Zij gaan ervan uit dat je voor de socialistische politiek de actuele politieke situatie telkens grondig moet analyseren, want die verandert steeds. Analyse als basis voor een sterk politiek optreden. Marx’ ‘Het kapitaal’ is daarbij een nuttige leidraad, maar biedt – daarin is Marx consequent – ook geen kant-en-klare oplossingen. Wel een richting: ‘De opheffing van het loonsysteem!’

Terug naar het heden rijst bij dit alles rijst natuurlijk de vraag of het partijbestuur leden mag royeren als zij – op hun manier – integere doelen nastreven. Ja dat mag, zowel formeel als inhoudelijk onderbouwd mag dat. Het is niet niets wanneer een groot deel van de partij met veel energie politiek bedrijft en actie voert op basis van de normaal verlopen besluitvorming, er dan tegelijk een ander deel stevig georganiseerd en met expliciete instructies aan hun sympathisanten op dat lopend proces ingrijpt.
    Het partijbestuur moet zich aan afgesproken besluiten houden, de leden dan niet? Is het gek dat sommigen die zich ‘uitsloven’ er woest van worden? Een partijbestuur is geen knip voor de neus waard als het niet zou handelen. Dan nog staat echter de vraag recht overeind of het royement de ware oplossing is. Ik heb geen zicht op het antwoord op de vraag of er goed gezocht is naar een oplossing die de inhoudelijke vragen en ideeën recht doet. Of dat voor de komende tijd een perspectief wordt geschetst hoe daar te komen.
      Royementen zijn een paardenmiddel, een sterke partij onwaardig. Beter is een inhoudelijk krachtiger lijn te vinden. Ik hoop hierboven duidelijk te hebben gemaakt dat je daar niet komt met woordspelletjes, maar ook niet met een totaal dichtgemetselde visie die alle politieke vragen over de socialistische toekomst oplost.

Nederland is een land met veel verdeeldheid en vooral een burgerlijke politieke versnippering. Voor socialisten e.a. ligt hier de onvermijdelijke taak politiek een eenheid te scheppen. Zonder eenheid geen macht. Eenheid hoeft niet te betekenen dat de verschillen weggepoetst worden. ‘Eenheid in verscheidenheid’ is een helaas afgekloven, maar inhoudelijk nog steeds goede leuze.
      Eenheid kan op tal van manieren worden bereikt. Niet in de eerste plaats door fusies – laat iedere partij in haar kracht – eerder door grondige samenwerking en politiek debat, lokaal en centraal. Solidariteit in plaats van particularisme.

Het uitgangspunt van de noodzakelijk te bereiken eenheid heeft diverse malen een rol gespeeld bij mijn eigen politieke keuzes. In de jaren zeventig was ik lid van de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP). In 1973 werd door de Koningin de Groninger Eemshaven feestelijk geopend. Op de openingsboot zat het Provinciale Statenlid van de PSP. Hij droeg hiermee uit deze haven een goede economische investering te vinden. Achter die boot voer een klein bootje met PSP-activisten die om milieuredenen tegen de Eemshaven demonstreerden. De PSP streed hier dus tegen zichzelf. Kon men niet vooraf gezamenlijk een standpunt bepalen?
    In ongeveer dezelfde tijd zat ik in de actieleiding van de Groninger Studentenbond (GSb) bij de bezetting van het Academiegebouw als protest tegen de 1000-guldenwet en voor het behoud van de democratisering van de universiteit. De plaatselijke PSP weigerde zich solidair te verklaren, want die vond de GSb te communistisch. Tijdens de bezetting kwam echter spoedig een prachtige solidariteitsverklaring binnen van de twee PSP-Tweede Kamerleden, Bram van der Lek en Fred van der Spek. Zij schaarden zich voor 100% achter deze actie. De PSP dus alweer in strijd tegen zichzelf.
    Twee voorbeelden van richtingloosheid en een gebrek aan eenheid. Een strijd met zichzelf, wat een versnippering. Dat individualisme schiet niet op, het schept geen sociale machtsbasis. Een inzet de eenheid te smeden is een van de belangrijkste voorwaarden om een rol van betekenis te spelen! Ik besloot mijn lidmaatschap op te zeggen en werd na anderhalf jaar wikken en wegen lid van de CPN. Politiek actief worden doe je om een sociale democratische macht te verzamelen tegen de macht van het kapitaal, tegen uitbuiting, onderdrukking en verwaarlozing. Of om lokale macht te vormen in de huurstrijd en het vakbondswerk e.d.

Een visie op eenheid is binnen een socialistische beweging absoluut noodzakelijk, zowel voor de kleine acties als de grote transities. En de tijd dringt. De politiek kan niet hetzelfde blijven, maar moet zich dóór ontwikkelen, en niet achter de feiten aan lopen.
      Er worden momenteel belangrijke acties gevoerd, zoals bijvoorbeeld het proces van Milieudefensie tegen Shell, de strijd van inheemse volken om het Amazonegebied te redden, en vele andere. Deze acties van de milieubeweging en van veel betrokken jongeren tonen aan dat de SP zich moet opfrissen, haar visie ook in de breedte versterken en het socialistisch perspectief daarin inbrengen.
      De huidige generaties verwachten in deze opmerkelijke tijd van grote uitdagingen en veranderingen meer debat en visies van een socialistische partij, dan de SP nu biedt. Veel loopt heel goed en betrokken, maar ‘veel’ is nog niet ‘alles’, om nog enkele woorden te zeggen die wellicht wél helpen.
      Een formele benadering biedt geen echte oplossing. Wanneer niet grondig naar de inhoudelijke aspecten wordt gekeken, van de wereld in beweging en in crisis, zijn conflicten over visies en de prioriteiten van politiek optreden niet op te lossen.






Bron van het citaat van Joseph Dietzgen. Joseph Dietzgen, Haben wir etwas mit den Anarchisten gemein? (1886), in Joseph Dietzgen, Schriften in drei Bänden, deel III, Akademie Verlag, Berlin (DDR) 1965, p. 14.




Joseph Dietzgen (1828-1888)



 

 









dinsdag 15 december 2020

Vrijheid als verovering

 
‘Maar vrijheid is slechts wat men verovert.’

Clarice Lispector


Dat de vrijheid onder druk staat is buiten kijf. Is het ooit anders geweest? Aanslagen, conflicten ‘overal’ op de wereld, discriminatie en veel vormen van uitbuiting en ongelijkheid en dan vooral ook nog de pandemie stellen de vrijheid aan de orde.
      In de media verschijnen tal van artikelen. Je kunt constateren dat het niet vreemd is dat in heel de geschiedenis van de filosofie de vrijheid en het verwerven van concrete vrijheden meespelen. Sterker nog, draait niet de hele filosofie en de wetenschap om de vrijheid? En de religies?

Denken over vrijheid en praten over vrijheid. In interviews over vrijheid wordt vaak gevraagd: ‘Wat versta jij onder vrijheid?’ Een vraag, die het eerder onmogelijk dan makkelijk maakt, en vrij zelden leidt tot een vruchtbaar nieuw gezichtspunt.
      Want het onderliggende probleem is dat je vrijheid nooit helemaal kunt definiëren. Het zal bij vrijheid altijd draaien om een rijkdom aan eigen keuzes en ontwikkelingsmogelijkheden, zo nodig aangevuld met een materiële rijkdom voor de liefhebbers, of juist om een gemis aan dat alles. Voelen dat iets kan of juist niet kan. Of niet mag, geblokkeerd wordt. En dit alles in internationale en lokale kleuren en varianten, zoals vrij zijn van ziekten, leve de gezondheid, vrij zijn van overmatige drukte, leve de vakantie of de festivals en boven alles de vrede.

En dan raken de definities uitgeput, is dat nu ‘de vrijheid’? Als vrijheid iets groots is en nog altijd nastrevenswaardig, wordt dat niet door definities te klein, te dichtbij of omgekeerd juist veel te groot, te ver weg of te onbepaald gedacht?
      Houd liever op te definiëren, het helpt nauwelijks verder. Het gaat misschien om waardigheid van de mens, maar als dat vrijheid is, is toch alles wel vrijheid? Zo kom je geen stap verder, waardoor sommigen weer terugverlangen naar de oude indelingen, waarin de religie de boventoon voert. Waarin de mens de vrijheid nastreeft als een soort eeuwige levensverzekering voor de ziel en het hiernamaals of een godheid wel de inhoud ervan zal bepalen. Al dan niet (voor)beschikt voor de mens. Dan speelt de vrijheid overal en kun je er zalvende woorden over uitspreken, zonder dat dit tot een einde komt. Eeuwige vrijheid, dat is toch niets?

En dat laatste hoeft, realistisch bezien, natuurlijk ook niet nagestreefd te worden. Betekent dat een einde van de welbegrepen vrijheid? Dat doet bijna denken aan de historisch-dialectische filosofie van Georg Hegel (1770-1831), die dat welbegrepen ‘object’ vrijheid, in de verpakking van rationaliteit, tot een echt einde wil doordenken. Een redeneren dat alles omvat, dus ook de vrijheid benoemt en zelfs verwerft. Maar nogal abstract. Het kan waar zijn, maar wie wordt er gelukkiger van?
    En toch, zit Hegel niet in de buurt van een mooie opening? Kan dat redeneren niet als actie worden gezien, als een zoektocht in de bewust gekozen richting van de verdere ontwikkeling van de vrijheid?
      Hier moest ik aan denken toen ik pas bij de Braziliaanse schrijfster Clarice Lispector (1920-1977) een ‘en passant’ genoemde definitie van vrijheid las, die vanuit het opstapje Hegel, en mogelijk zelfs doorredenerend naar Karl Marx (1818-1883) een belangrijk aspect van de vrijheid toont.
    Lispector schrijft: ‘Maar vrijheid is slechts wat men verovert.’ Wat je misschien ook mag ombuigen naar de meer persoonlijk geformuleerde variant: ‘Maar vrijheid is slechts wat je verovert.’

‘Slechts’ de vrijheid veroveren. Dat ‘veroveren’ van vrijheid kan een enorme dynamiek onthullen die speelt wanneer het om de vrijheid en concrete vrijheden gaat. Je krijgt de vrijheid niet cadeau, er moet aan gewerkt of voor gestreden worden. Je moet misschien wel naar grensverleggende doelen achter de horizon van al gewonnen vrijheden kijken. Want die je al ‘hebt’ verdienen nauwelijks nog het woord vrijheid. Tenzij bestaande concrete vrijheden aangevallen, tenietgedaan of zelfs verboden worden, of een aanleiding vormen tot terreur. Dan begint de (her-)verovering opnieuw.
    Veroveren, beschikken over wat je wenste, een heel gewoon politiek begrip, maar met grote maatschappelijke en persoonlijke consequenties.

Het mooie van de uitspraak van Lispector is de dynamiek in de formulering. De dynamiek, de grote, brede toepasbaarheid, de mogelijke link met echt moeilijke situaties, gevat in een toch heel beperkte definiëring. Niet doen alsof je de vrijheid in bezit hebt, alsof er geen relatie met anderen of met de maatschappij bestaat. Het is simpel en toch zal de verovering steeds plaats moeten vinden. Je verovert iets niet zomaar.
    Het is ook een mooie uitspraak als je deze groot en maatschappelijk neemt, voor de ideeën van mensen die een betere wereld nastreven (zoals ik). De vrijheid moet veroverd worden. Maar denk niet dat dit iets is dat ook klaar is, zich ergens kant-en-klaar aandient.
      Want ‘men’ kan de vrijheid veroveren, ‘je’ krijgt haar niet op een koopje, je moet deelnemen aan de verovering. En vooral: het zal ook gaan om een psychische en morele verovering. De vrijheid vertoont zich in talloze gedaanten, waaronder heel onverwachte. Zowel in het ervaren gebrek aan vrijheid als in de rijke positief verworven vormen ervan. Vrijheid in veelvoud, maar niet automatisch, pas door verovering.

Natuurlijk denken mensen bij vrijheden vaak vooral aan een grotere schaalgrootte, van met name burgerlijke vrijheden of structurele maatschappelijke transities. Maar er liggen altijd lagen onder, waar de vrijheid historisch structureler en existentiëler speelt. Daarbij verbleekt het oppervlakkige vrijheidsidee als ‘ik zal zelf wel weten wat ik doe’, ook al hoort dat er mogelijk óók bij.
      Vrijheid is een open begrip, dat vraagt om concretisering, maar dat hoeft niet altijd worden ingevuld. Vrijheid als verovering. Ook, maar niet alleen van jezelf, de drempels overwinnen, jezelf overwinnen. Er is beslist meer te veroveren als het om de vrijheid gaat.

‘Maar vrijheid is slechts wat men (je) verovert.’ Mooi hierin dus het veroveren, dat betekent moeite doen, maar houdt het ook een inhoudelijke, kwalitatieve band vast. Het klinkt wilder dan het is, wan je kunt ook zeggen: ‘Een verovering koester je.’ Vrijheid-blijheid is het niet, dat is niet het thema van de ‘echte’ vrijheid, mogelijk wel een onderdeel ervan.
      Daarmee is vrijheid ook een bewustwording, een proces van geest en lichaam, rede en emotie. Het is dan ook een geborgenheid, een relatie, een bepaling tot iets anders, bijvoorbeeld tot een overwonnen fase van ‘minder vrijheid’. Er is het aspect van winnaar-zijn, van beklijven en vernieuwing. Daarnaast is er respect nodig. Je verbind je in plaats van dat je breekt. Er is mogelijk een band die onlosmakelijk is. Een verovering laat je toch niet zomaar los? Dat doet niemand, of ligt dat anders?

De werkelijk gerealiseerde of nagestreefde vrijheid – bijvoorbeeld van het volk dat onderdrukt en uitgebuit wordt – wordt degelijk gevoeld, herkent, vaak ook door de anderen die er heel wat anders onder verstaan of dat beweren. Zoals de rijke die toch emotioneel wordt wanneer de arme zijn recht(en) claimt en de rijke op zijn manier zich op zijn verworven vrijheid beroept. Men vindt de claim plat, ongepast of iets dergelijks, maar het gaat wel degelijk om een ‘noodzakelijke’ vrijheid en de botsing tussen tegengestelde deels op te heffen vrijheidsclaims.
      Alle vormen van vrijheid zijn niet in één definitie te vangen. Het kan nu eenmaal niet, het zit in de aard van het beestje. Vrijheid volledig definiëren kan niet, want de vrijheid zal intussen al een verdere stap zetten. En zo’n stap, een actie of procedure, kan men als een verovering zien. Het is niet alle vrijheid maar wel een belangrijk aspect.
      Achter de horizon van een bereikte vrijheid doemt de idee op van een nog verder reikend perspectief, waar ook het gemis aan vrijheden een risico vormt, bijvoorbeeld als aanslag op de persoonlijkheid of de natuur, en door veiligheidsrisico’s. Dan speelt de vrijheid in haar tegenspraak, als vergissing, en de mens speelt ‘Rupsje Nooitgenoeg’, nooit tevreden, terwijl wat er (nu) is al zoveel mogelijkheden biedt. Ontevreden daarover?

Hoe dan ook: vrijheid is een verhouding, op een speelveld dat zelf ook in beweging is, en dat blijft. Over vrijheid valt zoveel te zeggen, Dit klopt (dus) wel, maar pas na concretisering en vervolgens te zien hoe algemeen deze concretisering toepasbaar is. ‘Opstijgen naar het concrete’, zou Marx zeggen. Concreet en écht begrepen, doorgrond, aanvaard, en toch nog als ontwikkeling, verandering. Op naar de volgende verovering van de vrijheid.
    Maar uiteindelijk beslist het totaal, ook de totale mensheid. Dat is ingesloten in de conclusies, dus ook de ander zien, erkennen, zo nodig helpen. Dat is een concretisering die Rosa Luxemburg (1871-1919) goed zag, getuige haar kernachtige uitspraak: ‘Vrijheid is altijd de vrijheid van de andersdenkenden.’
      Dát perspectief moet meetellen, anders is de vrijheid geen echte, nog veel te beperkt, in wezen egoïstisch. Wat voor vrijheid kan egoïstisch zijn?

    In recente artikelen over vrijheid, die vaak gaan over de botsingen tussen bepaalde burgerlijke vrijheden – en de neerslag daarvan in wetten of rechten – worden de bredere perspectieven zoals Lispector en Luxemburg die zien vaak miskent. Vrijheid moet veroverd worden, en dat altijd met het perspectief van de ander voorop, dus nooit als bijkomstigheid.
    Echte vrijheid is vrede. Dat is ook ‘een’ definitie. Alsjeblieft! Vrede is vrijheid.

Over vrijheid kun je nooit uitgepraat raken, zeker als je een sociale politieke intuïtie hebt. Dat is inherent aan het woord, de kleine en de grote vrijheden, de andere kant van de beperkingen, botsingen van rechten en belangen, en andere negaties.
    Vrijheid = mogelijkheden openen, en wat kan er niet geopend worden! Veroverd, en veel meer dan alleen voor jezelf. Er op een respectabele manier gebruik van maken. Gericht op de vrijheid van de ander en de ontwikkelingsmogelijkheden van de natuur.




Bronnen:
Clarence Lispector, Alle verhalen, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, Antwerpen 2019, p. 549.
Rosa Luxemburg, Zur russischen Revolution, in Gesammelte Werke, deel 4, Dietz Verlag Berlin (DDR) 1979, p. 359.


N.B. Hoewel ik geloof dat dé definitie van vrijheid niet kan bestaan, door de inhoud van dit begrip, geef ik in mijn boek ‘Het Speelveld van de Vrijheid’ (Uitgeverij Damon) een reeks begripsbepalingen met betrekking tot (politieke) vrijheden. Zie de ‘definities’ in Hoofdstuk 8, pp. 138-143.


















zaterdag 5 december 2020

Waarom dat pleidooi voor hechtere linkse samenwerking? De redenering

 
In mijn boek ‘Actief socialisme en vrijheid – Pleidooi voor hechtere linkse samenwerking’ leg ik flink de nadruk op dat laatste: Samenwerking, ‘Werkers aller landen, verenig je.’
      Zonder dat duidelijk wordt gemaakt dat men het boek goed heeft gelezen, kom ik soms interpretaties tegen die mijn redenering én conclusie geen recht doen.
      Ten eerste denkt men soms dat hetzelfde bedoeld wordt als wat zo vaak in de krant heeft gestaan: dat de linkse partijen in Nederland moeten fuseren, in elkaar op moeten gaan. Ten tweede dat ik me vooral of enkel en alleen op de raads- en parlementsverkiezingen richt.
    Beide bedoel ik niet. Mijn redenering is anders. Bovendien is het goed deze redenering die de conclusie van ‘samenwerking’ onderbouwt nog eens kort samenvattend weer te geven. Voor verdere toelichting leze men het boek.
      Onder goede samenwerking van ‘links’ versta ik meer creativiteit dan alleen maar kijken naar de politieke verhoudingen in het parlement of de linkse Kamerzetels te tellen.

Hieronder de redenering (en aannames) die begint bij de politieke situatie en loopt via vier vragen.
1 – Wat is momenteel de voornaamste politieke opgave?
2 – Heeft ‘links’ voldoende macht deze opgave te vervullen?
3 – Wordt het gesignaleerde gemis om aan de opgave te voldoen voldoende en effectief bereflecteerd?
4 – Wat nu te doen?

1 – Er is één groot en oneindig veelomvattend vraagstuk dat opgelost moet worden. Deel één ervan is het grote klimaat- en biodiversiteitsvraagstuk. Deel twee ervan is het lokale en mondiale vraagstuk van de toenemende en grote sociale, materiële en democratische ongelijkheid tussen klassen, mensen, bevolkingsgroepen en regio’s. Dit zijn geen ‘losse’ vraagstukken, maar complexen van politieke en morele vraagstukken in één ontwikkelings-samenhang.
    Wat men doet met het ene (deel) vraagstuk raakt altijd het andere, daarom is er één samenhangende politiek noodzakelijk, om de aarde en het sociale leven te redden op een ‘acceptabel’ of hoger niveau van leven en samenleven. Alleen een politiek die men realistisch links of progressief noemt is momenteel in staat deze uitdaging reëel tot een oplossing te brengen.

2 – Geen van de linkse partijen, groeperingen of personen heeft nu voldoende macht deze vragen tot een goed einde te brengen. Dat moet helder en hardop onder ogen worden gezien. Een grondige, dus radicale reflectie is vereist. Was het in de geschiedenis niet zó: massa vormt macht? Is dat nu in essentie anders? Dat is zeer de vraag. Wat betekent dit? Moeten 'kleinere machten' niet meer gebundeld worden?

3 – Maar wat is de situatie? Sociale machtsvorming moet voorop staan, terwijl in de praktijk de verdeeldheid overheerst. In handelen en denken.
      Bovenstaande ‘grote opdracht’ wordt niet – of zeker niet voldoende – onder ogen gezien. Er is nog te weinig algemeen gedeelde reflectie op dit grote probleem. Ook al brengen met name natuur- en milieuorganisaties meer dan voldoende informatie aan. Het individualisme is ook bij links veel te dominant aanwezig. Een wirwar van meninkjes, geen eenheid, en dat nog verder verergerd door de overmatige invloed van ‘sociale media’.
      Er is wel een vaag appèl op de achtergrond, dat opleeft bij verkiezingen, tot samenwerking. Maar die stelt weinig voor. Daardoor komen de echte inhoudelijke items van links over radicale democratie, klimaat, sterke solidaire belangenstrijd bij sociale ongelijkheid en een revolutionair sociaal perspectief op politiek niveau te weinig aan bod.
      Het accent ligt vaak op ‘rechts’ (min of meer) bestrijden, maar versnipperd, aan de hand van deelpunten. De lokale, parlementaire en (vele) andere kansen samen te denken, scholen, reflecteren, te werken, en te bouwen, blijven liggen. Als dat mist komt dat neer op een gemis van de kenmerken van een echte sociale ingrijpende beweging.
    Moet ‘alles’ dan in elkaar ‘opgaan’? Neen, in de eerste plaats moet men van elkaar leren, samen strijden en samenwerken. Dat is een radicaal ander accent dan de oude gewoonte andere linkse groepen voor de zoveelste keer de maat te nemen. Lastig natuurlijk, maar waar een (politieke) wil is, is een weg!
      Of omgekeerd, neem elkaar gerust hardop de maat, maar leer daar dan van in een beweging van sociale opbouw, die hetzelfde nastreeft in verschillende variëteiten. Radicale principes verkwanseld? Werk aan het tegendeel, raap ze weer op, breng ze tot leven op alle mogelijke geografische niveaus.
      Weer meer geloven in eigen kracht. Meer inzicht in het bereiken van een grote sociale democratische macht. En verschillen naast die te bespreken, ook gewoon van elkaar accepteren. Ook het verschil moet tot kracht, tot een kans wordt omgevormd. Centraal en decentraal (lokaal).
      Partijen en bewegingen. Uitdragen dat uiteindelijk dezelfde thema’s spelen, die ieder raken, waar en wie je ook bent. Thema’s dus met betrekking tot sociale gerechtigheid, de biodiversiteit en de vrede, ofwel de essenties van het leven en de aarde.

4 – In een reële samenwerking kunnen partijen en groeperingen de eenheid smeden en een grotere en groeiende macht vormen. Samenwerken van gematigd tot en met revolutionair links. Partijen, groepen en bewegingen van realistisch progressieve, sociaaldemokratische, socialistische, communistische of anarchistische (enzovoorts) huize.
      Alleen samen kan de noodzakelijke macht gebundeld worden om de strijd om grote vraagstukken op te lossen succesvol aan te gaan. Samenwerking door de verschillende groepen die men gewoonlijk als ‘gematigd’ benoemt of juist als ‘radicaal’, met alles wat daar tussenin zit, mits geweldloos.
      Waarbij ‘geweldloos’ ook de positieve vorm aan kan nemen van pacifisme, gericht op het formuleren en uitvoeren van een actieve, politiek offensieve vredespolitiek die past bij de huidige complexe zeer risicovolle verhoudingen. Inclusief een realistisch zicht op de nieuwste (bio)technologische en sociaal-communicatieve ontwikkelingen en bijbehorende veiligheidsvraagstukken.
    Verschillende ideologisch progressieve groepen kunnen elkaar scholen, samen acties voeren en lokaal samenwerken, waarin tegelijk een hoger reflectieniveau en scholing op politieke vraagstukken kan worden bereikt. Terwijl ieder de eigen politieke identiteit kan behouden of bij kan stellen.
      Verschillende ideeën en principes? Het is nu eenmaal zo dat er verschillend wordt gedacht. Wat is daar mis mee? Verval niet in de verkeerde prioriteit die eerst alle (ideologische) denken wil vervangen. Dat was vooral een naïeve idealistische en individualistische houding. Direct willen overtuigen op standpunten is zelden de snelste weg naar eenheid en verandering. Goed samenwerken kan alleen wanneer het doel het bovengenoemde grote politieke vraagstuk blijft en niet het doel wordt elkaar te bekeren. Historisch gezien was men er vaak op uit elkaar te overtuigen vanaf de eigen grondslagen en dat is – als doel – meestal een kansloze missie gebleken. Daar moeten de socialistische groeperingen ver voorbij zien te komen, samen met anderen!

Tot zover de kort samengevatte redenering, waar mijn boek op uitloopt. De kern is de huidige gebrekkige machtsvorming te erkennen en daarop te acteren. Elk punt kan veel discussie oproepen, maar ook verhelderend zijn.
      Zo denkt men bij ‘socialistisch links’ wel eens dat milde, gematigde standpunten leiden tot minder resoluut gedrag, minder strijdbaarheid. In het verzet in de 2e W.O. bleek daarentegen dat mensen met milde standpunten vaak de meest consequente verzetsstrijders waren, die hun leven in de waagschaal stelden.
    Zo denkt men vanuit een ‘socialistisch gematigd visie’ wel eens dat radicale standpunten direct onjuist, risicovol of gewelddadig zijn, terwijl pittig debat en het grondig doordenken naar de wortels – de vooronderstellingen van de eigen politieke richting – heel waardevol kan zijn. Dat laatste zeker in een wereld waarin korte-twitter-meningen de boventoon zijn gaan voeren bij belangrijke politieke vragen.
    Bij gezamenlijk optreden en scholingen kunnen mensen van mening en richting veranderen. Een soort verandering bij ‘noodzakelijk toeval’. Dat is prima. Elkaar per se op deelvragen willen overtuigen helpt daarentegen meestal heel weinig en leidt makkelijk tot versplintering. Ego’s die alle richtingen op stuiven hebben zich vaak genoeg vertoond in de socialistische bewegingen, partijen en vakbonden.
      De versplintering van links, op tal van terreinen, moet worden opgeheven. Ten gunste van politiek die een grote sociale en democratische macht vormt voor de alle mensen, de wereld, het klimaat, de biodiversiteit en de vrede.
      Bij de grote politieke en levensvragen betekent ‘apart’ het verlies van veel sociale energie. Dát in te zien vormt de (radicale) drijfveer en onderbouwing van het boek.
    De machtsfactor? Voor sommigen een vervelend, onvriendelijk thema. Maar zonder een groeiende sociale zelfs revolutionaire macht zijn de maatschappelijke en natuurlijke risico’s veel te groot. De macht mondiaal democratisch maken is inderdaad een revolutie, de voorwaarde om de grote problemen van deze ene, samenhangende wereld op te lossen. In actie en reflectie.



Boek: Jasper Schaaf, Actief socialisme en vrijheid, Pleidooi voor hechtere linkse samenwerking, Doorbreek de vanzelfsprekendheid, Uitgeverij Damon, Eindhoven 2018, ISBN 978 94 6340 142 5

Te koop bij: De boekhandel (even bestellen), Uitgeverij Damon (zie de website van Damon), of bij Jasper Schaaf, bestellen met een mailtje naar JasperSchaaf@gmail.com.