dinsdag 22 december 2015

Noordhorens van de Zandmotor





Neptunea angulata



Noordhorens van de Zandmotor

Noordhorens heb je in soorten. Op Schiermonnikoog vond ik exemplaren van de Noordhoren, Gekielde noordhoren en de Slanke noordhoren (respectievelijk Neptunea antiqua, Neptunea despecta en Colus gracilus).
    In het blad Spirula van de Nederlandse Malacologische Vereniging nr. 401 van november/december 2014 staat een artikel dat deel uitmaakt van de nieuwe standaardpublicatie De fossiele schelpen van de Nederlandse kust II, deel 8, Buccinoidea. Hierin worden onder meer verschillende soorten Noordhoren beschreven. Dat kwam voor mij bijzonder mooi uit, want afgelopen weken vond ik op de Zandmotor tussen Kijkduin en Ter Heijde, ongeveer bij paal 109, twee andere soorten Noordhoren.

Op de Zandmotor is veel fossiel materiaal te vinden, schelpen en botten. Deze zijn aangevoerd met de zandsuppleties. Een paar keer per jaar ga ik hier rondscharrelen. Noordhorens had ik er tot voor kort nog niet gevonden. Maar nu, op 8 november en 14 december jl. twee vondsten.
    De eerste was met behulp van boven genoemde publicatie redelijk makkelijk op naam te brengen, een Neptunea angulata, een soort Linksgewonden noordhoren. Het is een vrij klein exemplaar, 37 mm, maar redelijk gaaf.
      De tweede is een fragment, 41 mm. Twee van de auteurs van genoemd artikel, Frank Wesselingh en Riaan Rijken, hielpen een handje deze op naam te brengen, waar ik dankbaar gebruik van heb gemaakt. Het blijkt een fragment van een Neptunea lyratodespecta, een oude rechtsgewonden soort. Deze lijkt wat op de meer recente Gekielde noordhoren (Neptunea despecta), waarvan je op Schiermonnikoog soms zowel gave exemplaren als fragmenten kunt vinden. De pas gevonden Neptunea lyratodespecta van de Zandmotor komt mogelijk uit het Laat-Plioceen of Vroeg-Pleistoceen en zou dus zo’n anderhalf miljoen jaar oud kunnen zijn. Deze soort spoelt vaker in Zeeland aan. Door de zandsuppleties nu dus kennelijk ook noordelijker. Wellicht ooit met de Oerschelde meegedreven naar de plek waar het suppletiezand is opgezogen.

Zo zoekend leer je hier steeds meer van en ben ik ook hier nog een beetje de filosoof. De kennis verfijnt zich en dat maakt nieuwe waarnemingen makkelijker. Het zoekbeeld ontwikkelt en verfijnt zich steeds verder met het zoeken. Het is dynamisch en geeft de intuïtie schwung. De Neptunea angulata zag ik maar iets boven het zand uitsteken. Een beetje, maar ik zag of realiseerde me in een flits dat ik iets opmerkte dat ik niet vaker had gezien. Het viel buiten de normale waarnemingen. Op dat moment concentreer je je op het beeld, want de aandacht is getrokken. Yes! Dit vind je niet iedere dag.



Tip: behalve de weekdierkunde (malacologie) is voor dit thema natuurlijk ook de geologie interessant. Een toegankelijke website is: http://www.geologievannederland.nl/






Neptunea lyratodespecta


















zaterdag 19 december 2015

Taoïsme, ‘Nietskunner’, Framing is niets nieuws



– Ach! Natuurlijkheid vind je bij de insecten, onnatuurlijkheid vind je bij de mens. (…) Op geforceerde wijze scheiden ze verheven en nederig, voornaam en gewoon, en werken zo meer strijd in de hand. –


De taoïstische tekst Wunengzi uit het jaar 887 geeft een kritiek op machtsmisbruik en bureaucratie. Wunengzi betekent iets als Nietskunner. Niets is niet veel, zou je denken, maar dat klopt niet. De tekst is fundamenteel, er wordt naar achterliggende factoren gekeken. Zoals naar het feit dat Confucius pleit voor het in acht nemen van juiste begrippen. De kritiek is nu echter dat juist de taal, de woorden en de indelingen een basis kunnen vormen voor machtsmisbruik en onderdrukkende regels. Indelen in begrippen betekent het forceren van natuurlijk leven.
      Volgens Nietskunner wordt zo het leven uitgeroeid. ‘En dat is de schuld van diegenen die men wijzen noemt.’ (p. 59) Dat duidt op het confucianisme. Indelen, inkaderen, classificeren en reguleren kunnen een grote belemmering vormen. Het lijkt een zeer vroege kritiek op wat men tegenwoordig ‘framen’ noemt. Nietskunner wil dit omkeren, bijvoorbeeld vanuit de liefde en zorg voor de familie: ‘Kijk, indien er geen specifieke groep mensen is om ouderlievend en barmhartig te bejegenen kun je de hele wereld ouderlievend en barmhartig bejegenen.’ (p. 74) Van het kleine verband redeneert hij zo door naar het universele.

Nietskunner toont het taoïstische pad waarin afstand nemen van concrete inhoud en van vaste patronen een grote rol speelt. Overigens eindigt deze kritische tekst met een passage waaruit blijkt dat radicaal afstand nemen ook kan leiden tot onverschilligheid, en dit een gevaarlijke consequentie van deze theorie kan zijn. (zie pp. 151-152) Zo’n consequentie is misschien vergelijkbaar met Japanse oorlogsvliegers in de Tweede Wereldoorlog die een morele onverschilligheid hadden gekweekt met behulp van de praktijk van het zenboeddhisme.
      Dit sluit niet uit dat afstand nemen ook de morele betrokkenheid kan versterken. Het hangt af van de inhoudelijke invulling en uitwerking, en het behoud van een goede balans. Nietskunner zou hier aan toe kunnen voegen, dat als alles per se heel concreet moet, de moraal vervaagt. Die eis van ‘concreetheid’ wordt dan een dwangbuis, van vroeger en nu. De betere invulling moet uitgaan van zorg voor de ander, zelfs voor iedereen.
      ‘Framing’, ideologisch inkaderen en vastpinnen, is een hedendaags woord, maar er is niets nieuws onder zon.




Wunengzi, Nietskunner, Het taoïsme en de bevrijding van de geest, Vertaald en toegelicht door Jan de Meyer, Uitgeverij Augustus, Amsterdam, Antwerpen 2011.
Het motto bovenaan staat op p. 58.




















woensdag 16 december 2015

Karen Armstrong stelt het te mooi voor


In het Dagblad van het Noorden (12 december jl.) stond een uitgebreid stuk over de godsdienstwetenschapper Karen Armstrong. Ze wordt een ‘autoriteit in wereldreligies’ genoemd. Zij benadrukt de kracht en het mededogen van religies en zegt onder meer: ‘Ook Mohammed zou geschokt zijn. Hij zou helemaal niets begrijpen van Islamitische Staat. Waarom die beweging zo gewelddadig en onverzoenlijk is.’
    Zeer terecht maakt ze zich zorgen over gewelddadige interpretaties van religies, en over het gebrek aan erkenning van de mogelijke sociale kracht ervan. Toch, hoe mooi bedoeld ook, ik ben het niet helemaal met haar eens.

Een paar jaar terug schreef ik ‘Godsdienstkritiek, respect en actieve tolerantie’. Hierin beschrijf en waardeer ik drie posities:
    1 – Een gefundeerd en kritisch atheïsme, ontstaan vanuit het denken van Feuerbach en Marx. Dat is kritisch, erkent de wortels van religieus denken en handelen, en kan een verweer vormen tegen reactionaire religieuze inmenging in sociale en politieke kwesties. Dit kan echter ook positief een sociaal en progressief handelen waarderen, dat op religie gebaseerd is. Dat bestaat en dat moet dan ook erkend worden. Dat kan leiden tot tolerantie op afstand, maar ook tot intensieve samenwerking in sociale kwesties en bijvoorbeeld in de strijd voor vrede. Zo luidt in het kort mijn positie, over de volgende twee denk ik kritisch.
    2 – De positie waarin een godsdienstkritiek doorschiet en koste wat kost elke religie wil bestrijden. Dat is een zinloze actie. Zijn atheïsten dan altijd zo sociaal? Dacht van niet. Dit is de positie, globaal gezegd, van de evolutiebioloog Richard Dawkins. Iets zeggen, iets vinden of principiële kritiek hebben is echter nog niet hetzelfde als bestrijden. Dawkins draaft door als een oudtestamentische profeet, met een schare volgelingen er achteraan.
    3 – De positie waarin de tolerantie doorschiet en redelijke inhoudelijke kritiek verstomt. Dat proef ik bij Karen Armstrong. In haar boek over Mohammed (2006) wordt heel wat afgevochten, maar van alles krijgt een positieve draai. Natuurlijk moet je het christendom en de islam respecteren, zolang deze de kaders van de democratische seculiere rechtsstaat aanvaarden. Maar als ik het Oude Testament of de Koran lees, zie ik wel een naar mijn mening overmatige nadruk op regels. Alsof God niet het leven, maar alleen de rechtbank heeft geschapen. Natuurlijk staan daar ook mooie passages naast.

In mijn boek zeg ik over de derde positie: ‘Bij Armstrong zie je echter ook dat een respectvolle benadering moeilijk is. Een overdosis begrip lijkt vaak averechts te werken. In haar boek Muhammad’  leeft zij zich zo in het leven van de profeet Mohammed en het ontstaan van de islam in, dat elke kritische distantie verdwenen lijkt te zijn. De gevoerde oorlogen lijken door de context goedgepraat te worden, zonder enige beoordeling van die oorlogen zelf. Armstrong schijnt helemaal in de huid van Mohammed te willen kruipen; maar kan dat zomaar? De lezer op afstand krijgt het gevoel dat zo’n overmaat aan begrip niet begripsvol, respectvol of serieus meer is. De irritatie van de gelovige is dan begrijpelijk. Is dit wat de kritische godsdienstwetenschap toe te voegen heeft? Als je niets toe te voegen hebt, bemoei je er dan niet mee…’ (pp. 85-86)

In het artikel in het Dagblad staan ook heel zinvolle dingen, zoals over de oorzaken van oorlogen, die te vinden zijn in hebzucht en berekening. Maar Armstrong maakt het toch te mooi, geeft een rooskleurige voorstelling van zaken, is te selectief. Je hebt er echter niets aan de zaak mooier voor te stellen dan die is, door die te versimpelen.
    Ook als je tolerant en begripsvol bent, mag je nog altijd er iets van vinden en dat zeggen.




Karen Armstrong, Muhammad, Prophet for our time, Harper Press, London 2006.

Jasper Schaaf, Godsdienstkritiek, respect en actieve tolerantie, Feuerbach herlezen, Uitgeverij Damon, Budel 2010.
















vrijdag 11 december 2015

De morele staat van de wereld


Mene, mene, tekel ufarsin


Het is lijstjestijd. Het loopt tegen kerst en het oude jaar maakt de balans op. Ingrediënten zat. Over de morele staat van ons leven is veel te zeggen.
Wat dacht je van een lijstje van tien om het daar maar even bij te laten?


Een Groninger chauffeur veroorzaakt een ongeluk, de bijrijder raakt gewond, stapt even uit en de chauffeur rijdt dan maar zonder zijn passagier verder.

Een fietser rijdt zonder licht, zwaait vrolijk naar een politieauto en niemand die het ziet want het is donker.

Minister Koenders is tegen Nederlandse bombardementen op Syrië en krijgt een brief uit Amerika die hem in enkele tellen van gedachten doet veranderen.

De Verenigde Staten bombarderen in Afghanistan een ziekenhuis van Artsen Zonder Grenzen maar ze wisten niet wat ze deden.

Onze martelende vrienden heten Saoedi-Arabië, de Islamitische Staat. Alles is relatief, het is maar hoe je het bekijkt.

Wanneer je wapens verkoopt zeg je dat ze er niet mee mogen schieten, de moraal van de gek.

Wanneer ieder helemaal voor zichzelf zorgt heet zelfs dat voortaan participatie, maar waarin is de vraag.

Het wordt warmer en warmer, het ijs smelt, het water stijgt, de bodem daalt, de Wadden verdrinken en de Nederlander mag van de VVD harder rijden op de autoweg.

De grutto’s krijgen zendapparatuur maar nog geen grazige weiden.

Onze kleinkinderen draaien voor de gevolgen op. O, heb je dan kinderen? Gelukkig Nieuwjaar.


Zie, de morele staat van de wereld. Schiet me wat te binnen. Pas was het druk op straat en iemand wilde dwars door me heen lopen. ‘Ik weet niet of dat past’, zei ik nog. Hij kwam er van achteren uit zo ongeveer en had geloof ik niets gehoord of gezien.
    Schiet me te binnen. Een keer stopte iemand op de fiets toen ik het zebrapad over wilde steken en lachte me vriendelijk toe. Zoiets vergeet je nooit.



Je bent gewogen en te licht bevonden (Daniël 5: 25-27)








zaterdag 5 december 2015

Friedrich Engels’ kritiek van de jenever

Drank met een vieze smaak - Imperialisme en aardappelspiritus

Er zijn maar weinig onderwerpen waar Karl Marx en Friedrich Engels niet over hebben geschreven. De politiek-economische ontwikkelingen van hun tijd raakten alle facetten van het leven. De vormen die het dagelijkse leven kiest worden mede bepaald door de politiek-economische achtergrond. Omgekeerd laat voor de opmerkzame toeschouwer het dagelijkse leven de ingrijpende betekenis van veranderingen op de achtergrond zien, zoals de verhouding van rijk en arm, van macht en onmacht, en de in hun tijd toenemende strijd van de Europese staten om de wereldmacht.

Facetten van het dagelijks leven? Denk eens aan de roesmiddelen die het harde leven misschien soms verzachten, maar ook de kracht van het verstand en de actie-inzet ondermijnen. Je denkt in dit verband het eerst aan Marx’ beroemde – of beruchte? – uitspraak over ‘de religie als opium van het volk.’ Een prikkelende stelling om – net als Feuerbach deed – principieel na te denken over de functies en inhouden van de religie.
    Over deze uitspraak is al heel wat afgediscussieerd. Hoe bedoelde Marx dit? Stond hij kritisch tegenover de godsdienst, hoe luidde die godsdienstkritiek precies, heeft opium ook niet de kant van een aangename roes, die de harde levenspraktijk kan verzachten, of helpt de roes alle kritische inzet om zeep? Of heel anders: helpt de roes misschien een droom van een beter sociaal leven vorm te geven?

Er is veel discussie mogelijk over dat citaat en de context ervan. Zelfs zoveel dat mogelijk wordt vergeten dat Marx en Engels in ieder geval het machtsmisbruik dat de staat en het instituut kerk van het geloof maakten en waarmee de kritiek van het volk vaak werd gekanaliseerd en ingekapseld, scherp afwezen.
    Dat neemt niet weg dat religie kritische sociale ideeën kan helpen vormgeven. Marx wijst hierop bij datzelfde opium-citaat: ‘De religieuze ellende is tegelijk zowel de uitdrukking van de werkelijke ellende, als het protest tegen de werkelijke ellende.’ De religie ontstaat vanuit de werkelijke ellende waarin mensen zich bevinden en is ook een vorm van protest tegen die omstandigheden. Wel blijft dan nóg de kritiek op de religie overeind. Tegenover het illusoire geluk van de religie is werkelijk geluk nodig, op basis van een betere maatschappelijke toestand. Een betere sociale situatie heeft geen vlucht nodig in denkbeelden die van de realiteit wegvoeren.
    De strijd tussen passieve gelatenheid en de actieve inzet van het protest vindt ook plaats binnen de ideologische vormen, zo ook binnen vormen van religiositeit. Want met de beeldspraak van de religie als opium én protest is de tegenspraak weergegeven van de roes of de lijdzame verzuchting versus de actieve inzet tot verbetering.

Roesmiddelen leiden vaker tot spanningsvolle verhoudingen. Veel minder bekend dan de uitspraak over de religie als roesmiddel, is dat Engels enkele keren uiterst kritisch over drank heeft geschreven. Het gaat dan over hoe de alcohol onder kapitalistische verhoudingen het dagelijks leven beheerst, het inkomen van het proletariaat opslokt en ook nog helpt de Pruisische monarchie van een economische basis te voorzien.
    Door de kapitalistische massale alcoholproductie raakte het volk verslaafd. De verloedering en afstomping waren soms zelfs zo sterk dat delen van het proletariaat niet eens meer wisten wat land of religie eigenlijk was. Engels schrijft in ‘De toestand van de arbeidersklasse in Engeland’  van 1845 over verschillende groepen van het proletariaat. Over het leven van het mijnproletariaat in de kolenstreken van Engeland zegt hij: ‘Inderdaad treffen wij onder hen een onwetendheid in religieuze en wereldlijke zaken aan, waar tegenover de in eerdere voorbeelden uitgelegde toestand van vele industriearbeiders nog een kleinigheid is. De religieuze begrippen zijn hen slechts uit vloekwoorden bekend. Hun moraliteit wordt reeds door de arbeid vernietigd. Dat het onmogelijk zware werk in de mijnen de drankzucht onvermijdelijk moet maken, ligt voor de hand.’
    De totale fysieke uitbuiting in de arbeid demoraliseert, zelfs zo dat elk breder moreel besef wegvalt. Drank is in dit verband louter negatief, een vlucht, een totale ondermijning van een moreel waardig leven en van een toekomstvisie. De alcohol draagt dan bij een verhouding van uitbuiting in stand te houden.

Wat drank mensen doet, maar ook de economische effecten van drank en drankproductie, houdt hem vaker bezig. De krant Der Volksstaat publiceert in 1876 in afleveringen Engels’ uitgebreide artikel ‘De Pruisische borrel in de Duitse Rijksdag’.
    Deze titel lijkt op iets kleins te slaan. Het Duitse borreltje wordt als een soort understatement opgevoerd en vervolgens in koele zakelijkheid volledig geanalyseerd. Er blijkt dan heel wat mee te spelen. In Duitse Rijksdag speelt een interpellatie over de hoge belasting die Engeland en Italië heffen op de invoer van Duitse ‘Sprits’. Deze ‘Sprits’ is de van aardappelen gebrouwde spiritus, die als basis dient voor een omvangrijke drankproductie en van alcoholische mengseltjes.
    De hedendaagse mixdrank blijkt niets nieuws onder de zon te zijn. Engels beschrijft in een historisch excurs hoe de kwalitatief goede ambachtelijk bereide graanjenever in Duitsland verdrongen wordt door een slecht gezuiverde, dus gifrijke spiritusproductie op basis van aardappelteelt op de armere gronden van Pruisen. Dit heeft geleid tot een weliswaar eenzijdige, maar uitgebreide economische expansie. Uitgebreid, maar eenzijdig, en dus een economisch kaartenhuis. Deze productie en uitvoer worden niet alleen bedreigd door de importbelasting van Europese landen, maar ook door een mogelijke nieuwe massale productie in het tsaristische Rusland van jenever op basis van graan. De drank kan daar goedkoper massaal worden geproduceerd dan in Duitsland en heeft toch een betere kwaliteit.

Die kwaliteit is belangrijk. Engels benadrukt de schaamteloze omvangrijke productie van ongezuiverde alcohol, die de arbeiders vergiftigt. Deze manier van produceren en winst maken toont bovendien de gebrekkige economische machtspositie van de Pruisische halfgrootgrondbezitters, de jonkers, die met deze aardappel- en spiritusproductie een nieuw soort vrijwel horige arbeidersklasse hebben geschapen. Het is een fragiel evenwicht van snelle rijkdom en bittere armoede, van macht en onmacht, waarin de arbeiders als vlucht de slechte alcohol consumeren. Ironisch schrijft Engels over Duitsland en Pruisen als de ‘Zentralschnapsfabrik der Welt.’
    Het gaat om een vorm van vroeg imperialisme met een smalle basis. De Duitse alcohol wordt met allerlei Franse wijnen, Madeira, cognac en rum vermengd. Engels: ‘Wereldomvattend is de gezegende invloed van de Pruisische foezelolie, want met de aardappelspiritus vloeit die met ieder drankje binnen.’ In de hele wereld wordt er drank gedronken die vermengd is met Pruisische foezelolie, de onzuivere spiritusbasis. De belangen zijn dus groot: voor Pruisen om deze economische machtsbasis te behouden, voor het buitenland daarentegen om deze te ondermijnen.

Het Pruisische monarchistische Duitsland voelt zich door de Britse en Italiaanse importheffingen bedreigd. Er staat veel op het spel. Het voelt zich bovendien bedreigd door de toegenomen kracht van de socialistische arbeidersbeweging, temeer omdat die het kwaad van het roesmiddel van de goedkope alcohol onderkent. Deze toegenomen macht van de arbeidersbeweging zal Duitsland trachten te ondervangen door in 1878 de Socialistenwet uit te vaardigen. Deze wet verbiedt van 1878-1890 elke openlijke arbeidersorganisatie.
    Zo ver is het nog niet op het moment dat Engels zijn analyse schrijft. Maar dit stuk van Engels, dat achteraf gelezen misschien vrij onschuldig oogt, wordt door de Pruisische machthebbers op zijn kritische waarde geschat. De regering Bismarck reageert getergd en verbiedt daarop de verspreiding van alle werken van Engels in Duitsland.

‘De Pruisische borrel in de Duitse Rijksdag’  is een zakelijke, wat onderkoelde beschrijving van de verdringing van de graanjenever door de groeiende massaproductie van aardappelspiritus. Allerlei relevante aspecten komen aan bod, zoals de grote economische en politieke belangen, de Pruisische positie binnen de Duitse staten, en de verder reikende vroeg-imperialistische interesses. De Duitse drank lijkt de wereldmarkt te beheersen. Dat roept strijd op, met Engeland voorop in het verzet, en met op de achtergrond het dreigende alternatief, hoogwaardige goedkope Russische wodka.
    Het is ook een ander verhaal. Het belang van de land- en industriearbeiders kan nooit liggen in zo’n eenzijdige economie, en al helemaal niet wanneer de groei ervan hen in slavernij terugwerpt. Daarnaast het alcoholprobleem zelf. De goedkope slechte drank ondermijnt moraliteit en strijd. Het gaat dan niet alleen maar om een idee of men voor of tegen een roesmiddel is, maar wat dit concreet doet. Het gaat dan om rampzalige gevolgen.

Voor Engels is de alcohol een ouder thema. Als zoon van een industrieel deed hij wat weinigen deden: steeds weer zich mengen onder de arbeiders, de fabrieken en werkplaatsen ingaan en altijd zijn ogen de kost geven. Dat spreekt uit het hierboven genoemde boek ‘De toestand van de arbeidersklasse in Engeland’.
    Veel eerder al publiceerde Engels over de gevolgen van de drankzucht. Hij groeit op in het Wuppertal, in Barmen en Elberfeld. Over wat hij daar ziet schrijft hij op 18-jarige leeftijd zijn eerste artikelen voor het maartnummer van 1839 van de Telegraph für Deutschland, onder de titel ‘Brieven uit het Wuppertal’. Hierin beschrijft hij de schrijnende toestanden van het vroege industrie- en mijnwerkersproletariaat uit dit gebied. Zoals de werkomstandigheden waarin arbeiders meer kolendamp en stof inademen dan zuurstof, en waarin alle levenslust op jonge leeftijd al is vergaan. Er heerst een ‘verschrikkelijke ellende onder de lagere klassen (niedern Klassen)’. Engels geeft veel voorbeelden, zoals het feit dat de proletariërs vluchten in mysticisme, maar even vaak in de brandewijn, of in beide tegelijk. Deze drank die de werklieden ernstig verzwakt, is mede de oorzaak van het feit dat in deze situatie op elke vijf personen er drie sterven aan tuberculose.

Sinds zijn jeugd herkent Engels de vieze bijsmaak van de drank. Hij houdt zijn ogen open, neemt waar, overziet de verbanden, analyseert de cijfers en trekt conclusies. Daarom verzet hij zich in het genoemde artikel van 1876 tegen de borreljonkheren, de ‘Schnapsjunker’, die de kern én de zwakten van het kapitalisme in zijn volle breedte etaleren in hun gedrag en belangen. Zijn conclusie: ‘Met de val van de brandewijnbranderij valt het Pruisische militarisme, en zonder dat is Pruisen niets.’ Met die voorziene val hoopt Engels dat dan de politieke verhoudingen van Duitse staten onderling en de Duitse economie als geheel in een evenwichtiger en politiek progressiever vaarwater zullen komen, als stap op de lange weg naar een sociale toekomst.



Bij dit artikel zijn diverse bronnen gebruikt. De voornaamste is Friedrich Engels, Preußischer Schnaps im deutschen Reichstag, in Marx-Engels Werke, deel 19, Berlin DDR 1976, pp. 37-51.

Dit artikel staat ook in mijn boek: Marx, zó gelezen. Verschenen bij Uitgeverij Damon. Dit bevat 27 korte stukken. Nog verkrijgbaar.

Meer boekpublicaties bij Damon, zie http://www.damon.nl/authors/30610-jasper-schaaf

Alle boeken, zie www.jasperschaaf.nl