donderdag 20 september 2018

Theun de Vries – Ketters, klassenstrijd en ook nog de Vrije Wil



‘De controversen hadden zich als zo vaak in godsdienstig gewaad gehuld.’


Toen vijf jaar geleden Jos Perry’s biografie van Theun de Vries uitkwam wijdde ik er een korte blog aan (op 20 oktober 2013). Zeker heel kort in vergelijking met De Vries’ omvangrijke werk. Dat beslaat honderden titels, romans, gedichten en historische studies. De biografie heeft de treffende titel ‘Revolte is leven’.

Een geweldig historisch werk van De Vries is ‘Ketters, Veertien eeuwen ketterij, volksbeweging en kettergericht’. Dit boek bewijst hoe terecht het was dat de schrijver in 1979 een eredoctoraat kreeg van Rijksuniversiteit Groningen. Terecht, om de vele analyses, de beschrijvingen en de nauwgezetheid ervan.

‘Revolte is leven’ blijkt niet alleen te slaan op de schrijver als persoon. Hij beschrijft in ‘Ketters’ talloze ketterse, heterodoxe bewegingen van het vroege christendom, de islam en nog veel meer tot en met de christelijke reformatie. Steeds waren er mensen en bewegingen die zelfstandig dachten en zich verzetten tegen opgelegde dogma’s .
    En steeds weer blijken in dergelijke bewegingen belangrijke sociale motieven mee te spelen. Het zijn vaak bevrijdingsacties met een theoretisch omhulsel, dat dan filosofische, maar eerder nog religieuze vormen aanneemt. Vandaar dat in ‘Ketters’ gezegd wordt: ‘De controversen hadden zich als zo vaak in godsdienstig gewaad gehuld.’ (p. 438)

Was het strijd? Dat was het zeker. De nauwgezette studie rept keer op keer over het aantal slachtoffers, door strijd, veldslagen en vooral extreme straffen als onthoofding en de brandstapel. De kerk kon er wat van als het ging de mensen weer in het gareel te persen. De straffen en heksenverbrandingen door de eeuwen heen kostten per saldo honderdduizenden het leven.

Tot het niet meer kon. Marx schrijft daar later over. Eerst dat de geschiedenis tot nu toe er één is van klassenstrijd. Nu, dat bewijzen de vele concrete tegenstellingen wel, waarin het altijd maar weer in sterke mate draaide om strijd tegen ongelijkheid, onderwerping en uitbuiting. En dat er óók een emancipatie nodig was waarin de religieuze gedaante van de strijd vervangen moest worden door een rationele en politieke vorm. Dat wat Ludwig Feuerbach en Karl Marx later beogen.

Wat klinkt dat actueel. De tegenstellingen die verhuld worden, waardoor de religieuze vorm lijkt te overheersen. Het geloof van de migranten en de vermeende joods-christelijke wortels van onze cultuur. Wortels? Vrijheden zijn door sociale strijd verworven, daar vind je ‘wortels’.
      Niet alleen het verhullen speelt, want de extreme uitingen verhullen de gevolgen niet, de ware oorzaken echter wel, of zeker gedeeltelijk en in belangrijke mate.

‘Ketters’ is voor hedendaagse politieke strijd en discussie over religie, migranten, identiteit en meningsvrijheid een uiterst leerzaam boek. Dik, heel concreet, prima in delen te lezen.
      O ja leerzaam, dat dan natuurlijk ook over de Vrije Wil. Deze duikt vanzelfsprekend bij talloze controversen op als een duveltje uit een doosje. Zijn bestaan is nog onzekerder dan god zelf, maar hij werkt! Tegen de voorbeschikking in.
      Wat is die Vrije Wil toch een plaaggeest. Kijk naar de politiek in de hedendaagse jas, waar zit de Vrije Wil nu weer? Zit’ie links of juist rechts?





Bronnen:

Theun de Vries, Ketters, Veertien eeuwen ketterij, volksbeweging en kettergericht, Uitgeverij Querido, Amsterdam 1982.

Jos Perry, Revolte is leven, Biografie van Theun de Vries (1907-2005), Uitgeverij AMBO, Amsterdam 2013.


Koop ‘Ketters’ antiquarisch, zie www.boekwinkeltjes.nl










Theun de Vries













vrijdag 14 september 2018

Eierschelpen en de vraag ‘Bestaat toeval?’


Ben je wel eens op een Waddeneiland geweest, op het strand?
      Wat vind je dan van de volgende vraag: Wanneer op het strand waar honderden, zo niet duizenden schelpen in de eblijn bij elkaar liggen, een niet al te opvallende kleine schelp in tweeën wordt getrapt door wandelaars en een schelpenzoeker de ene helft daarvan opraapt, is het dan mogelijk dat deze zelfde persoon ongeveer 70 dagen later de tweede helft ook nog vindt?

Zo ja, wat een toeval! Maar neen, zoiets kan geen toeval zijn, dat is voorbeschikt, bijvoorbeeld veroorzaakt door een bepaalde reeks van voorafgaande gebeurtenissen. Of toch ook: hij wilde hem vast graag vinden, hij zal wel erg zijn best ervoor hebben gedaan. Dat blijkt, maar dat kan eigenlijk helemaal niet, want je vindt echt na ongeveer 140 keer eb en vloed dezelfde schelp niet terug!
      Of het was een opvallende schelp? Maar dat was het volgens de vraag helemaal niet en dan zou bovendien iemand anders er allang mee aan de haal gegaan zijn.

En wat is toeval? Als docent filosofie heb ik met heel wat klassen over deze vraag gediscussieerd. Een vraag die – zogauw je verschillende aspecten, situaties, tijdfaseringen, verklaringen, de verleidingen van de taal overwegend, de nuances en dergelijke gaat onderscheiden – vast wel bevredigend, goed of bijna oplosbaar is. Bijvoorbeeld kan vanuit een strak causaliteitsbeginsel het toeval ontkend worden. Er is altijd wel een (soort van) oorzaak te benoemen.
      Is het wel een boeiende of zinvolle vraag? Waarschijnlijk toch wel vanuit de nuances die toeval, causaliteit of noodzaak incalculeren en daar vanuit doordenken.

Toch bewijst de Eierschelp (Gastrana fragilis) – althans enkele exemplaren van deze soort – dat ik hardop durf te zeggen: ‘Wat een toeval!’ Of zelfs: ‘Toeval bestaat.’ Terwijl je zoveel over de Eierschelp kunt zeggen dat het helemaal geen toeval is dat die bestaat en je er dus ook wel brokstukken van moet kunnen vinden.
      Ergens, toch? En hoe interessant de evolutie of de geschiedenis van de ontwikkeling van soorten ook mag zijn, met een heleboel determinisme én toeval erbij, bestaat menselijk gezien een toeval gewoon, zelfs als dit in laatste instantie niet ‘echt’ bestaat.

Ter zake dan: wat is een Eierschelp? Zie de eerste foto. Daarop zie je twee Eierschelpen. Dit zijn vrij verse exemplaren, opgeraapt in Zuid-Portugal. Een wat teer, misschien onopvallend schelpje. Ook in het Middellandse Zeegebied is deze schelp beslist niet zeldzaam. Geen ‘collector’s item’ wellicht, maar welbeschouwd best mooi. In alle schelpengidsen over deze gebieden zijn duidelijke afbeeldingen te vinden.







Op het Noordzeestrand, zoals de Waddeneilanden zul je – zo goed als zeker – zo’n verse Eierschelp (nog) niet vinden. Het is meer een subtropische soort. Wie weet dat door de opwarming deze schelp hier nog eens normaal kan worden. In het standaardwerk ‘Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied’  wordt de Eierschelp niet behandeld, immers voor zover bekend leeft zij er niet.

Toch kun je aan de Nederlandse kust soms een Eierschelp, een hele of een fragment ervan vinden. Zij het dat deze schaars of zelfs zeldzaam zijn. Hoe komen die hier? Zo’n 120.000 jaar geleden was er tussen de laatste twee ijstijden een warmere periode. Tussen de ijstijden, interglaciaal. Dit tijdperk wordt het Eemien genoemd. In die tijd kwamen ‘hier’ weekdieren voor van het subtropisch klimaat. Zoals de Eierschelp. De schelpensoorten zijn op zich meestal heel oud.
    Uit deze periode kun je nu nog schelpen vinden, fossiel. Als je ze vindt zijn ze meestal grijs, in verschillende tinten. Vooral zijn ze vaak kapot, althans zeker met de meer tere soorten zoals de Eierschelp is dat het geval.

De volgende foto toont zo’n oude, fossiele Eierschelp. Gevonden op Schiermonnikoog op 24 september 2010, nabij paal 8. Bijna gaaf, ook grijs en wel met een barstje en een gaatje erin, maar daarom juist een mooi voorbeeld. Dat barstje met dat gaatje, dat langs de top loopt, dat zie je vaker bij de Eierschelp. Vaak breken de schelpen daar. En ze breken makkelijk, want ze zijn dunschalig.
    Deze vondst, was dat al toeval? Ja natuurlijk, je moet de schelp maar net zien en veel ervan zie je niet op Schier. In die zin toeval, maar weer niet helemaal. Sinds ik de vorm ervan vrij goed ken van Portugal, past die in mijn zoekbeelden en zal ik een exemplaar van de Eierschelp eerder zien dan voorheen.






De derde foto toont een exemplaar gevonden op 2 december 2013 op hetzelfde eiland, nabij paal 10. Deze laat de genoemde verdere afbreuk zien, inclusief het barstje dat de andere schelp ook heeft. Kwetsbaar dus, met de kenmerkende breuk. Nu een groot gat, een heel stuk is er uitgebroken.
    Deze schelp is tegelijk nog wel compleet genoeg om er snel de Eierschelp in te herkennen. Bovendien, bij vaker kijken en zoeken verfijnt het zoekbeeld kennelijk, zie je ze eerder, al blijft het op zich een schaarse schelp. Die dus niet vaak gevonden en geregistreerd wordt. Het toeval speelt natuurlijk een rol, ze moeten er wel liggen om ze te vinden. En dat weet je gewoon niet. Ook al kunnen de zeestromingen de schelp onverbiddelijk naar dit ene punt gevoerd hebben, dat klinkt dan niet als toeval, maar als een dwingende oorzaak.







Ook deze zomer weer enkele keren op Schiermonnikoog geweest. Vanaf de stad Groningen ben je er zo, en bestaat er iets mooiers dan de Wadden?
    Zo vond ik dit jaar op 26 juni bij paal 11 weer een brokstuk van een Eierschelp. Groot genoeg om het duidelijk te herkennen. De rechterhelft is goeddeels afgebroken, maar de vorm van de schelp is duidelijk genoeg.
      Je hebt het bij de determinatie van schelpen doorgaans makkelijker dan de vogelaar, want ze vliegen niet weg en thuis kun je ze rustig bekijken. Ook de achterkant met de spierafdrukken die in schelpengidsen allemaal afgebeeld staan en dus goed vergeleken kunnen worden, als wordt dat bij slijtage wel veel lastiger. Wat niet wegneemt dat er ook genoeg soorten zijn die moeilijk te herkennen zijn, soms van maar enkele millimeters groot.

En dan nog een brokje, zie foto 4. Gevonden 70 dagen na de vorige vondst, namelijk op 3 september ook op Schier, ook bij paal 11. Een brokje, een fragment van een kleine schelp viel op. Zonder direct goed te kunnen zien wat het was.
      Om zoiets heel te houden heb ik kokertjes van ‘ouderwetse’ filmrolletjes bij me, en het stukje zonder verder breken meegenomen. Het heeft even geduurd voor ik goed zag wat het was. Een fragment determineren kan lastig zijn.







Een paar dagen later mail ik aan Thijs de Boer van het Schelpenmuseum Paal 14 op Schiermonnikoog over een andere schelp, die voor mij nieuw was, die ik hier nu verder buiten beschouwing laat.
      Ik schrijf hem in deze mail vervolgens dat ik ook nog een fragment vond, dat lijkt op een deel van de Eierschelp, maar het nog niet helemaal zeker weet, ook door de slijtage van de binnenkant van het fragment. Voor ik dat schreef bekeek ik de ronding, of die ook voorkomt bij andere Noordzeeschelpen. En natuurlijk naar andere kenmerken waar je bij het determineren op moet letten.
    Op het moment ik mijn idee over dat fragment van 3 september beschrijf, een Eierschelp opper en vraag om een ‘definitief oordeel’, schiet me de vondst van 26 juni te binnen, dus van ruim twee maanden eerder. Een ingeving. Opeens het beeld van: was die Eierschelp niet zo afgebroken dat dit nieuwe fragment er bij past?
      Dat het misschien zelfs van dezelfde schelp is? Dat kan natuurlijk niet. Het zou té toevallig zijn. De notities erbij gezocht: allebei gevonden nabij paal 11, dus vrijwel op dezelfde plek, kan dat?
    Zie de foto’s 5, 6 en 7. Eerst zie je de kapotte schelp van 26 juni, dan de fragmenten van 26 juni en 3 september bij elkaar geschoven.









Inderdaad, wel heel toevallig. Het nieuwe stukje, de rechterkant past aardig bij het eerder gevonden stuk. ‘Past aardig’, kijk goed, het past niet helemaal. Aan elkaar geschoven schuiven delen van de rand over elkaar heen, en de stukjes zijn niet van één schelp maar van twee, met een iets verschillende grootte. Ze zijn gebroken, maar zeker niet platgetrapt, want dan zouden er slechts flinters over zijn. Samen bijna een complete schelp.

Toch lijkt het bizar. Twee delen van een schaarse soort schelp, die zo aardig bij elkaar passen, op vrijwel dezelfde vindplaats door één persoon gevonden. Je mag het zeggen, is dit toeval? Misschien zijn er nabij deze plek wel meerdere van deze schelpen aangespoeld. ‘Dan is het geen toeval’, kun je zeggen. Maar daar is verder – voor zover ik weet – niets van bekend. Deze vindplaats wordt niet zó druk bezocht, maar in de periode van de zomervakantie zijn er echt wel meer schelpenzoekers.
    Of  kun je zeggen: ‘Het is helemaal geen toeval.’ Daar kun je ook voor pleiten, immers de schelp past in mijn zoekbeelden, en ik heb er buiten Portugal wel meer gevonden, ook op Terschelling en op de Zandmotor tussen Ter Heijde en Kijkduin.
    Dat de twee stukjes bij elkaar aansluiten is ook weer niet zo vreemd als je bedenkt dat, zoals genoemd, de breuklijnen vaak ongeveer hetzelfde of in ieder geval vergelijkbaar zijn.

Geconcentreerd, al typend aan het mailtje bedacht ik de definitieve oplossing van de determinatie van het kleine fragmentje. Door de vergelijking van de fragmenten weet ik nu zeker dat het twee maal een Eierschelp-restant betreft. Zo gaat de wetenschap (een beetje) vooruit.
    Misschien is iemand het niet met deze ‘definitieve’ determinatie eens. Prima, kom maar kijken. En het toeval, bestaat het nu wel of niet? Het onverbiddelijk natuurverloop in en na de interglaciale periode van het Eemien heeft een aantal (fossiele) soorten opgeleverd waarvan een deel onvermijdelijk gevonden moet worden. ‘Niets toevalligs aan.’
    Vanuit schelpenzoekersperspectief is het wel heel toevallig dat tussen de duizenden brokken en brokjes op verschillende tijdstippen op vrijwel dezelfde plek twee stukjes liggen die als een puzzeltje bij elkaar passen. Heel toevallig. Het past en toch net niet.
      Die ‘twee tijdstippen’ zeggen echter weer niet zo veel, want er schuiven heel wat schelpen op het strand dagenlang heen en weer voor ze wellicht hoger op het strand een meer vast plekje vinden. En in zee lijken schelpen en andere objecten als veen, hout en barnsteen ook vaak redelijk dicht bij elkaar te blijven, in dezelfde stroming wellicht.

Is hiermee een antwoord gegeven op de vraag waarmee deze blog startte? Kan één persoon in een tijdbestek van 70 dagen twee helften van dezelfde schelp oprapen? In het algemeen kun je zeggen dat de kans hierop uiterst klein is. Onmogelijk is het echter niet. Alhoewel: in de vraag staat ook dat de schelp gevonden zou kunnen worden wanneer die door een wandelaar in tweeën in getrapt. Flink trappen op de dunschalige schelp levert echter meer dan twee stukjes op, dus wat dat betreft kan het weer niet. Enzovoorts. Er is veel meer zinvol te overwegen bij deze vraag.

In het totale natuurverloop hoef je alles wat er verandert natuurlijk niet als toeval te duiden. Het zijn net zo goed ‘kansen’ in een bepaald kader die deterministisch ‘benut’ worden. Voor de zoekende mens daarentegen bestaan vormen van toeval wel. Je kunt niet alles kennen of vinden. En opeens vind je een mooi passend iets waar je dat helemaal niet verwachtte. Het menselijke perspectief leidt dan tot de reactie: ‘Wat een toeval!’
    Tegelijk speelt iets mee dat geen toeval (meer) is, namelijk gegroeide kennis. Sinds ik weet hoe deze schelpen er uit zien, zie ik ze ook vaker. Kennis bepaalt mede de waarneming.
    En wat je er verder ook bij verzint: dat van een schaars schelpje op vrijwel dezelfde plek twee aardig bij elkaar passende stukjes worden gevonden door dezelfde persoon, is echt een mooi toeval.
      Leuk toeval. Toeval blijkt vooral ook een beleving.



Als uitzwaaier van dit grote thema bij een kleine schelp nog een laatste foto. Gewoon twee recente exemplaren uit de Algarve. Best mooi schelpje.









‘Bronnen’:

- Als je op Schiermonnikoog komt en je wilt meer weten over de schelpen van de Wadden bezoek dan zeker het Schelpenmuseum Paal 14.

Internet:
- Op internet is heel veel te vinden. Zie bijvoorbeeld de websites van:
- Nederlandse Malacologische Vereniging: www.spirula.nl/
- Stichting Anemoon: www.anemoon.org/
- Schelpenmuseum Paal 14, Schiermonnikoog: www.schelpenmuseum.nl/

Boeken:
Standaardwerk over de Wadden: R.H. de Bruyne en Th. W. de Boer, Schelpen van de Waddeneilanden, Gids van de schelpen en weekdieren van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog, Fontaine Uitgevers, ’s Graveland 2008.
Standaardwerk over de huidige stand van zaken van de levende schelpdieren van de Noordzee: Rykel de Bruyne en anderen (red.), Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied, Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca), Tirion Natuur (Utrecht) en Stichting Anemoon (Lisse), 2013.















vrijdag 7 september 2018

Hogere lonen en een heel algemene actie


Actie, staking, actie! Boeiend dat PO in Actie een heel logische stap bedenkt: werkers in collectieve sector moeten niet slechts alleen actievoeren, maar allemaal samen. De hele sector, de onderwijzers, de thuiszorgwerkers, de verpleegkundigen, de brandweer, de politie en heel het leger. Wie had het kunnen verzinnen?
      Simpel, iedereen had het kunnen verzinnen, het is logisch, voor de hand liggend.

Had dat dan niet wat eerder bedacht kunnen worden? En waarom niet? Meer dan een tipje van de sluier wordt opgelicht in het interview dat FNV-voorzitter Han Busker een week eerder gaf (De Volkskrant, 1 september). Daarin schort het wat aan actielogica. Omdat de werkgevers het verdommen iets meer van hun winsten af te staan nu het hen goed gaat, en acties voor hogere lonen en goed vast werk nog maar mondjesmaat lijken te lukken, worden veel te ingewikkelde argumenten verzonnen, zo zelfs dat men erin verstrikt raakt.

Kern is dat als het moeilijker wordt dan gedacht, je lef moet tonen. Hoge looneisen zeggen ook iets – neen juist heel veel! – over het recht op werk en een sterke eigen positie van de werker binnen dat werk.
      En wat doet de vakbond, te vaak, men stelt eigen eisen tegenover elkaar in plaats van gewoon naast elkaar. Dan ondermijnen ze elkaar. Een sterke positie in en over je werk drukt zich uit in vaste contracten én in een fatsoenlijk salaris. Een salaris dat omhoog moet gaan en niet naar beneden. Met een contract dat zekerheden moet bieden en de weg naar de uitgang moeten sluiten in plaats van wijd open te laten staan. Als je dat, en bijbehorende eisen, tegenover elkaar stelt, verzwak je enorm de eigen positie. Het hoort bij elkaar, dus knip niet alles in verpieterde brokjes.
    Dus de eisen tegen flexwerk en hoger loon horen gewoon naast elkaar te staan. Dat is logica, een heel praktische. Eén die de ondernemers heel goed snappen, vaak beter dan de vakbond dat schijnt te doen. Als dat zo is kan dat heel helder zijn en leiden tot stappen vooruit. Zoals een algemene staking en acties in de hele collectieve sector organiseren.

Naast elkaar. Zo logisch dat PO in Actie nu zegt: in de hele collectieve sector moeten we ook gewoon de eisen stapelen, naast elkaar en op elkaar. Want alles hoort bij elkaar en wordt bedreigd door het integraal falende overheidsbeleid.
      Klinkt dat egoïstisch? Niet als je het heel goed uit kunt leggen. Zelfs dat is nauwelijks nodig omdat de werker in de praktijk heel goed merkt dat een zwakke positie leidt tot zowel flexwerk en slechte werkomstandigheden als tot een laag loon. En aangezien de problemen in samenleving stapelen, zoals het gebrek aan werkers die het ‘vuile’ werk op straat, in de zorg of voor de klas voor zo weinig geld en met zoveel werkdruk nog willen of kunnen doen, is het allemaal heel begrijpelijk.

Dan is het dus ook logisch dat de vakbonden mee gaan doen met de nieuw aangekondigde grote brede acties. Niet in de kramp schieten en organisaties tegen elkaar uitspelen, niet traineren in vergaderingen over wie nu welke rol moet spelen of voorop mag lopen. Niet concurreren nu samenwerking nodig is.
      Erkennen dat samenwerken moet en acties en stakingen nodig zijn. Dat de hoofdzaken van de strijd voor ieder dezelfde zijn.

Nieuwe bewegingen en organisaties met eigen initiatief en eigentijdse vormen zijn nodig. Bestaande organisaties blijven ook nodig. Omdat met de sociale media massa’s makkelijk op te trommelen zijn, maar de resultaten ook moeten beklijven. Beklijven in vastgelegde vaste contracten, gegarandeerde hogere lonen en sterke sociale regelingen.

Niet in de kramp schieten maar meedoen. In de collectieve sector moet meer worden verdiend, korter worden gewerkt, veel meer (mede)zeggenschap komen over het eigen werk en moeten de kinderen, de mensen die zorg behoeven en de veiligheid in de hele samenleving echt centraal staan. In alle hoeken en gaten.
      Dat alles hoort op het kwaliteitsniveau dat in een ontwikkelde solidaire maatschappij past. Dat niveau is veel hoger dan wat nu in de praktijk bestaat.










zaterdag 1 september 2018

Hypatia van Alexandrië


Hypatia van Alexandrië (ca. 355-415). De eerste vrouwelijke filosoof? Wie zal het zeggen. Of beter, zeg dat maar niet, de filosofie kent geen begin en geen einde.

Maar als je het zegt en het gaat over Hypatia, zeg het dan maar hardop, dat ieder het kan horen. Want het gaat hier om zelfstandig denken! Dat is dan tegelijk een correctie op oudere standaardgeschiedenissen, zoals Hans Joachim Störigs ‘Geschiedenis van de filosofie’, waarin de naam Hypatia niet voorkomt.

Wat we zeker weten is dat echte filosofie, zelfstandig denken gevaarlijk kan zijn. Dat blijkt maar al te vaak. Hypatia, in het Alexandrië van haar tijd, dacht zelfstandig, bemoeide zich met de politiek van het Oost-Romeinse Rijk en de opkomende christelijke kerk met al haar scheuringen en intriges, en werd om haar rol vermoord. Een christelijke meute trok haar uit haar koets of wagen, sleurde haar door de straten van Alexandrië, stenigde haar en verbrandde haar lichaam. De kerk dacht toen wel zo materialistisch dat vooral ook haar lichaam kapot moest, in volle openbaarheid.

Zij werd aldus vermorzeld tussen de strijdmachten van enerzijds het gezag van de keizer en zijn lokale prefect Orestes en anderzijds de kerk, hier bisschop Cyrillus, die elkaar de politieke en religieuze macht betwistten.
      Daarmee net zo goed vermorzeld door een monotheïsme dat maar één mening en bijbehorende manipulatiemogelijkheden toelaat. En net zo goed vermorzeld door een klassenstrijd waarin groepen tegen elkaar opgezet worden. In haar geval lijkt een groep ‘monniken’ de horde aangevoerd te hebben die haar rol diende uit te wissen. Niet alleen ideëel, ook fysiek. Daar gebruik ‘je’ dan op hol geslagen, opgehitste massa’s voor. En zijn de tijden veranderd?

Zoals zo vaak zijn we met de filosofie hier op een onzeker terrein. Lang niet alles uit deze periode is overgeleverd en bronnen spreken elkaar soms tegen. Dus uitkijken geblazen voor een betrouwbare filosofische geschiedenis.
    Zeker is echter wel dat Hypatia het zelfstandig denken koesterde en daarmee kritisch stond tegenover dogmatisme. Zij was filosoof, astronoom en wiskundige, die graag de wetenschappelijke vragen van haar tijd kritisch besprak. En dát tekent toch de filosofie en mede daarom hoort zij thuis in elke geschiedenis van de filosofie die pretendeert een goed overzicht te bieden.

Van Hypatia, neoplatonist(e), zijn geen inhoudelijke geschriften of debatten overgeleverd of ze zijn nog niet goed bekend en onderzocht. Met wie zij echt was en hoe ze precies dacht moet je dus voorzichtig zijn. Dat laat dat wat wel bekend is onverlet. Zoek haar op (internet) en lees het na.
      Dat zij de eerste vrouwelijke filosoof was kun je nooit stellig zeggen. Hoeveel vrouwen en mannen zullen voor het jaar 415 iets geschreven hebben dat verloren is gegaan? Ook de term neoplatonisme zegt niet alles, want deze filosofie kent na Plotinus (203-270) ook haar varianten.

Wat resteert aan inzichten is toch veel: kritisch denken, klassenstrijd en onderdrukking, strijd om de macht, intriges en slecht begrepen eigenbelang, én de inzet van religieuze opvattingen voor politiek en materieel gewin. Ja dat is inderdaad heel wat. Dat hoort allemaal thuis in de geschiedenis, ook van de filosofie. Zowel de inhoud, de politieke rol, de kritiek als de strijd tegen misbruik.







Zoek je interessante en grondige literatuur over deze tijd? Lees bijvoorbeeld:
- Wim Jurg, De vierde eeuw, Of hoe het christendom staatsgodsdienst werd, 2e druk, Uitgeverij Damon, Budel 2014.
- Theun de Vries, Ketters, Veertien eeuwen ketterij, volksbeweging en kettergericht, Uitgeverij Querido, diverse drukken en jaartallen. Antiquarisch nog makkelijk verkrijgbaar.