Ben je wel eens op een Waddeneiland geweest, op het strand?
Wat vind je dan van de volgende vraag: Wanneer op het strand waar honderden, zo niet duizenden schelpen in de eblijn bij elkaar liggen, een niet al te opvallende kleine schelp in tweeën wordt getrapt door wandelaars en een schelpenzoeker de ene helft daarvan opraapt, is het dan mogelijk dat deze zelfde persoon ongeveer 70 dagen later de tweede helft ook nog vindt?
Zo ja, wat een toeval! Maar neen, zoiets kan geen toeval zijn, dat is voorbeschikt, bijvoorbeeld veroorzaakt door een bepaalde reeks van voorafgaande gebeurtenissen. Of toch ook: hij wilde hem vast graag vinden, hij zal wel erg zijn best ervoor hebben gedaan. Dat blijkt, maar dat kan eigenlijk helemaal niet, want je vindt echt na ongeveer 140 keer eb en vloed dezelfde schelp niet terug!
Of het was een opvallende schelp? Maar dat was het volgens de vraag helemaal niet en dan zou bovendien iemand anders er allang mee aan de haal gegaan zijn.
En wat is toeval? Als docent filosofie heb ik met heel wat klassen over deze vraag gediscussieerd. Een vraag die – zogauw je verschillende aspecten, situaties, tijdfaseringen, verklaringen, de verleidingen van de taal overwegend, de nuances en dergelijke gaat onderscheiden – vast wel bevredigend, goed of bijna oplosbaar is. Bijvoorbeeld kan vanuit een strak causaliteitsbeginsel het toeval ontkend worden. Er is altijd wel een (soort van) oorzaak te benoemen.
Is het wel een boeiende of zinvolle vraag? Waarschijnlijk toch wel vanuit de nuances die toeval, causaliteit of noodzaak incalculeren en daar vanuit doordenken.
Toch bewijst de Eierschelp (Gastrana fragilis) – althans enkele exemplaren van deze soort – dat ik hardop durf te zeggen: ‘Wat een toeval!’ Of zelfs: ‘Toeval bestaat.’ Terwijl je zoveel over de Eierschelp kunt zeggen dat het helemaal geen toeval is dat die bestaat en je er dus ook wel brokstukken van moet kunnen vinden.
Ergens, toch? En hoe interessant de evolutie of de geschiedenis van de ontwikkeling van soorten ook mag zijn, met een heleboel determinisme én toeval erbij, bestaat menselijk gezien een toeval gewoon, zelfs als dit in laatste instantie niet ‘echt’ bestaat.
Ter zake dan: wat is een Eierschelp? Zie de eerste foto. Daarop zie je twee Eierschelpen. Dit zijn vrij verse exemplaren, opgeraapt in Zuid-Portugal. Een wat teer, misschien onopvallend schelpje. Ook in het Middellandse Zeegebied is deze schelp beslist niet zeldzaam. Geen ‘collector’s item’ wellicht, maar welbeschouwd best mooi. In alle schelpengidsen over deze gebieden zijn duidelijke afbeeldingen te vinden.
Op het Noordzeestrand, zoals de Waddeneilanden zul je – zo goed als zeker – zo’n verse Eierschelp (nog) niet vinden. Het is meer een subtropische soort. Wie weet dat door de opwarming deze schelp hier nog eens normaal kan worden. In het standaardwerk ‘Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied’ wordt de Eierschelp niet behandeld, immers voor zover bekend leeft zij er niet.
Toch kun je aan de Nederlandse kust soms een Eierschelp, een hele of een fragment ervan vinden. Zij het dat deze schaars of zelfs zeldzaam zijn. Hoe komen die hier? Zo’n 120.000 jaar geleden was er tussen de laatste twee ijstijden een warmere periode. Tussen de ijstijden, interglaciaal. Dit tijdperk wordt het Eemien genoemd. In die tijd kwamen ‘hier’ weekdieren voor van het subtropisch klimaat. Zoals de Eierschelp. De schelpensoorten zijn op zich meestal heel oud.
Uit deze periode kun je nu nog schelpen vinden, fossiel. Als je ze vindt zijn ze meestal grijs, in verschillende tinten. Vooral zijn ze vaak kapot, althans zeker met de meer tere soorten zoals de Eierschelp is dat het geval.
De volgende foto toont zo’n oude, fossiele Eierschelp. Gevonden op Schiermonnikoog op 24 september 2010, nabij paal 8. Bijna gaaf, ook grijs en wel met een barstje en een gaatje erin, maar daarom juist een mooi voorbeeld. Dat barstje met dat gaatje, dat langs de top loopt, dat zie je vaker bij de Eierschelp. Vaak breken de schelpen daar. En ze breken makkelijk, want ze zijn dunschalig.
Deze vondst, was dat al toeval? Ja natuurlijk, je moet de schelp maar net zien en veel ervan zie je niet op Schier. In die zin toeval, maar weer niet helemaal. Sinds ik de vorm ervan vrij goed ken van Portugal, past die in mijn zoekbeelden en zal ik een exemplaar van de Eierschelp eerder zien dan voorheen.
De derde foto toont een exemplaar gevonden op 2 december 2013 op hetzelfde eiland, nabij paal 10. Deze laat de genoemde verdere afbreuk zien, inclusief het barstje dat de andere schelp ook heeft. Kwetsbaar dus, met de kenmerkende breuk. Nu een groot gat, een heel stuk is er uitgebroken.
Deze schelp is tegelijk nog wel compleet genoeg om er snel de Eierschelp in te herkennen. Bovendien, bij vaker kijken en zoeken verfijnt het zoekbeeld kennelijk, zie je ze eerder, al blijft het op zich een schaarse schelp. Die dus niet vaak gevonden en geregistreerd wordt. Het toeval speelt natuurlijk een rol, ze moeten er wel liggen om ze te vinden. En dat weet je gewoon niet. Ook al kunnen de zeestromingen de schelp onverbiddelijk naar dit ene punt gevoerd hebben, dat klinkt dan niet als toeval, maar als een dwingende oorzaak.
Ook deze zomer weer enkele keren op Schiermonnikoog geweest. Vanaf de stad Groningen ben je er zo, en bestaat er iets mooiers dan de Wadden?
Zo vond ik dit jaar op 26 juni bij paal 11 weer een brokstuk van een Eierschelp. Groot genoeg om het duidelijk te herkennen. De rechterhelft is goeddeels afgebroken, maar de vorm van de schelp is duidelijk genoeg.
Je hebt het bij de determinatie van schelpen doorgaans makkelijker dan de vogelaar, want ze vliegen niet weg en thuis kun je ze rustig bekijken. Ook de achterkant met de spierafdrukken die in schelpengidsen allemaal afgebeeld staan en dus goed vergeleken kunnen worden, als wordt dat bij slijtage wel veel lastiger. Wat niet wegneemt dat er ook genoeg soorten zijn die moeilijk te herkennen zijn, soms van maar enkele millimeters groot.
En dan nog een brokje, zie foto 4. Gevonden 70 dagen na de vorige vondst, namelijk op 3 september ook op Schier, ook bij paal 11. Een brokje, een fragment van een kleine schelp viel op. Zonder direct goed te kunnen zien wat het was.
Om zoiets heel te houden heb ik kokertjes van ‘ouderwetse’ filmrolletjes bij me, en het stukje zonder verder breken meegenomen. Het heeft even geduurd voor ik goed zag wat het was. Een fragment determineren kan lastig zijn.
Een paar dagen later mail ik aan Thijs de Boer van het Schelpenmuseum Paal 14 op Schiermonnikoog over een andere schelp, die voor mij nieuw was, die ik hier nu verder buiten beschouwing laat.
Ik schrijf hem in deze mail vervolgens dat ik ook nog een fragment vond, dat lijkt op een deel van de Eierschelp, maar het nog niet helemaal zeker weet, ook door de slijtage van de binnenkant van het fragment. Voor ik dat schreef bekeek ik de ronding, of die ook voorkomt bij andere Noordzeeschelpen. En natuurlijk naar andere kenmerken waar je bij het determineren op moet letten.
Op het moment ik mijn idee over dat fragment van 3 september beschrijf, een Eierschelp opper en vraag om een ‘definitief oordeel’, schiet me de vondst van 26 juni te binnen, dus van ruim twee maanden eerder. Een ingeving. Opeens het beeld van: was die Eierschelp niet zo afgebroken dat dit nieuwe fragment er bij past?
Dat het misschien zelfs van dezelfde schelp is? Dat kan natuurlijk niet. Het zou té toevallig zijn. De notities erbij gezocht: allebei gevonden nabij paal 11, dus vrijwel op dezelfde plek, kan dat?
Zie de foto’s 5, 6 en 7. Eerst zie je de kapotte schelp van 26 juni, dan de fragmenten van 26 juni en 3 september bij elkaar geschoven.
Inderdaad, wel heel toevallig. Het nieuwe stukje, de rechterkant past aardig bij het eerder gevonden stuk. ‘Past aardig’, kijk goed, het past niet helemaal. Aan elkaar geschoven schuiven delen van de rand over elkaar heen, en de stukjes zijn niet van één schelp maar van twee, met een iets verschillende grootte. Ze zijn gebroken, maar zeker niet platgetrapt, want dan zouden er slechts flinters over zijn. Samen bijna een complete schelp.
Toch lijkt het bizar. Twee delen van een schaarse soort schelp, die zo aardig bij elkaar passen, op vrijwel dezelfde vindplaats door één persoon gevonden. Je mag het zeggen, is dit toeval? Misschien zijn er nabij deze plek wel meerdere van deze schelpen aangespoeld. ‘Dan is het geen toeval’, kun je zeggen. Maar daar is verder – voor zover ik weet – niets van bekend. Deze vindplaats wordt niet zó druk bezocht, maar in de periode van de zomervakantie zijn er echt wel meer schelpenzoekers.
Of kun je zeggen: ‘Het is helemaal geen toeval.’ Daar kun je ook voor pleiten, immers de schelp past in mijn zoekbeelden, en ik heb er buiten Portugal wel meer gevonden, ook op Terschelling en op de Zandmotor tussen Ter Heijde en Kijkduin.
Dat de twee stukjes bij elkaar aansluiten is ook weer niet zo vreemd als je bedenkt dat, zoals genoemd, de breuklijnen vaak ongeveer hetzelfde of in ieder geval vergelijkbaar zijn.
Geconcentreerd, al typend aan het mailtje bedacht ik de definitieve oplossing van de determinatie van het kleine fragmentje. Door de vergelijking van de fragmenten weet ik nu zeker dat het twee maal een Eierschelp-restant betreft. Zo gaat de wetenschap (een beetje) vooruit.
Misschien is iemand het niet met deze ‘definitieve’ determinatie eens. Prima, kom maar kijken. En het toeval, bestaat het nu wel of niet? Het onverbiddelijk natuurverloop in en na de interglaciale periode van het Eemien heeft een aantal (fossiele) soorten opgeleverd waarvan een deel onvermijdelijk gevonden moet worden. ‘Niets toevalligs aan.’
Vanuit schelpenzoekersperspectief is het wel heel toevallig dat tussen de duizenden brokken en brokjes op verschillende tijdstippen op vrijwel dezelfde plek twee stukjes liggen die als een puzzeltje bij elkaar passen. Heel toevallig. Het past en toch net niet.
Die ‘twee tijdstippen’ zeggen echter weer niet zo veel, want er schuiven heel wat schelpen op het strand dagenlang heen en weer voor ze wellicht hoger op het strand een meer vast plekje vinden. En in zee lijken schelpen en andere objecten als veen, hout en barnsteen ook vaak redelijk dicht bij elkaar te blijven, in dezelfde stroming wellicht.
Is hiermee een antwoord gegeven op de vraag waarmee deze blog startte? Kan één persoon in een tijdbestek van 70 dagen twee helften van dezelfde schelp oprapen? In het algemeen kun je zeggen dat de kans hierop uiterst klein is. Onmogelijk is het echter niet. Alhoewel: in de vraag staat ook dat de schelp gevonden zou kunnen worden wanneer die door een wandelaar in tweeën in getrapt. Flink trappen op de dunschalige schelp levert echter meer dan twee stukjes op, dus wat dat betreft kan het weer niet. Enzovoorts. Er is veel meer zinvol te overwegen bij deze vraag.
In het totale natuurverloop hoef je alles wat er verandert natuurlijk niet als toeval te duiden. Het zijn net zo goed ‘kansen’ in een bepaald kader die deterministisch ‘benut’ worden. Voor de zoekende mens daarentegen bestaan vormen van toeval wel. Je kunt niet alles kennen of vinden. En opeens vind je een mooi passend iets waar je dat helemaal niet verwachtte. Het menselijke perspectief leidt dan tot de reactie: ‘Wat een toeval!’
Tegelijk speelt iets mee dat geen toeval (meer) is, namelijk gegroeide kennis. Sinds ik weet hoe deze schelpen er uit zien, zie ik ze ook vaker. Kennis bepaalt mede de waarneming.
En wat je er verder ook bij verzint: dat van een schaars schelpje op vrijwel dezelfde plek twee aardig bij elkaar passende stukjes worden gevonden door dezelfde persoon, is echt een mooi toeval.
Leuk toeval. Toeval blijkt vooral ook een beleving.
Als uitzwaaier van dit grote thema bij een kleine schelp nog een laatste foto. Gewoon twee recente exemplaren uit de Algarve. Best mooi schelpje.
‘Bronnen’:
- Als je op Schiermonnikoog komt en je wilt meer weten over de schelpen van de Wadden bezoek dan zeker het Schelpenmuseum Paal 14.
Internet:
- Op internet is heel veel te vinden. Zie bijvoorbeeld de websites van:
- Nederlandse Malacologische Vereniging: www.spirula.nl/
- Stichting Anemoon: www.anemoon.org/
- Schelpenmuseum Paal 14, Schiermonnikoog: www.schelpenmuseum.nl/
Boeken:
Standaardwerk over de Wadden: R.H. de Bruyne en Th. W. de Boer, Schelpen van de Waddeneilanden, Gids van de schelpen en weekdieren van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog, Fontaine Uitgevers, ’s Graveland 2008.
Standaardwerk over de huidige stand van zaken van de levende schelpdieren van de Noordzee: Rykel de Bruyne en anderen (red.), Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied, Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca), Tirion Natuur (Utrecht) en Stichting Anemoon (Lisse), 2013.