zaterdag 1 oktober 2016

Marx, kritiek op de vervreemding en nu dan?



– Wat het product van zijn arbeid is, is al niet meer van hem. Hoe groter dit product, des te geringer is hij zelf. –

Karl Marx, Ökonomisch-philosophische Manuskripte


In kader de voorbereiding van een nieuw boek over ‘socialisme en vrijheid’ heb ik kort geleden een artikel gepubliceerd op de internetuitgave van het Vlaams Marxistisch Tijdschrift. Het gaat over Marx’ opvattingen over vervreemding met als achtergrond onder meer de filosofie van Hegel en Feuerbach. Het artikel laat zien dat de problematiek van de vervreemding nog altijd actueel is. Zo ook de opgave daar wat aan te doen.

Het artikel is te downloaden met de link: http://www.imavo.be/vmt/16312-Schaaf.pdf


Eerder verscheen in dit kader het boek Het speelveld van de vrijheid, Marx, Spinoza, overwegingen over vrijheid en macht, Uitgeverij Damon, Budel 2014. Daarin twee essays.


Het nieuwe artikel heeft de volgende inhoud:
1    Hegels kritische ‘unvollendete’ maatschappijkritiek en visie op vervreemding
2    Marx’ Hegelkritiek contra de maatschappelijke vervreemding
3    Vreemde en vrije arbeid
4    Vervreemding en objectiveerbaarheid
5    Neutralisme als vervreemding
6    Organisatie versus vervreemding
7    Perspectief

Hierna volgens twee passages uit het artikel, uit paragraaf 3, Vreemde en vrije arbeid:


Wat heeft de arbeider te vertellen over de lengte van de arbeidstijd? Marx hecht veel waarde aan het antwoord op deze vraag, getuige Het kapitaal. Marx stelt dat het rijk van de vrijheid slechts kan ontstaan op basis van het rijk van de noodzakelijkheid. Aan dit realisme voegt hij toe: ‘De fundamentele voorwaarde hiervoor is de verkorting van de arbeidsdag.’ (Uit Das Kapital, deel 3) In Marx’ tijd was de strijd voor de tienurendag, later voor de achturendag en daarbij de inperking van de kinderarbeid van enorm belang voor het welzijn van de werkende klasse. Het raakt alle aspecten van het bestaan, structureel, dus ook nu nog.
      Het rijk der vrijheid krijgt vorm wanneer de arbeiders nog slechts voor de maatschappelijk benodigde arbeidstijd werken, in hun eigen en gezamenlijk belang, en naar eigen inzicht. Hoe precies is niet aan de orde, als het zover is zullen de mensen in staat zijn dat zelf te bepalen. Een profetie presenteren rekenen Marx en Engels niet tot hun taak, want die is niet reëel, zelfs contraproductief. Het gaat erom dat mensen zelf de vrijheid verwerven te doen wat voor hen belangrijk is en zich niet langer hoeven te richten op de marges van de uitbuiting. Toch betekent dit niet dat de vrijheid ongebreideld zal zijn, want ‘de maatschappij regelt de algemene productie’ in de sociale verbanden waarin de mens leeft. (Uit Die deutsche Ideologie) Het rijk van de vrijheid is uitgestrekt, maar niet onbegrensd.


Marx schetst de zelfvervreemding en vervreemding in een reeks van verbanden. Hij schroomt er niet voor morele aspecten en immorele drijfveren te benoemen, die een rol spelen in de politieke economie: ‘De enige raderen die door de politiek econoom in beweging worden gezet, zijn de hebzucht en de oorlog tussen de hebzuchtigende concurrentie.’ (Uit Ökonomisch-philosophische Manuskripte)
      Ontwaarding van de mens en vervreemding zijn bij elkaar behorende begrippen: ‘Met de groei van de waarde van de wereld der dingen, neemt de ontwaarding van de mens in een direct verband daarmee toe. De arbeid produceert niet alleen waren, hij produceert zichzelf en de arbeider als een waar, en wel in dezelfde verhouding als waarin hij überhaupt goederen produceert. Dit feit drukt slechts uit dat het voorwerp dat de arbeid produceert, zijn product, tegenover hem komt te staan als een vreemd wezen, als een van de producent onafhankelijke macht.’
      Hier komt Marx’ visie van het warenfetisjisme naar voren, waar hij later in Het kapitaal over spreekt. De arbeider is vervreemd van zijn eigen product, de dingen die dicht bij hem zouden moeten staan, worden tot afgod, het goddelijke is het onbereikbare. Het arbeidsproduct is een vreemd voorwerp, terwijl toch niemand hier dichter bij zou moeten staan dan de schepper ervan, de arbeider.
      Het gaat bij deze vervreemding om veel meer dan om de relatie arbeider en product, het gaat om een totaal van verhoudingen, van moraliteit, van op eigen belang gestoelde kortzichtigheid en van de verdwijning van de arbeider als mens. Marx in de Ökonomisch-philosophische Manuskripte: ‘Het wezen van de vervreemding bepaalt het feit dat elke afzonderlijke sfeer mij een andere en tegengestelde maatstaf oplegt. De moraal heeft een maatstaf, de politieke economie een andere, want elk van hen is een bepaalde vervreemding van de mens, elk van hen fixeert een specifieke kring van vervreemde wezenlijke activiteit. Elk van hen verhoudt zich vervreemd ten opzichte van de andere vervreemding. Zo verwijt de heer Michel Chevalier Ricardo dat hij zich van de moraal abstraheert. Maar bij Ricardo spreekt de politieke economie haar eigen taal. Als dat geen morele taal is, is dat niet de schuld van Ricardo.’ Immers: ‘De politieke economie geeft morele wetten weer, maar enkel op haar eigen manier.’




Link naar het artikel : http://www.imavo.be/vmt/16312-Schaaf.pdf

Website van het Vlaams Marxistisch Tijdschrift: http://www.imavo.be/

Informatie over mijn boeken zie: www.jasperschaaf.nl