In deze weblog zal een enkele keer een wat langer artikel verschijnen. Dit keer deel 2 van het artikel over conservatisme en socialisme. Deel 1 staat in de weblog van vorige week.
Durven vooruit te denken
Over conservatisme en socialisme(1)
Deel 2
Friedrich Engels en de utopisch socialisten
Friedrich Engels schrijft van 1876-1878 zijn boek ‘Anti-Dühring’. Dit is een van de weinige al tijdens hun leven gepubliceerde werken van Marx en Engels, dat een populair overzicht van hun gezamenlijke ideeën geeft. Dit boek richt zich tegen de Berlijnse universitair docent Eugen Dühring. Dühring had volgens Engels onder meer een karikatuur gemaakt van het oudere socialisme, dat vaak utopisch socialisme genoemd wordt. Het gaat dan om socialisten c.q. communisten als Claude-Henri de Saint-Simon (1760-1825), Charles Fourier (1772-1837), Robert Owen (1771-1858) en anderen. De ‘Anti-Dühring’ gaat over veel meer, maar de verdediging van deze utopisch socialisten neemt een opmerkelijke plaats in. Engels en Marx zien hun inzet als wetenschappelijk, een verder gevorderd denken op basis van grondig feitenonderzoek, ten bate van het streven naar een socialistische maatschappij. Dat sluit waardering voor de oudere ‘utopisten’ echter geenszins uit. Veel te vaak is hun visie gesimplificeerd, alsof men in het verleden maar naïef was, en dat nu verleden tijd is.
Engels ziet de utopisten als utopist ‘omdat zij niet anders konden zijn in een tijd, waarin de kapitalistische productiewijze nog zo weinig zo weinig ontwikkeld was. Zij waren genoodzaakt om de elementen van een nieuwe maatschappij uit het hoofd te construeren, omdat deze elementen in de oude maatschappij zelf nog niet algemeen zichtbaar aan de dag traden; zij moesten zich voor de grondslagen van hun nieuwe bouwwerk tot een beroep op de rede beperken, omdat zij zich nu eenmaal niet op de geschiedenis van hun tijd konden beroepen.’(2)
Engels bekritiseert hier geenszins een denken dat actief naar een betere maatschappij zoekt, maar relativeert het waarheidsgehalte ervan, zolang dat nog onvoldoende op feiten gebaseerd kon zijn. In zijn tijd kan dat beter, al zal Marx in Het kapitaal er ook niet in slagen een waterdichte redenering te vinden die aantoont dat het socialisme er zal komen, nog los van een idee hoe dat er precies uit zou moeten zien. Al geven bijvoorbeeld Het communistisch manifest en concrete programmapunten van de Internationale wel aspecten weer van dat socialisme. En deze lopen voor een deel weer aardig parallel met opvattingen van de oudere socialisten.
Engels waardeert de ‘utopisten’. Bij Fourier bespeurt hij bijvoorbeeld ‘een diep doordringende kritiek op de maatschappelijke toestanden. (…) Ongenadig legt hij de materiële en morele misère van de burgerlijke wereld bloot (…)’(3) En: ‘Fourier is niet alleen criticus, zijn altijd opgewekte natuur maakt hem tot satiricus en wel tot een der grootste van alle tijden.’ Ook hanteert Fourier de dialectiek ‘even meesterlijk als zijn tijdgenoot Hegel.’ Grotere complimenten geven Marx en Engels niet. Robert Owen is van vergelijkbare statuur. Hij was niet alleen een denker maar organiseerde praktische experimenten ‘waarvan het communisme aan consequentheid niets te wensen overliet.’(4)
De samenleving verandert, maar de rode draad van het denken dat vanuit het bestaande abstraheert en zich een betere wereld of meer harmonieuze structuur voorstelt, blijkt historisch onbreekbaar te zijn. Ondanks de verschillen, de discontinuïteit, is er een sterke continuïteit. Inzet voor rechtvaardigheid en een sociale samenleving. Al vóór Thomas More en van Utopia naar de utopisten, verder naar Marx en Engels en vele andere socialisten. Ook het sociale denken van nu en een socialistische politiek die zich bijvoorbeeld tegen tweedeling richt, tonen het beeld van dezelfde sociale inzet. Het is een sociaal verworven diep menselijke trek zich maar niet neer te willen leggen bij ongelijkheid en een gemis aan rechten. Natuurlijk speelt het eigenbelang van de onderdrukte een grote rol, maar er is meer. Ook denkers die later utopist genoemd werden, zagen reële kansen voor hun tijd. Genoemde socialisten als Saint-Simon en Owen handelden niet uit een beperkt eigenbelang, maar uit solidariteit met de lagere klassen van hun tijd.
Progressief is laten zien dat het anders kan
Wat is eigenlijk progressief? Dit is het actief willen benutten van nieuwe veranderingsmogelijkheden. Daarmee ben je er nog niet. Er zijn keuzes mogelijk. Materiële zoals technologische veranderingsmogelijkheden zeggen nog weinig over de inzet die men ermee wil plegen. Je zult je altijd moeten afvragen: dat nieuwe vervangt iets, willen we dat ook? Bovendien dwingt de technologie ook ‘autonoom’ bepaalde vormen af. Na de eenmaal gedane uitvinding van de PC moest die wel worden gebruikt. Die toepassing hoeft echter geen ongestuurd proces te zijn. Vernieuwing surft op het bestaande. Iets bestaands kan opgeofferd worden, maar ook verder ontwikkeld en behouden op een hoger niveau.
Politici of journalisten kunnen wel roepen dat iets progressief is, maar welke keuzes worden er echt gemaakt? Politiek is gestoeld op een meer sociale of socialistische dan wel op een genuanceerd liberale of harde neoliberale inzet, met hierbij nog de diverse religieus georiënteerde varianten en tijdgebonden gezichtspunten. Verandering volgt per definitie nooit helemaal de middenweg of het autonoom vanzelfsprekende, dus wat is de politieke keuze? Progressief realisme is een politieke zoektocht naar evenwicht in behoud en vernieuwing. Een dialectiek van continuïteit en discontinuïteit houdt weliswaar een relatief conservatisme in, maar kan verschillende vormen van verandering betekenen. Als we dit of dat doen, wat is dan het effect? Het nieuwe en goede inbrengen, behouden en ontwikkelen is de kunst.
Maar ja, die stokoude thema’s in de discussie. De socialisten van de 19e en 20e eeuw zagen regelmatig in crisistijd loondruk ontstaan en de uitholling van rechten van de werknemers. Wat is er toch veel oude wijn in nieuwe zakken. Ontslagrecht? Men wil gewoon geen fatsoenlijke rechtspositie en salarissen meer. Heel oude wijn! Op grond van de neoliberale dominantie bestaat er een strijdtafereel met een initiatief van privatisering en winstmaximalisatie enerzijds en een participerende sociale betrokkenheid en de mogelijkheid voor ieder om echt mee te doen anderzijds. De zwakten van de vakbeweging en internationaal van links worden aangegrepen de arbeid te flexibiliseren, te verlengen en goedkoop te maken. Het strijdtafereel is veelomvattend, maar ook aanwezig op de kleinste plekken in de maatschappij, zoals in het gezin of in het onderwijs. Er zijn wrange voorbeelden zoals plannen om de griffierechten te verhogen, die feitelijk het recht van gewone mensen opheft. Dit is de meest ouderwetse klassenjustitie, op het moment dat rechtszekerheid voor veel mensen zo bitter nodig is. De rechtszekerheid ontnemen, zo zal het ook wel bedoeld zijn. Het smoort verzet.
Het is niet zonder logica. Ondernemers willen de prijs van de arbeid drukken om nog of opnieuw rendabel te kunnen werken. Tevens willen ze de arbeidstijd van deze goedkoper verkregen arbeid verlengen. Zij kijken naar de korte termijn, het herstel van rendement, en voor de nabije toekomst liefst het flink ophogen ervan. Dit gaat echter gepaard met grote persoonlijke en maatschappelijke drama’s. Gezinnen verarmen, de dalende koopkracht tast de economie aan en goede voorzieningen die verdwijnen of verslechteren kunnen pas na een lange nieuwe strijd terugverworven worden. Er is weinig progressiefs aan. Kapitalistisch gezien lijkt de oplossing logisch, maar er is per saldo een structurele verslechtering gaande in zo’n proces, een negatieve spiraal.
Als deze negativiteit langere tijd bestaat ontstaat gewenning, niet in de laatste plaats door de permanente herhaling in de media dat het allemaal niet anders kan. Op brede schaal mogen mensen meedoen aan het in gang gezette discours. Intussen ontstaat angst en zeker onwennigheid dit discours zelf te analyseren. Dit is nu gaande vanuit en binnen het neoliberale offensief dat al zo’n dertig jaar duurt. Bij een ernstig verzwakte, koersloze en voornamelijk nationaal opererende vakbeweging probeert het kapitalistisch liberalisme het onderste uit de kan te halen. In dat steeds dieper wordende gewennings- en vervreemdingsproces worden nieuwe betekenissen toegekend en vervolgens tot in den treure herhaald. Wat nu progressief, vernieuwend of een hervorming wordt genoemd, was vanuit een vroeger en misschien ook wel in een toekomstig perspectief gewoon domme bezuiniging, conservatief of een verstarring. Het neoliberalisme doordrenkt het leven met het bijbehorende jargon en werkt vervreemding in de hand. Bijvoorbeeld in de vanzelfsprekendheid die ontstaat om het neoliberale belang maar progressief te noemen.
Het bestrijden van deze vervreemding in een nieuw jasje biedt echter een betere basis voor progressiviteit. In deze verhoudingen is het gefundeerd progressief wanneer de sociale beweging waardevolle voorzieningen en koopkracht beschermt, tegelijk met het actief en doelgericht benutten van nieuwe technologische en maatschappelijke mogelijkheden. Denk aan een sterkere politieke en economische democratisering en andere kansen die zich vanuit crisissituaties aandienen, inclusief een krachtige inzet voor persoonlijk welzijn, cultuur, duurzaamheid en biodiversiteit.
Opsommingen maken mismoedig. De opsomming van de punten van afbraak versombert. De opsomming van wat er echt moet gebeuren lijkt een loden last te worden. Maar was dit ook niet zo in de tijd van Thomas More, een tijdsgewricht waar het vroege kapitalisme ontstond en bestaande agrarische structuren in Engeland met geweld werden ontmanteld, maar ook rechtssystemen werden vernieuwd, dus een tijd kortom waarin tal van grote veranderingen plaatsvonden? Mores Utopia pakt in één keer tal van vragen samen en dwingt hierover na te denken. Hij wil sociaal richting geven in het vat vol tegenstrijdigheden van die maatschappelijke verandering. Met de latere Franse, Engelse en Duitse utopisch socialisten was dit niet zo anders. Na de Franse revolutie, de bloedige afloop en de restauratie van het oude gezag, maar óók het breed levend besef dat het herleefde conservatisme geen lange levensduur beschoren zou zijn, presenteren de vroege socialisten pakkende beelden, alternatieven. De experimentele structuren van Charles Fourier en Robert Owen dragen des te meer bij. De latere ‘realistische’ of meer wetenschappelijk georiënteerde socialisten zijn hen heel wat dank verschuldigd.
Progressief is dat je laat zien dat het anders kan. Het gaat nooit om een vorm alleen, maar om de inhoud van de politieke keuzes die nodig zijn. De oude spiegel in de nieuwe werkelijkheid. De vorm van een spiegel, een uitgesproken idee, dat refereert aan wat er is en wat er kan zijn. Zo nodig op deelpunten, altijd met een sociale inhoud. Hervormingen? Iets meer fantasie alstublieft.
Historische ervaringen leren ons dat ideaaltypische beschrijvingen, blauwdrukken en utopieën hun beperkingen hebben. Maar een sociaal model waar als gedachteconstructie mee gespeeld kan worden, en waarbinnen harde feiten en wetenschappelijke verklaringen als zodanig mee worden gewogen, kan heel verhelderend zijn. In wezen is dit niet zo anders dan normale wetenschappelijke modellen, computergames of simulaties. In een defaitistische tijd waarin de socialistische politiek en vakbondsinzet noodgedwongen ook sterk defensief zijn, kan het geen kwaad de fantasie sterker te laten werken. Fantasie, niet helemaal vrije fantasie.
Wat kan wel? Waarom kunnen mensen met de huidige technologische mogelijkheden niet minder of rustiger werken en de arbeid meer richten op zorg, welzijn en duurzaamheid? Waarom niet ‘out of the box’ gedacht, buiten het private marktconforme model om? Waarom geen vernieuwing door een slimmere mix van regulering en vrij initiatief? Betere sturing vragen is niet hetzelfde als een pleidooi voor een totaal centraal gestuurd model. Bij progressiviteit mag je toch op iets slimmers hopen, dan steeds weer het rijtje belastingaftrek, eigen risico, ontslagrecht en gedwongen arbeid met uitkering voorgeschoteld te krijgen.
Neoliberalen zullen elk alternatief als naïef of conservatief bestempelen. Dat is hun verhaal. Die fantasie is beperkt, weliswaar momenteel machtig. Zij dompelt het dagelijks leven onder in de vanzelfsprekendheid van ‘Er moet immers bezuinigd worden ….’ Is dat vernieuwing? Bezuinigen is voornamelijk het oude bewaren en dan in mindere mate. Daarbij nog wat opgepoetst oud jargon.
Nieuwe technologie, duurzaamheid en een progressieve mix
Er bestaan tal van sociale en groene experimenten in de marge van de samenleving. Per saldo doen duizenden er aan mee. Ze worden nog niet gebundeld tot een grote kracht. Waarom staat duurzaamheid niet gewoon voorop? Waarom worden inkomens niet gelijk eerlijker verdeeld en mag men eerst van alles verdienen om ‘vervolgens’ topinkomens door belastingen aan te pakken? De wereld staat op z’n kop. Wat kan er met een zekere rationele planmatigheid niet allemaal rustig en goed verlopen? Is er dan te weinig voedsel? Waarom wordt wat nu eenmaal collectief en sociaal is – denk aan energie, bodemschatten en sociale voorzieningen – niet gewoon solidair en collectief geregeld? Als voorbeeld de mobiele en vaste telefonie. Vroeger was telefonie een collectief arrangement. Waarom niet in dit mobiele tijdperk? De winsten zijn waarschijnlijk zo ongeveer voldoende om elk begrotingstekort op te heffen. Bovendien is de gebruikte technologie voor een groot deel gebaseerd op uitvindingen die met collectieve middelen zijn gedaan. Het is paradoxaal dat zo’n nutsvoorziening privaat georganiseerd is.
Het zijn maar grepen. Ze tonen aan dat een volledige blauwdruk niet eens nodig is om ander denken mogelijk te maken. Het getuigt niet van goede fantasie om als reactie op de ‘vergrijzing’ – een heel fout woord voor een positief feit – alleen te kunnen verzinnen dat ‘we’ ‘wat langer’ moeten werken. Waarom was in de crisisjaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, dus nog maar kort geleden een algemene arbeidstijdverkorting (ATV) aan de orde en werd die massaal vanzelfsprekend gevonden? Voornamelijk omdat het neoliberalisme nog minder sterk was. Als dat nu taboe is gaat het gewoon om politieke standpunten, die doelbewust herhaaldelijk als ‘progressief’ worden gelabeld. Ten onrechte dus.
‘Progressief’ is beter gebruik maken van nieuwe maatschappelijke, sociale, medische en technologische mogelijkheden. De keuze is meer liberaal of sociaal. Meer voor jezelf of voor de ander. Het is altijd een mix. Met een mix van een sterk collectief georganiseerde en duurzame basis met daarop tal van individuele vrijheden is echter niets mis.
Continuïteit en discontinuïteit vormen een spanningsveld, dus een interactie. Het nieuwe mag niet worden verabsoluteerd. Zonder het bestaande kan het nieuwe niet eens ontstaan. Het is waar dat de blauwdruk risicovol is, maar de allergie kan ook te groot zijn. Het motto ‘Van utopie tot wetenschap’ heeft soms van de afwijzing van elke blauwdruk een cliché gemaakt. Waarom worden er geen slimme variabele, dus niet-rigide modellen ontwikkeld waarin realistisch en wetenschappelijk relevante feiten worden verwerkt? Maak betere modellen, betere blauwdrukken, maar pin je niet op een enkel idee vast. Wat in de toekomst kan worden verwezenlijkt zal ook weer een tijdelijke zaak blijken te zijn. Dat sluit continuïteit van sociale voorzieningen en nuttige instellingen niet uit. Angst voor nieuwe ideeën is onnodig zolang het sociale primair is en de beperkingen worden gezien, dus de feiten recht worden gedaan. Progressief of conservatief: het draait om de keuze van de politieke richting.
In modellen kunnen zowel problemen als optimale kansen worden doorgeëxerceerd. Wie zegt dat dit niet kan, weigert zich buiten het liberaal-kapitalistische denkkader te begeven. Wie zegt dat dergelijke modellen de enige juiste blauwdruk oplevert is naïef. Maar tussen defaitistisch ‘realisme’ en de utopie ligt een groot politiek gebied braak waarop kansen en sociale mogelijkheden kunnen worden geformuleerd, zonder het opgeven belangrijke verworvenheden.
Het einde van de blauwdruk kan een scala van politieke ‘blauwdrukken’ opleveren dat dwingt beter na te denken over een progressief socialistische koers die daadwerkelijk in beleid kan worden omgezet.
Jasper Schaaf, juni 2012
Charles Fourier (1772-1837)
Dit artikel mag vrij worden overgenomen mits de bron wordt vermeld. Je kunt ook een kopie in Word of als pdf opvragen bij de auteur. Voor meer informatie zie ook www.jasperschaaf.nl
Noten
1 Dit artikel is ontstaan vanuit mijn omvangrijker onderzoek op het gebied van de geschiedenis en de actualiteit van de politieke filosofie.
2 Friedrich Engels, Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft (Anti-Dühring), in K.Marx, F.Engels, Werke, deel 20, Dietz Verlag Berlin DDR div. jrt., p. 247.
3 Friedrich Engels, Anti-Dühring, pp. 242-243.
4 Friedrich Engels, Anti-Dühring, p. 247.