donderdag 14 juni 2012

De vakbeweging!


De vakbeweging. Welke, de bestaande of de Nieuwe? Gewoon, de vakbeweging, in de eerste plaats de FNV. Paniek lijkt de oorzaak van de overhaastige opzet voor een Nieuwe vakbeweging na het gedoe over het standpunt over de pensioenleeftijd.

Vanwege het belang eindelijk het neoliberalisme een halt toe te roepen en weer meer in de richting van een sociale of zelfs een socialistische politiek te gaan, hebben socialistische partijen en de vakbeweging elkaar hard nodig. Omdat een grote macht tegenover hen staat, die niet alleen de grote lijnen bepaalt, maar doorgedrongen is tot in de kleinste vezels van de maatschappij, zoals het gezin, de buurt en de verenigingen.
Elkaar nodig, niet alleen vanwege de macht in het algemeen, maar ook om de concrete raakvlakken: de pensioenleeftijd, arbeids- en ontslagrecht, gezondheid, werk- en leefomstandigheden, lonen, arbeidsduur en milieuvragen. Er zijn talrijke belangrijke vragen die zowel de parlementaire en buitenparlementaire politiek als de vakbeweging aangaan.
Sociale politiek en vakbeweging zijn dus op elkaar aangewezen. Doen alsof er geen wederzijdse invloed is, zou neerkomen op struisvogelpolitiek.

Paniek is een beroerde raadgever. Intussen zijn de nodige commentaren over de ‘Nieuwe’ vakbeweging verschenen. De oplossingen houden niet over. Waar zijn de argumenten voor gefundeerde conclusies? Zijn er nog leden die het kunnen volgen?

Het beste is de ontwikkeling van de vakbeweging vanuit de bestaande bonden richting te geven. Bonden kunnen enorm veel van elkaar leren, evenals van andere maatschappelijke sectoren.
Wanneer de grote bonden een ongedeelde vakbeweging willen en daartegenover de kleinere wijzen op hun directe relatie met de leden en kennis van vakinhouden, zorg dan dat de oplossing beide sterke kanten goed verenigt. Niet gelijk kleine bonden willen opheffen, maar deze versterken, en tegelijk wel gezamenlijk de centrale versterken. Dat laatste is broodnodig om in kwesties die alle werknemers en werklozen raken krachtig te kunnen optreden.
Eén overhaast top-down geformuleerd organisatiemodel kan echter nooit de problemen oplossen. En rigoureus één werkorganisatie opzetten heeft het risico het hele apparaat te bureaucratiseren of zelfs op te blazen.

De vakbondsdemocratie; helaas bestaat die nauwelijks meer. Ook kleinere bonden die trots zijn op hun inhoudelijke benadering en directe contacten met leden, zijn heel weinig gericht op het organiseren van leden aan de basis en deze een permanente stem te geven in het beleid. De vakbondsdemocratie wordt echt niet veel sterker met een zogeheten vakbondsparlement, daarentegen wel door in de bonden vanaf de basis de leden keer op keer bij het werk te betrekken. Fixatie op een ledenparlement zal richtingenstrijd aanscherpen. Een parlement toevoegen in een al zwaarbeladen structuur kan ontaarden in veel kleinburgerlijk en formalistisch gedoe.

Het verhaal van Jetta Klijnsma c.s. lijkt een mooie oefening voor studenten bestuurskunde, maar krijgt als werkstuk toch een onvoldoende. Formele lijnen en zeker de voorgestelde versnippering lossen de vragen niet op. De bonden moeten sterker, de eendracht moet vanuit de inhoud en gezamenlijke belangen worden georganiseerd en de democratie vanaf de basis. De werkorganisatie(s) kan (kunnen) veel communicatiever optreden naar de leden, niet top-down maar in wisselwerking.

Overhaaste en grofvormige verandering zal leiden tot dezelfde teleurstellingen die afgelopen periode door de grote schaalvergrotingen in onderwijs en de zorg ontstonden. Werk vanuit het bestaande, democratie van onderen op en zorg op geëigende momenten voor betere samenwerking tussen sociale partijen en bewegingen. Werk onder jongeren permanent aan scholing over de sociaal-maatschappelijke betekenis van de vakbond, zodat zij zich graag aansluiten.
Document van tafel, maar niet de hakken of de kop in het zand.