zaterdag 2 mei 2020

Over Zaagjes – Zeven op één, heel normaal?


7 op 1 wat? Dit gaat over het zogeheten links-rechtsfenomeen bij aangespoelde schelpen en objecten. Links-rechts, dit keer niet over politiek.
    Van schelpdieren, de tweekleppigen, spoelen zoals elke strandbezoeker weet veel losse klepjes aan. Aangezien een tweekleppige nu eenmaal 2 kleppen heeft verwacht je dat er gemiddeld precies even veel linker- als rechterkleppen op het strand liggen. Maar op een bepaalde plaats, bijvoorbeeld het strand van Schiermonnikoog of Terschelling, blijkt dat niet zo te zijn.
      Van verschillende soorten schelpen, waaronder de zaagjes (Donax vittatus) spoelen hier meer linkerkleppen aan, dan rechter. Bijna altijd en met grote verschillen. Ook bij sommige andere soorten trouwens. De natuur trakteert de mens op heel wat wonderen.

Blijft gek, meer linkerkleppen dan rechter. Is dat wel zo? Of was het ooit een incident? Of zo ja, hoe komt dat dan? Logische vragen en naar dit verschijnsel is ook wel onderzoek gedaan.
      Als eilandbezoeker en schelpenliefhebber leek het me leuk een stukje van dat onderzoek nog eens dunnetjes over te doen. Wat vijftig jaar geleden zo was, is dat nog steeds zo? Gewoon aardig hier zelf eens goed naar te kijken, want zulke schelpjes, de zaagjes, zie je genoeg.
      Een beknopt verslag van mijn amateur-onderzoekje, wat ik tot nu toe waarnam, bespreek ik nog een keer met een kenner. Een deel van mijn rapportje presenteer ik hier. Helemaal af is dit zeker niet en er komen makkelijk nieuwe vragen naar voren.
      Dit ter inleiding bij deze blog. En o, ja, het zaagje, hoe ziet dat er nog maar weer uit?






Links-rechtsfenomeen – Zeven op één, heel normaal?


‘Van schelpdieren kan men zich afvragen wat die voor een beweging hebben, en van welke kant, als ze geen rechterkant en linkerkant hebben, hun beweging wel komt: dát ze zich bewegen is te zien. Of moet men deze klasse in haar geheel als verminkt beschouwen en aannemen dat ze zich bewegen op een manier alsof men bij dieren met poten de poten zou afhakken, zoals bijvoorbeeld de zeehond en de vleermuis? Dat zijn namelijk viervoetige dieren, maar op een gebrekkige manier.’

Aristoteles, Over dieren


Zaagjes, allemaal zaagjes. Biologisch gezegd, zijn het Donax vittatus. Voor zolang het duurt. Want momenteel worden – onder andere op basis van genetisch onderzoek – er heel wat namen van weekdieren veranderd. Verwantschappen komen en gaan.
    Maar intussen ligt het strand vol met zaagjes. Soms liggen er veel bij elkaar. Leuk om te zien en wat mee te experimenteren.
    En zo heb ik een bekend feit als uitgangspunt genomen, maar niet eerst verder bestudeerd. Gewoon ad random zaagjes rapen, vanuit een door mijzelf bedachte eenvoudige, dus mogelijk wetenschappelijk dubieuze methode. Dubieus, want bij onderzoek lees je je meestal eerst grondig in. Ik heb onbevangen gekeken, en na een paar jaar pas gekeken naar verdere literatuur en daar ook niet veel mee gedaan.
      Puur gericht op de waarneming: liggen er nu echt meer linker- dan rechterkleppen van het zaagje? Of omgekeerd?

Het was een eigen simpele methode waar ik me behoorlijk streng aan heb gehouden. Soms spoelen op de Waddeneilanden zaagjes invasiegewijs aan. Dan liggen er vaak ook meer andere soorten. Een beetje overbodig denk ik dan altijd: ‘Er liggen Noordzee-schelpen’. Natuurlijk wat ligt er anders? Exoten buiten beschouwing gelaten. Dan ligt er heel wat, en dus ook veel zaagjes. Soms per vierkante meter 30 of meer.
    Mijn methode was niet op zoek te gaan naar zaagjes, maar op momenten dat er veel zaagjes waren een flinke greep te doen. Standaard binnen ongeveer 15 meter in het vierkant zo’n 40 of meer zaagjes oprapen. Hele exemplaren maar verder geheel willekeurig. Groot of klein doet er niet toe. Alleen geen doubletten, want dat zijn verse exemplaren. Al met al heb ik meer dan tien jaar op heel willekeurige momenten zó zaagjes geraapt en meegenomen. In totaal leverde dat 26 datasets van 35 tot 100 zaagjes op.

Snelle grepen, 26 datasets na tien jaar netjes gescheiden van elkaar ingepakt in evenveel doosjes. Het verhaal gaat dus dat het wetenschappelijk vaststaat dat op de Waddeneilanden meer linkerkleppen dan rechterkleppen van de zaagjes aanspoelen. Aangezien ik regelmatig op het strand te vinden ben, vooral op Schiermonnikoog, zal het niet verbazen dat veel datasetjes daar vandaan komen.
      En ook Terschelling en Ameland ontbreken niet. Al is Ameland grotendeels buiten beschouwing gelaten, omdat op plaatsen waar veel zaagjes liggen het gaat om zandsuppleties, en deze schelpen dus niet gewoon zijn aangespoeld.

Vooral werd mijn methode gekenmerkt door de ontspannen luiheid, die past bij het strand. Ik heb jaren de mogelijke conclusies voor me uit geschoven. Dat er feitelijk inderdaad meer linkerkleppen aanspoelen dan rechter werd snel duidelijk. Dat verder overdenken was niet eens zozeer mijn plan, en past ook niet goed bij deze methode. Het moet te maken hebben met zeestromen, windrichtingen, de vorm(en) van de schelpen, en van de zandbanken en slenken enzovoort.
      Maar wat mogelijk zwaar telt als we naar oorzaken gaan zoeken, is vanaf het strand maar in heel beperkte mate zichtbaar. Er kunnen wel veel zaagjes voor het grijpen klaarliggen, maar misschien liggen ze er al weken, aangespoeld met een heel andere windrichting en kracht dan vandaag de dag.

Dan moet je, als ook de datasetjes bekeken zijn toch ook naar de literatuur gaan kijken. Is er eerder onderzoek gedaan en is dat met (voorlopige) conclusies afgerond?
      Er is inderdaad onderzoek gedaan en verwerkt, met in ieder geval publicaties van J. Lever van de Vrije Universiteit van Amsterdam. Lever experimenteerde er ook met tweekleppigen, ook al op Schiermonnikoog. Met studenten als hulp, en met aardige plausibele ideeën over wind, stroming, helling van banken, vormen van de vooroever, etc.
    Ik las dat dus, met opzet, pas voor het eerst nadat ik op basis van alle 26 setjes mijn bevindingen ben gaan opschrijven. Ordenen, wou ik al zeggen, maar dat is hier een te groot woord.
    Voor zover ik weet, deed Lever één ding niet, en ik wel: kijken over jaren, over langere perioden. Er kunnen toch in een bepaald jaar oorzaken meespelen van tijdelijke aard? Is daar iets over te zeggen? Nou, eigenlijk niet, misschien ligt dat aan behoudzucht van de Wadden, maar er is met betrekking tot het links-rechtsfenomeen een stevige continuïteit te zien op Schiermonnikoog en de andere twee eilanden waar is geraapt.

Misschien is die continuïteit niet mijn belangrijkste bevinding, maar eerder het feit dat de verschillen in aantallen tussen links en rechts zo groot zijn. Soms liggen er 3 of 4 X zoveel linkerkleppen dan rechter, maar sommige datasetjes laten een extremer verschil zien van 7 of zelfs meer dan 10 X zoveel linkerkleppen.
    Hieronder staan de setjes verzamelingen en de percentuele verschillen. Vaak ook de windrichting. Maar zoals gezegd kun je daar niet zo veel conclusies aan verbinden, daarvoor zijn de aantallen te gering en de beschrijving van omstandigheden in zee en op de vooroever te beperkt.

Er is nog iets dat vooraf moet worden bepaald. Wanneer is een klepje van een schelp eigenlijk links of rechts? Daar bestaan afspraken over, de wetenschap is er niet voor niets.
    Op zoek naar het links-rechtsfenomeen, op Schiermonnikoog en een paar keer op Terschelling en Ameland brengt je eerst bij de vraag, wat is ‘links’ en ‘rechts’ bij zaagjes?    Dit leidde – bij mij - tot enige startproblemen bij het zaagje. In ‘Schelpen van de Waddeneilanden’ lees je in de Verklarende Woordenlijst op pag. 334: ‘Linkerklep is de klep aan de linkerkant als het doublet met de rugzijde omhoog van achteraf wordt bekeken.’
    Maar wat is de rugzijde? Spontaan denk ik dan aan de lange kant, dat lijkt een rug. Echter, bij de beschrijving van het zaagje (pag. 267) lees je ‘Achterkant iets toegespitst en afgeknot.’ Afgeknot? De korte zijde blijkt dan de rugzijde, de lange kant niet. Elders kom je wel beschrijvingen van links en rechts tegen die aanhaken bij andere eigenschappen: ‘De schelp met de mantelbocht links is de linkerklep.’ Zie bijvoorbeeld op Internet: http://users.telenet.be/hugo.ollieuz/pages/bieb02.html .
    Die mantelbocht, de afdruk aan de binnenkant, is bij de zaagjes niet altijd te zien, maar vaak ook wel. Conclusie wordt dan dat als je van boven kijkt de schelp met de korte wat afgeknotte kant naar achteren moet wijzen en de linkerklep dan links zit.

Na zoveel inleiding, en het gevoel er nog niet over uitgespeculeerd te zijn is het goed nu eerst de feiten van het ‘onderzoekje’ te delen. Daarna volgen wat ‘voorzichtige’ conclusies.
    Aangezien we ook nog een soort van 0-meting hebben, is een vraagstelling om van de geraapte klepjes de omvang van de verdeling L/R vast te stellen eenvoudig. De vraag wordt dan: Stemt deze willekeurige ‘verzameling’, de 0-meting, overeen met het ‘Algemene Zaagjesbeeld’?
      Deze vraagstelling wordt dus losgelaten op de 26 datasetjes van de zaagjes, uit 2011 t/m 2019, resulterend in wat we zoals gezegd hier maar even noemen het ‘Algemene Zaagjesbeeld’. Dat is overigens niet (noodzakelijk) zo algemeen, maar slaat hier op drie Waddeneilanden in een periode van een kleine tien jaar.
      Overigens heb ik ook bij een andere soort, de Noordkromp (Arctica islandica) een vergelijkbare toets gedaan. Die laat ik in deze blog kortheidshalve geheel buiten beschouwing.


Het resultaat in sterk ingekorte vorm gepresenteerd

Eerst staat in het ‘onderzoeksverslag’ het chronologisch overzicht van de 26 datasets. In deze verkorte uitgave hieronder staan de geraapte zaagjes, een deel van de datasets. Geen 26, maar eerst de 0-meting en dan chronologisch de eerste 5 datasets. En als afronding nog set Nr. 26. Deze greep uit het geheel geeft hier een voldoende beeld. De echte liefhebber mag bij mij uiteraard alles opvragen.

Als gegevens zie je set-nummer, set-grootte, (vind)plaats en tijd, windrichting, windkracht, soms ook van de dagen ervoor, geraapte aantal kleppen links en rechts, percentage en een eventuele verdere (summiere) toelichting. Geordend op datum en daarna nog een overzicht van het L/R-resultaat.
    Dus ook een soort ‘0-meting’. Van de schelpen die ik als kind met mijn ouders op de Wadden zocht, had ik één doosje bewaard, toevallig dat met de zaagjes. Aardig deze ook te bekijken en te vergelijken. Deze ‘0-meting’ telt verder niet mee, er is niet dezelfde raap-methode gebruikt en er zijn geen genoteerde gegevens van.


Nr. 0 – 0-meting. 106 expl. Onzeker wanneer en waar vandaan. Waarschijnlijk van Ameland, anders van Terschelling, en al van vele jaren geleden. Linkerklep: 79. Rechterklep: 27.
L/R, 75+25%
Toelichting: Oud doosje zaagjes, bij ‘toeval’ aanwezig in vroegere ‘verzameling’. In ieder geval van ver voor 1-10-2011. Mogelijk zaten er enkele doubletten bij die losgegaan zijn. Mogelijk destijds niet ad random, maar mooie exemplaren uitgezocht.
De onderzoeksvraag is: stemt deze willekeurige ‘verzameling’ overeen met het Algemene Zaagjesbeeld?
Wind: hier niet relevant, immers plekken en tijd niet bekend.
Nr. 0 – 108 expl., Links/Rechts 79-27 = 75+25% (3 op 1)

Nr. 1 – 35 expl., Schiermonnikoog, 30-9-2011, Ca. paal 10/11. Links 30, Rechts 5.
Wind: ZO, ca. kracht 2. 35 expl., Links/Rechts 30-5 = 86+14% (6 op 1)

Nr. 2 – 40 expl., Schiermonnikoog, 25-11-2011, fris weer, krachtige ZW-wind na twee week oostelijk en stil, Paal 11, alles dicht bij elkaar. Links 36, Rechts 4.
Wind: ZW na O. 40 expl., Links/Rechts 36-4 = 90+10 % (9 op 1)

Nr. 3 – 52 expl., Schiermonnikoog, 23-3-2012, NO-wind (ongeveer voor het eerst op deze dag, afwijkend van dagen ervoor), op dat moment veel schelpen, makkelijk 50 zaagjes te pakken, Links 38, Rechts 14. Wind: NO. 52 expl., Links/Rechts 38-14 = 73+27% (iets minder dan 3 op 1)

Nr. 4 – 37 expl., Schiermonnikoog, 29-4-2012, Oosterwind, andere uitslag links-rechts, heeft dat met oosterwind te maken? Links 8, Rechts 29. NB: er lagen nu ook andere Noordkrompen. Kan dat duiden op invloed van de windrichting (en de samenhangende stroming)?
Wind: O. 37 expl., Links/Rechts 8-29 = 22+78% (dus 1 op 3,5)
(Conclusie:) Deze set is de meest evidente afwijking van het algemene beeld.

Nr. 5 – 50 expl., Schiermonnikoog, 19 juni 2012, Paal 12 bij eb, zwakke oosterwind, wat wisselend, dagen ervoor ZW-wind. Links 36, Rechts 14.
Wind: O. 50 expl., Links/Rechts 36-14 = 72+28% (dus ca. 2,5 op 1, 5 op 2)
N.B.: Uitslag vrijwel gelijk aan dataset 3 van 23 maart 2012, zie ook de windrichting.

Tot zover de voorbeelden, de eerste 5 datasets van 26.

En voor de aardigheid nog de laatste set, Nr. 26:

26 – 63 expl., Terschelling, Boschplaat, 30-7-2019, paal 23. Er lagen op dit deel van Boschplaat veel schelpen. Wind O3, dag ervoor ZW, ca. kracht 4. Opmerkelijk: veel vrij kleine schelpen, ook de zaagjes zijn niet zo groot. Er lagen veel zaagjes. Normaal verspreid. Eindje onder de vloedlijn en enkele meters boven eblijn (het was eb). Links 54, Rechts 9.
Wind: O na ZW. 63 expl., Links/Rechts 54-9 = 86 + 14%.






Op de foto zie je de voor de telling uitgestalde dataset 8, 100 zaagjes, opgeraapt op Schiermonnikoog op 6 juni 2013 bij paal 15, binnen enkele meters in ca. 5 minuten. Het zijn 88 linkerkleppen en 12 rechter. Dus vrij extreem, meer dan 7 op 1.

7 op 1, heel normaal? Er zijn datasets bij die nog extremer zijn, drie waarin de rechterkleppen slechts 10% of minder van de opgeraapte schelpen bedroegen. Omgekeerd is er slechts één set, nr. 4 die hierboven staat, die een overwicht van rechterkleppen laat zien.
    Je kunt ook alle klepjes optellen van de 26 setjes. Dan zien we 1160 linkerkleppen tegenover 480 rechter. Vindplaatsen vooral Schiermonnikoog, maar ook Terschelling. Op Ameland is ook gekeken, maar die set is buiten beschouwing gelaten omdat het zand en schelpen uit zandsuppleties betreft, dus schelpen die niet ‘zelf’ zijn aangespoeld.
    7 op 1 of nog gekker. 1160 tegenover 480, Links 70,7%, Rechts 29,3%.

De vraagstelling die boven werd genoemd was: Stemt deze willekeurige ‘verzameling’, de 0-meting, overeen met het ‘Algemene Zaagjesbeeld?’ In percentage was de verdeling van de 0-meting Links 75% en Rechts 25 %,
Ofwel 3 op 1.
Conclusie: na 1640 zaagjes bekeken te hebben wijkt de verdeling Links/Rechts in geringe mate af van de 0-meting. Bij deze datasets is de totaalscore ook dat ongeveer 3 keer zoveel linkerkleppen gevonden worden dan rechter. Op de Wadden, Terschelling en Schiermonnikoog.

Er is verder ook nagedacht over windrichtingen en dergelijke, ter verklaring. Hierover zijn bij deze waarnemingen, deze datasets echter geen sterke conclusies te trekken. Er zijn tussen de sets veel verschillen bij diverse aspecten. En de kennis is beperkt: je weet ook niet hoe lang bepaalde massa’s schelpen al op het strand liggen of nabij de eblijn misschien dagenlang heen en weer zijn gespoeld. Bovendien speelt de toevallige aanwezigheid van degene die raapt een rol. Het was wel een mooi-weer-onderzoekje.
      De mogelijke verstrekkende verklaringen worden daarom in dit beknopte overzicht verder buiten beschouwing gelaten. Ook weer ingaan op de vele aspecten van eerder onderzoek, hoe interessant ook, valt buiten het beperkte doel hier.
      Conclusie: het links-rechtsfenomeen bij zaagjes bestaat.

In het onderzoeksverslag is ook nog een lijst opgenomen van de 26 datasets, waarin de percentages vergeleken worden. De dataset-nummers in volgorde gezet: de linkerkleppen van 26% naar 93%. Een deel van deze lijst, de 5 bovenste en onderste zijn dan:
De 5 bovenste:
Set 4 –– 39 expl., Schiermonnikoog, L/R 10-29 = 26+74% (dus 1 op 3).
Set 12 – 70 expl., Schiermonnikoog, L/R 35-35 = 50+50% (1 op 1, nauwkeurig & bijzonder).
Set 18 – 79 expl., Terschelling, L/R 42-37 = 53+47% (bijna fiftyfifty, zelden gehad).
Set 21 – 72 expl., Schiermonnikoog, L/R 39-33 = 54+46%. (klein verschil)
Set 16 – 79 expl., Schiermonnikoog, L/R 43-36 = 54,5+45,5% (niet ver af van 50-50%)

De 5 onderste:
Set 26 – 63 expl., Terschelling, L/R 54-9 = 86 + 14%. (vrij extreem verschil)
Set 8 –– 99 expl., Schiermonnikoog, L/R 87-12 = 88+12% (7 op 1)
Set 2 –– 40 expl., Schiermonnikoog, L/R 36-4 = 90+10 % (9 op 1)
Set 10 – 50 expl., Terschelling, L/R 46-4 = 92+8% (opmerkelijk: 11 op 1)
Set 23 – 69 expl., Schier., L/R 64-5 = 93 + 7% (ca. 13 op 1, de meest ‘extreme’ verhouding)


Een voorlopige conclusie – Zeven op één, heel normaal?


Dit eenvoudige onderzoek is geen concurrentie met ander onderzoek op dit thema. Maar wel is het wenselijk, al was het maar om het thema niet te vergeten, een enkele conclusie te benoemen. Het is niet af, maar wat zou het, de schelpen lopen niet weg ….

Het overzicht, over ongeveer tien jaren, bevestigt het beeld dat bij zaagjes die aanspoelen op de drie genoemde Waddeneilanden structureel de linkerklep domineert. De tellingen zijn niet significant qua aantallen, maar dat er structureel iets het verschil bepaalt, is wel duidelijk. Ook als dit bezien wordt over een groter aantal jaren, los van de jaargetijden e.d.
      Verder kijken? Dan moet gelet worden op de vormen van de schelpen, de kusten, de banken, de stroom richtingen etc. en dat liefst over een groter gebied dan de Nederlandse Waddeneilanden. Ook onderzoeken of de ontbrekende rechterkleppen elders misschien massaal aanspoelen.
      De verschillen L/R zijn hier zo groot dat het fenomeen te (relatief) groot en opmerkelijk genoemd kan worden, om naar slechts één oorzaak te zoeken. Waarschijnlijk interacteren verschillende oorzaken.
      Het grootste verschil bij de zaagjes die hier geraapt zijn laten een verhouding van 13 op 1 zien. En een verhouding van 3 tot 7 op 1 lijkt heel normaal. Is dat zo? En moeten de oorzaken niet wat meer inhouden dan een symmetrie-verschil van de schelpen? De vraag kan gesteld worden, niet meer dan dat hier.

Met de gevonden data zijn wel wat speculaties over de rol van de windrichting mogelijk. De gegevens zijn echter te beperkt om hier ver in te gaan. Roept dit alles interesse daarnaar op, dan moet zeker het eerdere werk van J. Lever erbij betrokken worden. Dan komen ook andere aspecten aan bod, zoals de vorm van zandbanken, de vooroever, andere locaties en gesteldheden, en dergelijke. Ook de leeftijd van de schelpen kan een vraag zijn. Veel hebben een wat ouder aanzien en komen die dan van (veel) verder weg? Hoeft niet, maar kan wel?
      Kortom, zoals met elk onderzoek, het is slechts een stap, om vervolgens verder mee te gaan.

Dit eenvoudige links-rechts-‘onderzoek’ was dermate leuk dat een conclusie kan zijn dat kinderen met het Links-Rechts-fenomeen een aardig experiment kunnen uitvoeren, en dat die waarschijnlijk positief werkt voor hun interesse in de natuur. Educatieve winst door het L/R-fenomeen!
    Datzelfde geldt voor het onderwijs. Ik heb zelf bij lessen sociologie waarin vragen over de aard en methoden van de wetenschap speelden – zoals de vraag ‘Wat is empirie?’ of hoe toets je een probleemstelling? – studenten wel eens met de datasets laten oefenen. Je kunt er heel praktische onderzoeksvragen en methodologische vragen bij stellen.

Aan het begin van dit ‘verslag’ werd Aristoteles geciteerd. Dat fragment gaat als volgt verder:

‘Schelpdieren bewegen zich wel, maar doen dat tegen hun natuur: ze zijn niet beweeglijk van aard, alleen gemeten aan dieren die op hun plaats blijven en vastzitten zijn ze beweeglijk maar gemeten aan dieren die zich voortbewegen zijn ze onbeweeglijk. …’ (pag. 202)

Om zo toch maar weer met een groot denker te eindigen bij een klein stukje biologie ofwel een eenvoudige kijk op de wetenschap van de zee en de zeestromingen.






Bronnen:

- Aristoteles, Over dieren, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Rein Ferwerda, Historische Uitgeverij, Groningen 2000, p. 202.

- R.H. De Bruyne, Th W. de Boer, ‘Schelpen van de Waddeneilanden’. Over zaagjes zie p. 267. De Verklarende Woordenlijst m.b.t. definities linker- en rechterklep op pag. 334-335.

- Over links & rechts bij schelpen, zie ook:
http://users.telenet.be/hugo.ollieuz/pages/bieb02.html.

- Over het onderzoek van J. Lever c.s., zie E. Gittenberger c.s., ‘Het links/rechts fenomeen bij Spisula in Noordwijk (Mollusca, Bivalvia, Mactridae), in tijdschrift Spirula, nr. 349 (2006).
Te vinden op internet. In dit korte artikel worden meerdere publicaties van J. Lever c.s. genoemd.