maandag 13 september 2021

Onverbiddelijke ontbossing (2)

 

Deze weblog is de tweede helft van een al wat ouder artikel van mij over de visie van Karl Marx en Friedrich Engels over de natuurlijke en sociale gevolgen van ontbossing. Deze ideeën zijn ongeveer 150 jaar oud en bevatten een duidelijke waarschuwing voor de toekomst. Dat is opmerkelijk wanneer je heden ten dage politici hoort kijven of ze wel of niet tijdig de klimaatcrisis hebben onderkend en men dan soms slechts zo’n 25 jaar terugkijkt.
    Wanneer je Marx en Engels niet als dogma leest, maar als een rijke reflectie op hun tijd van het opkomend kapitalisme en de gevolgen van die opkomst voor de toekomst, blijkt hun werk buitengewoon leerzaam voor het denken en het politieke debat van vandaag.
    Het eerste deel vind je in de vorige weblog. Het artikel is eerder verschenen in mijn boek uit 2005, 'Marx, zó gelezen'. (1) Onderstaande tekst sluit direct aan op het eind van vorige weblog.


Onverbiddelijke ontbossing (vervolg)

Ontbossing komt bij Marx en Engels voor als de antithese van de oudere landbouwcultuur en economie, als de tegenspraak tot vroegere ‘natuurlijke’ verhoudingen tussen boeren, landbouw, cultuur, landschap en natuur. De ontbossing is in de economische geschiedenis kennelijk een (helaas) noodzakelijke ontwikkeling. Misschien niet noodzakelijk in de zin dat het – van afstand beschouwd – nooit anders zou kunnen. Maar elk ten aanzien van deze kwestie genoemd land kent in een bepaalde fase van zijn economische ontwikkeling de ontbossing. Overal zien Marx en Engels de voorbeelden. In een dergelijke fase overheerst een direct gevoeld sociaal-economisch belang om te ontbossen: om te bouwen, voor brandstof en om meer land te ontginnen en dat grootschaliger aan te pakken.
    Deze antithese is een fase in een langere ontwikkeling. Dit betekent dat Marx en Engels die niet als het einde van de ontwikkeling zullen zien. Inderdaad suggereert Engels – in een niet afgemaakte tekst – dat de Spaanse planters die Cuba ontbosten wel voor een generatie welvaart brachten, maar dat er in de toekomst heel iets anders moet gebeuren. (2)

Interessant is in dit verband, dat wanneer Marx in het derde deel van ‘Het kapitaal’ de voor het kapitalisme wetmatige tendens van daling van de winstvoet beschrijft, hij ook kort de ontbossing als mogelijke medeoorzaak hiervan aanduidt. (3) Bedoelde tendens hangt samen met de arbeidsproductiviteit. De productiviteit van de arbeid is, meent Marx dan, mede afhankelijk van natuurlijke voorwaarden. Het kan voorkomen dat deze voorwaarden naar verhouding minder gunstig worden onder invloed van een toegenomen productiviteit, die op basis van maatschappelijke voorwaarden en de technologische ontwikkeling mogelijk wordt. De natuurlijke voorwaarden kunnen bijvoorbeeld minder gunstig worden door de technisch mogelijk gemaakte snelle ontbossing. Dus door de toegenomen productiviteit op het ene vlak – hier de effectieve ontbossing –, kan de arbeidsproductiviteit elders – zoals hier in de landbouw – een negatieve tendens vertonen, omdat per saldo de natuurlijke voorwaarden te veel zijn verslechterd.
    Met een simpel voorbeeld zou je misschien kunnen zeggen dat door enige ontbossing en het gelijktijdig produceren van betere machines deze het nieuwe land effectiever kunnen bewerken en de meerwaarde op basis van de daarmee verrichte arbeid groeit. Maar dat als in de daaropvolgende periode nog meer land wordt gewonnen en dit door deze ontbossing eerder uitdroogt, erodeert en dus de vruchtbaarheid afneemt, met de verrichte arbeid met de ongetwijfeld inmiddels ontwikkelde nog betere machines mogelijk niet meer, maar integendeel minder productieve meerarbeid kan worden verricht. Dan wordt er dus per saldo minder productieve arbeid verricht en komt er een lagere opbrengst van het land, dan op grond van alleen de maatschappelijke en technologische voorwaarden verwacht kon worden. Door de verslechterde natuurlijke voorwaarden daalt hier verhoudingsgewijs de gerealiseerde meerwaarde.
    Overigens zullen in dit soort situaties veel meer factoren meespelen, waardoor de opbrengsten en winst per saldo of relatief kunnen stijgen of dalen. Misschien kunnen de in dit voorbeeld deels nutteloze machines toch elders weer nuttig worden ingezet, zodat er tijdelijk weer een meeropbrengst kan worden gerealiseerd. De trend is echter duidelijk. Als de natuurlijke voorwaarden onder druk staan werken deze contraproductief. De ontbossing als antithese is inderdaad een fase in een ontwikkeling waarin nog lang geen goede balans is gevonden.

De antithese moet worden opgeheven. Er is een natuurlijke en maatschappelijke grens aan zinvolle ontbossing. Dus moet er worden bebost. Ontbossing is of was onafwendbaar in een bepaalde historische fase, maar daarmee is het verhaal niet uit. De kapitalistische expansie stuit op zowel natuurlijke, economische, sociale als politieke grenzen. De opheffing van de antithese is dus een vérstrekkende daad, verder reikend dan een pleidooi voor de stop van ontbossing alleen. Sociale en economische structuren moeten beter dan nu aansluiten bij een rationele omgang met de natuurlijke omgeving. Wanneer dat nog niet lukt zal strijd voor een beter milieu steeds een heen-en-weer kennen, een permanente pendule van succes en falen. Successen wisselen dan af met falen en er bestaat dan vooralsnog een dominantie van kortetermijnbelangen. Het risico bestaat dan dat in kort tijdsbestek veel wordt verwoest, waar lange tijd nodig zal zijn voor herstel.
    In die zin kun je de ontbossing ten tijde van het leven van Marx en Engels en ook de latere inderdaad onverbiddelijk noemen. Het is een moeilijk te stoppen proces, dat uiteindelijk mede door sociale revolutie zal moeten worden gestopt en omgekeerd. Voorbeelden uit de dagelijkse praktijk laten dat zien. Wanneer armoede in landen als Indonesië en Brazilië leidt tot ontbossing, hoe kan die dan stoppen, wanneer de economische structuur van het land deze mensen nog niets te bieden heeft?





Bronnen

(1) Zie Jasper Schaaf, Marx, zó gelezen, Uitgeverij Damon, Budel 2005, pp. 101-106.

(2) Zie F. Engels, Anteil der Arbeit an der Menschwerdung des Affen, (onafgemaakt concept, waarschijnlijk uit 1876), in K. Marx, F. Engels, Werke, deel 20, Berlin DDR 1975, p. 455.

(3) Zie K. Marx, F. Engels, Werke, deel 25, Berlin DDR 1983, p. 270. Marx schrijft hier dat de arbeidsproductiviteit ook aan natuurlijke voorwaarden is gebonden, en noemt naast andere oorzaken de ‘Erschöpfungen von Waldungen’.







Karl Marx (1818-1883)