dinsdag 19 november 2019

Het RSV, de SDP en Zimmerwald (aflevering 4)


Weblog Tijdelijk Anders Nummer 7

Deze blog is het vervolg over de Zimmerwalder beweging en de invloed daarvan op de Nederlandse en internationale politiek, met name op de revolutionair-socialistische politieke en vredesbeweging tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Het is de laatste van de vier afleveringen van dit artikel, dat oorspronkelijk geschreven, althans gedateerd is op 27 mei 1980.
Voor toelichting over deze opzet, zie de blog van 26 oktober 2019.


De demobilisatie-eis

Groot was onder de revolutionair-socialisten de verontwaardiging toen praktisch alle sociaaldemokratische parlementariërs in de meeste landen van Europa voor de mobilisatie en de oorlogskredieten stemden. Die verontwaardiging leidde tot nieuwe eenheid onder de, vaak kleine, linkse groepen. Zo werkte  de SDP samen met de anarchisten, waaronder Domela Nieuwenhuis, de syndicalisten en de anti-militaristen in de SAV, de Samenwerkende Arbeidersverenigingen, waarbij na Zimmerwald de RSV kwam.
    Elke organisatie die optreden wilde tegen de godsvrede en de oorlogskredieten moest wel een standpunt innemen ten aanzien van bewapening en de landsverdediging. In Herman Gorters in de SDP invloedrijke brochure Het imperialisme, de wereldoorlog en de Sociaal-Demokratie konkludeert hij dat het proletariaat ‘alle credieten voor Militarisme en Imperialisme (moest) weigeren, ook in het geval van oorlog.’ (Noot 49. Gorter, brochure, p. 116.) Voor de SDP werd de krachtig wervende demobilisatie-leus één van de belangrijkste die ze in de oorlog voerde. (Noot 50. Zie De Liagre Böhl, pp. 140 e.v.)

Dat wil niet zeggen dat de SDP op een burgerlijk pacifistisch standpunt stond. De SDP streed tegen militarisme en imperialisme en was tegelijkertijd voor ‘volkswapening’, voor een volksleger dat de arbeidersklasse mee moest helpen de macht te veroveren en te behouden. (Noot 51, Zie De Liagre Böhl, p. 141.) Op het 6e kongres van de SDP in 1915 verwierp de SDP ook het volksleger ter verdediging van de onafhankelijkheid of van de neutraliteit.
    Dit besluit was gebaseerd op Gorters analyse van het imperialisme. Nederland was een koloniale mogendheid en daarom had het Nederlandse leger een imperialistisch karakter. Van afweeroorlogen was volgens Gorter bij de grote mogendheden geen sprake en zo moest ook Nederland afzien van de landsverdediging.
    Afzien van landsverdediging betekende volgens Gorter niet een afzien van ‘volkswapening’ ter verdediging van de revolutie. De SDP was dus niet principieel voor elke ontwapening, hoewel ze dat naar buiten toe, bijvoorbeeld door de samenwerking met de anti-militaristen die feitelijk pacifistisch waren, soms wel suggereerde.

Ook Roland Holst hield zich nadrukkelijk met het demobilisatie-probleem bezig. Haar standpunt komt in deze periode in grote mate overeen met dat van de leiders van de SDP, ook al vertrouwde Wijnkoop haar marxistische argumentatie ten aanzien van haar ondersteuning van de dienstweigeringsaktie niet. (Noot 52. Zie Lademacher, deel 2, p. 331.)
    Roland Holst waarschuwt tegen de volksleger-eis als deze neer komt op de bestendiging van het nationalisme en als zo’n volksleger gebruikt zou kunnen worden voor de landsverdediging. (Noot 53. Zie De Nieuwe Tijd, jaargang 1915, p. 160.) Tegelijk sluit ze niet het optreden van een ‘werkelijk volksleger’ uit in de proletarische revolutie. Zij wijst in dit verband op de revolutionaire rol van sommige onderdelen van het Russische leger tijdens de revolutie van 1905.

In het eerste nummer van De Internationale licht Roland Holst toe waarom het revolutionaire socialisme in die situatie, van de wereldoorlog, voor demobilisatie moet zijn. Ze ziet de nationale verdediging als niets dan het mom van de van de imperialistische wil tot heersen en uitbuiten.
    Wolda gaat in het zelfde nummer op het Nederlandse imperialisme in, en beoordeelt in dat licht de mobilisatie-lobby die door koloniale militairen, oud generaal-gouverneurs, oud-ministers en uiteraard industriëlen wordt gevoerd. (Noot 54. Zie De Internationale, pp. 23 e.v..)
    Als Roland Holst het Manifest van Sympathie met eventuele dienstweigeraars ondertekent heeft zij als marxiste deze daad te verdedigen. Zij wijst er op dat individuele dienstweigering kan omslaan in massale dienstweigering en ziet dienstweigering als uiting van verzet van een deel van de revolutionaire arbeiders tegen het militarisme. In die situatie ziet zij de veroordeling van individuele dienstweigering door marxisten als dogmatische verblinding. (Noot 55. Zie De Internationale, oktober 1915, p. 102.)
    Doordat de RSV en SDP uiteindelijk zowel praktisch als theoretisch op het standpunt staan dat men in het imperialistische tijdperk de landsverdediging moet verwerpen en alle uitgaven voor het militarisme – zo ook het volksleger in nationalistische zin – moet afwijzen, wordt deze kwestie één van de belangrijkste bindende elementen die de fusie tussen beide organisaties helpt bewerkstelligen.

Het zelfbeschikkingsrecht van de naties

Een samenhangend centraal diskussiepunt in de internationale arbeidersbeweging was dat van het zogeheten zelfbeschikkingsrecht van de naties. Wijzend op het karakter van het imperialisme wijst men landsverdediging af. Als dan het manifest van Zimmerwald wel het zelfbeschikkingsrecht erkent wordt deze eis binnen RSV en SDP als imperialistisch opgevat, omdat de oorlogvoerende landen onder het motto van hun recht en de vaderlandsverdediging de oorlog voeren. De meerderheid van de leden van de RSV, de niet-SDPers die overblijven, worden via Roland Holst door Grimm ervan overtuigd dat de eis van het zelfbeschikkingsrecht niet burgerlijk-nationalistisch is bedoeld, maar dat dit recht slechts door de strijd van de arbeidersklasse afgedwongen kan worden. (Noot 56. Zie Lademacher, deel 2, p. 127.)

De SDP laat zich minder makkelijk overtuigen. In zijn artikel in De Nieuwe Tijd schrijft Wijnkoop dat de ‘proletarische klassenstrijd in werkelijkheid onverenigbaar is met het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren als strijdleus.’ (Noot 57. De Nieuwe Tijd, jaargang 1916, p. 54.) Lenin dacht hier heel anders over. Hij wijst op Gorters inkonsekwentie als deze het zelfbeschikkingsrecht van Nederland feitelijk ontkent, terwijl hij die van het toenmalig Nederlands Indië wel erkent. (Noot 58. Zie Lenin, Werke, bijvoorbeeld deel 23, p. 10, en zie vooral ook A.S. De Leeuw, Het socialisme en de natie, Amsterdam 1939, pp. 200 e.v.)
    Voor Lenin was dit recht juist een hoofdzaak en hij probeert deze kwestie op de agenda te krijgen van de bijeenkomsten van de Zimmerwalder instanties. Reeds in 1914 had hij er een uitgebreide verhandeling over geschreven, waarbij hij onder meer het recht op afscheiding van naties uit een bestaand staatkundig verband erkende.
    Elke natie heeft volgens Lenin de zelfde rechten en alleen echt zelfstandige volkeren kunnen werkelijk internationaal samengaan.

Uiteindelijk is ook dit meningsverschil geen belemmering geweest voor samengaan van RSV en SDP, want, zoals Roland Holst dat voor de fusie formuleerde, zagen beide het vraagstuk van de vrijheid van de volkeren in het licht van de strijd tegen imperialisme en ‘sociaal-patriottisme’.
    De beweging van Zimmerwald is van grote betekenis geweest, die er in bestaat dat de revolutionaire socialisten internationaal opnieuw de handen ineensloegen om strijd te leveren tegen imperialisme en voor vrede en socialisme.
    Mede door Zimmerwald kon deze strijd ook in ons land aanzienlijk versterkt worden. Hierin ligt tevens het belang van het RSV. Deze organisatie wist aan het begin van de wereldoorlog een voor Nederlandse verhoudingen aanzienlijk aantal socialisten te mobiliseren in de strijd tegen de oorlog. Daarvan uitgaande kreeg de Zimmerwalder beweging vaste voet op Nederlandse grond. Bovendien kon door de fusie tussen RSV en SDP de enige overgebleven marxistische partij van betekenis haar eerste grote ledenuitbreiding krijgen.







Karl Liebknecht
 
'Burgkrieg, nicht Burgfriede'