zaterdag 16 november 2019

Het RSV, de SDP en Zimmerwald (aflevering 1)



Weblog Tijdelijk Anders Nummer 4

Een serie ‘blogs’ over mijn publicaties. Zie ook de vorige drie blogs. Een van mijn eerste artikelen, uit 1979, ging over Taal & Architectuur. In feite ook over de opkomst van het postmodernisme.
    In die tijd schreef ik ook al enkele politieke en historische stukken waarvan hier een uit 1980 volgt. Een korte geschiedenis van de Zimmerwald-conferentie in de Eerste Wereldoorlog. Revolutionaire socialisten die streden tegen de oorlog, voor klassenstrijd en internationale solidariteit. Internationale solidariteit, met rollen weggelegd voor onder meer Trotski en Lenin, en de Nederlandse Henriëtte Roland Holst.

In het origineel van dit artikel staan de voetnoten onderaan de bladzijde. Aangezien de blog op internet in vele formaten geopend kan worden, zet ik nu de bronnen direct in de tekst.
    ‘Het RSV, de SDP en Zimmerwald’ beslaat 12 volle pagina’s in folioformaat. Een historisch feit op zich, want wie kent dat formaat nog? Gezien deze lengte wordt het artikel opgeknipt in vier edities. De tekst zoals destijds geschreven, de alinea’s soms iets anders geordend.
      Precies zó zou je het misschien nu niet meer schrijven, maar de vredesstrijd is helaas nog net zo actueel als toen.
      In dit artikel heb ik destijds ook iets over de politieke activiteiten van de leraar Warner Wolda voor het voetlicht willen brengen. Zijn artikelen zijn grondig, terwijl deze in de geschiedenis van de communistische politieke beweging zelden vermeld worden.

De paragraafindeling van het artikel is als volgt:
- Het RSV, de SDP en Zimmerwald
- Het Revolutionair-Socialistisch Verbond
- De konferentie van Zimmerwald
- De RSV en Zimmerwald
- De SDP en Zimmerwald
- De demobilisatie-eis
- Het zelfbeschikkingsrecht der naties



Het RSV, de SDP en Zimmerwald

Voor de revolutionaire arbeidersbeweging is de strijd voor de vrede altijd een hoofdzaak geweest. Dit kwam scherp tot uitdrukking toen het kapitalisme zijn imperialistische fase inging. Sindsdien zijn de anti-imperialistische strijd en de strijd voor de vrede onderdelen van één beweging, de strijd voor het socialisme.
    In de Eerste Wereldoorlog, de eerste grote gewapende botsing van de imperialistische machten, treedt de strijd voor een vrede zonder annexaties op als kenmerk van revolutionaire gezindheid. Hand in hand gaat hiermee het streven de internationale solidariteit van de arbeidersklasse te herstellen en te handhaven. Scherp onderscheidt dit streven zich van de reformistische sociaaldemocratie, die in deze periode de zogenaamde godsvrede sluit. De partijen van de Tweede Internationale die voor het uitbreken van de oorlog opriepen met alle kracht te strijden tegen de oorlog en voor het socialisme, lieten het volledig afweten.

Onder de enkele uitzonderingen behoorde de Sociaal-Democratische Partij (SDP) die in de groeiende tegenstelling tussen het revolutionaire marxisme van onder meer Rosa Luxemburg, Lenin en Pannekoek tegenover Kautsky konsekwent partij kozen voor de eersten. (Noot 1. Zie Herman de Liagre Böhl, Herman Gorter, zijn politieke aktiviteiten van 1909 tot 1920 in de opkomende kommunistische beweging in Nederland, Nijmegen 1973, p. 107.)
    De SDP verwierp de godsvrede, het vredesbestand tussen kapitaal en arbeid dat vanwege nationale belangen gesloten werd. Zij stond daarin niet alleen. In Duitsland had zich een kleine maar strijdbare oppositie binnen de SPD gevormd, waarin Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht – die tegen de oorlogskredieten stemde – een rol speelden.
    In zijn brief van 2 september 1915 aan de Zimmerwalder konferentie roept Liebknecht op tot: `Burgkrieg, nicht Burgfriede!’ (burgeroorlog, geen godsvrede) (Noot 2. Zie Horst Lademacher (Hrsg.), Die Zimmerwalder Bewegung, Den Haag-Parijs 1967, deel II, p. 101.) Dit gevleugelde woord viel in goede aarde bij de linkerzijde van Zimmerwald, en vooral bij Lenin. Het geeft de strijdbaarheid van de linker oppositie tegenover het reformisme aan.

Ook in Nederland was de godsvrede door Troelstra afgekondigd. Hij ging met de mobilisatiekredieten akkoord in het parlement met de motivering dat ‘de nationale gedachte thans de nationale klassenverschillen moest overheersen.’ (Noot 3. Henriëtte Roland Holst, Kapitaal en arbeid, reprint, Nijmegen 1977, deel II, p. 170.) Deze houding van de leiding van de SDAP leidde tot oppositie in eigen kring onder leiding van R. Kuyper en ds. M.C. van Wijhe, en tot toenadering van de SDP tot syndicalistische, anarchistische en antimilitaristische organisaties die nauwer samen gingen werken in de bond van Samenwerkende Arbeidersverenigingen, de SAV.
    Ook leidde de houding van de SDAP tot oprichting van het Revolutionair-Socialistisch Verbond (RSV), dat onder voorzitterschap stond van Henriëtte Roland Holst en dat zich sterk internationaal oriënteerde. (Noot 4. Lademacher, deel II, p. 552.)
    Dit verbond waar leden van SDAP, SDP en partijlozen in deelnamen voelde zich theoretisch en taktisch nauw verwant aan de SDP, maar stelde openlijk dat de ontwikkeling van de SDP belemmerd werd door haar ‘odium’ een sekte te zijn. (Noot 5. Zie De Internationale, p. 15.)
    Uiteindelijk zou het RSV, onder het motto van Radek dat één sekte beter is dan twee, met de SDP fuseren. Maar deze fusie werd geruime tijd belemmerd door de weigering van de SDP-leiding deel te nemen aan de Zimmerwalder beweging.

Ondanks aandringen van Radek en Lenin die Wijnkoop telegrafeerden dat hij naar Zimmerwald moest komen, bleven hij en Van Ravesteyn vooralsnog Zimmerwald afwijzend benaderen. (Noot 6. Inhoud telegram: ‘Unbedingt sofort kommen. Eventuell Teil Kosten decken.’ Zie Lademacher, deel II, p. 103.) Deze konferentie van Zimmerwald die van 5-8 september 1915 gehouden werd, was de eerste stap die leidde tot het opnieuw aanknopen van de internationale betrekkingen van de arbeidersbeweging, op basis waarvan later de nieuwe, derde, internationale zou ontstaan.
    Zimmerwald droeg bij aan een openlijk en in kracht groeiend optreden van revolutionair-socialistische groepen en marxistische delen van de oude sociaaldemokratische partijen in de meeste landen van Europa.

Het Revolutionair-Socialistisch Verbond

In het voorjaar van 1915 werden in Zutphen en Den Haag Revolutionair-Socialistische Clubs opgericht. Op 2 mei 1915 kwamen die te Amsterdam bijeen en besloten tot oprichting van een Revolutionair-Socialistisch Verbond. Na de conferentie van Zimmerwald wordt de opzet veranderd en staat RSV voor Revolutionair-Socialistische Vereniging. De RSV krijgt dan een centraal bestuur waarin Roland Holst, Joh. Zanckel en A.B. Soep zitting hebben.
    Voor het zover is wordt het RSV geleid door een Centrale Propaganda-Commissie waarin elke ‘club’ vertegenwoordigd is. Uit die kommissie wordt een dagelijks bestuur van de kommissie gevormd waarvan J.A. Fortuyn voorzitter is, Joh. Zanckel sekretaris, terwijl Sal. C. Rodrigues als lid hierin zitting neemt.

Naast het beleggen van meetings waarvoor een tiental sprekers beschikbaar waren, was een belangrijke aktiviteit het uitgeven van het maandblad De Internationale dat van mei 1915 t/m april 1916 verscheen. In de redaktie zaten Roland Holst, W. Wolda en Joh. Zanckel. Naast dit drietal trad in het verbond vooral ds. M.C. van Wijhe op de voorgrond.
    In haar herinneringen zegt Roland Holst dat de RSV tot stand kwam op initiatief van een aantal socialisten, vooral jongeren, die het noch met de SDAP, noch met de SDP eens waren. (Noot 7. H. Roland Holst, Het vuur brandde voort, Amsterdam 1979, p. 148.) Deze opmerking mag niet suggereren dat deze socialisten ver van het partijpolitieke werk afstonden.

Ds. Van Wijhe was in deze tijd voor de fusie van RSV en SDP lid van de SDAP. Roland Holst vermeldt in een brief aan Robert Grimm dat haar vriend Van Wijhe op het Arnhemse buitengewone kongres van de SDAP een principiële resolutie over imperialisme en de hervormingsplannen van de regering naar voren zal brengen en dat hij daarna uit gebrek aan ondersteuning binnen de SDAP uit deze partij zal stappen. (Noot 8. Grimm was voorzitter van de ISK, de Internationale Sozialistische Kommission, die te Zimmerwald wordt opgericht. De brief is van 28 december 1915.)
    Inderdaad kreeg Van Wijhe en de oppositie in de SDAP op het kongres weinig kans. Van Wijhe kwam verder in de publiciteit door zijn veroordeling tot drie maand gevangenisstraf omdat hij een ‘Manifest van sympathie’ tegenover dienstweigeraars had mede-ondertekend, evenals Roland Holst.

Achter het pseudoniem Joh. Zanckel gaat Johan Visscher schuil die ook reeds zijn partij-politieke sporen had verdiend. Hij was journalist, kenner van het imperialisme en werd later medewerker van het dagblad De Tribune. Ook schreef hij de boeken De ondergang van een volk (tegen het Engels imperialisme in Zuid-Afrika) en De geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging. Eerder al had Visscher aandeel gehad in de oprichting van de SDP. Hij zat enige tijd, vanaf december 1916, in het Partijbestuur (Noot 9.), maakte deel uit van het eerste sprekerslijstje van de SDP (Noot 10.) en zat in de program-kommissie. (Noot 9. De Liagre Böhl, p. 59) (Noot 10. W. van Ravesteyn, De wording van het communisme in Nederland, Amsterdam 1948, p. 111.)
    Verder had uiteraard ook de tweede voorzitter van de SDP, Louis de Visser, een politieke achtergrond. Hij was tot september 1915 bereid voor het RSV als spreker op te treden. (Noot 11. Zie het omslag van De Internationale. In tegenstelling tot de bewering van De Liagre Böhl, p. 143, zaten De Visser en Van Wijhe niet in de redaktie van De Internationale.)

Als één der belangrijkste figuren binnen het RSV moet zeker ook de leraar Frans, Warner Wolda genoemd worden. Deze minder bekende figuur was gedurende het grootste deel van zijn leven aktief voor het revolutionaire socialisme. Voor de Eerste Wereldoorlog was Wolda lid van de SDAP en bestreed hij in De Nieuwe Tijd – waarin hij vanaf 1909 tot het eind van het bestaan van dit tijdschrift praktisch ononderbroken talloze artikelen schreef – het reformisme binnen deze partij.
    Zo bestrijdt hij in 1911 de opvatting binnen de SDAP dat verbreding van het marxistisch inzicht plaats kan vinden zonder tegelijk het revisionisme in de praktijk te bestrijden. (Noot 12. Zie De Nieuwe Tijd, jaargang 1911, pp. 354-358.) In de loop der jaren schrijft hij in De Nieuwe Tijd onder meer over filosofen en filosofische kwesties, met name over Marx, Engels, Feuerbach en Dietzgen, over partijvraagstukken, over taktische kwesties waarbij hij wijst op de noodzaak tot bestrijding van revisionistische en centristische posities binnen de arbeidersbeweging, en over de geschiedenis van wereldrijken, uitmondend in een beschouwing over het moderne imperialisme.
    Daarnaast recenseert hij boeken en ander werk, o.m. van Lenin en Trotski, en schrijft hij in Het Weekblad, in zijn SDAP-periode, en later in De Tribune. Na 1925 namen zijn publicitaire activiteiten af, maar ook nog na de Tweede Wereldoorlog levert hij enkele diskussiebijdragen in Politiek en Cultuur, en in De Vrije Katheder. Onder meer discussieert hij met Theun de Vries over het karakter van het marxisme en over het existentialisme. (Noot 13. Zie Politiek en Cultuur, jrg. 1946, nr. 9; De Vrije Katheder, 6e jrg., 1946, nr. 5, p. 75.)

Naast publicitaire aktiviteiten spreekt Wolda voor de CPN op openbare vergaderingen, naast De Visser. (Noot 14. Mondelinge mededeling van verschillende communisten uit Den Haag, ca. 1978-1980. Dit geldt ook voor de opmerking iets verderop over Wolda’s rol in de Tweede Wereldoorlog.) Redes gehouden voor de Communistische Jeugdbond ‘De Zaaier’ en voor de afdeling Rotterdam van de communistische partij over Anarchisme en Communisme en over De nieuwe economische taktiek van Sowjet Rusland en de vooruitzichten van de wereldrevolutie worden als brochure uitgegeven. (Noot 15. Uitgave CP Amsterdam, mei 1921, de tweede brochure zonder jaartal, maar ook uit de jaren 1921-1922.)
    In de Tweede Wereldoorlog maakt Wolda deel uit van de verzetsgroep onderwijs in Den Haag, dat het blad De Vonk uitgaf. Later gaf hij nog scholingscursussen voor partijkader en was hij afdelingsbestuurder te Den Haag.

In de geschiedenis van het RSV zijn twee perioden te onderscheiden. Voor de konferentie van Zimmerwald streeft het verbond naar internationale strijd voor het socialisme, tegen het imperialistisch streven van de grote mogendheden de grenzen van de nationale staat te overschrijden en tegen de imperialistische wereldoorlog.
    Vlak voor Zimmerwald lijkt het eind van het bestaan van het RSV in zicht, zoals Roland Holst schrijft in een artikel dat drie dagen voor de konferentie geschreven is. Na Zimmerwald zijn de Haagse SDP-leden De Visser en Matthieu van der Werff van de sprekerslijst verdwenen.
    De overgebleven grote meerderheid van de tot zo’n tweehonderd leden aangroeiende organisatie heeft echter nu een duidelijk perspectief. Zij zien zich als vertegenwoordigers van Zimmerwald in Nederland en voor een deel als vertegenwoordigers van de Zimmerwalder Linke, de linkervleugel van de konferentiegangers, waartoe ook Lenin behoorde.
    Terwijl voor de konferentie over de voorbereiding niet wordt gerept, wellicht uit veiligheidsoogpunt voor de deelnemers en om visa te kunnen krijgen, is daarna de propaganda voor het manifest van Zimmerwald en de doelstelling van de nieuwe internationale organisatie vrijwel het enig praktisch doel.

In de eerste nummers van De Internationale wordt de doelstelling van het RSV uitgewerkt. Gewezen wordt op de noodzaak van internationale aktie en aaneengeslotenheid van de arbeidersklasse juist in de imperialistische fase van het kapitalisme. Tegenover parlementarisme moet massa-aktie staan in de vorm van massa-vergaderingen, demonstraties en massa-staking, voor zowel politieke als ekonomische doeleinden. Zoals ook in het persoonlijk werk van Roland Holst veelvuldig gebeurt, wordt tevens de nadruk gelegd op de zedelijke kracht van de proletarische gemeenschap.
    Schermt het verbond zich rechts af van reformisme en parlementarisme, anderzijds verwerpt men het anarchisme. Verovering van de staatsmacht blijft de eerste taak van de arbeidersklasse. Dat ondanks verwantschap met de SDP, waar uitdrukkelijk op gewezen wordt, toch een nieuwe organisatie, geen partij, noodzakelijk is, wordt geweten aan de geschiedenis van de arbeidersbeweging in Nederland, die er toe leidde dat vele arbeiders de taktiek van de SDAP verwierpen en toch niet overgingen naar de SDP. (Noot 16. Zie De Internationale, p. 15.)

Verder worden in het eerste nummer artikelen gewijd aan de vraagstukken van demobilisatie en het Nederlands imperialisme. Beide zijn niet los te zien. Wolda wijst er bijvoorbeeld op dat ‘Het proletariaat (…) daarom de zogenaamde groei naar het volksleger onder de kapitalistische overheersing als een middel (heeft) te beschouwen, waarmee de bourgeoisie de arbeidersklasse in de luren legt, evenals de mobilisatie en landsverdediging, zogenaamd in het belang van de zelfbeschikking der natie, eveneens als een bedrog heeft aan te zien, en dus te ontmaskeren en te bestrijden.’ (Noot 17. Zie De Internationale, p. 28.)
    Het algemene vraagstuk van de verhouding van imperialisme, de zelfstandigheid der naties, de bewapening én de parlementaire goedkeuring aan de oorlogskredieten staan centraal in alle diskussies rondom Zimmerwald. Het is tevens een vraagstuk van revolutionaire taktiek. De fusie van RSV en SDP werd pas mogelijk nadat ten aanzien van dit komplex van vraagstukken een grote mate van overeenstemming gevonden was.

Dit vraagstuk speelt ook een rol op de achtergrond van de ‘krisis van het RSV’ in augustus-september 1915. (Noot 18. Zie De Internationale, septembernummer, pp. 90-96.) Er blijkt binnen het verbond dan een meerderheid te zijn die zich wel begint af te keren van reformisme en nationalisme, maar die nog sterk vast zit aan de oude politiek. Roland Holst, die in De Internationale de verhoudingen binnen het verbond uit de doeken doet, rekent zich zelf tot de minderheid die ze vergelijkt met de uiterste linkervleugel binnen de internationale arbeidersbeweging, waarmee ze ongetwijfeld Luxemburg, Liebknecht, Mehring, Zetkin, Trotski, Lenin en Radek bedoelde.

De uittredende SDPers zullen waarschijnlijk bij de ‘minderheid’ hebben behoord al zal het theoretische meningsverschil niet de enige reden van hun uittreden zijn geweest.
    Vanuit de leiding van de SDP, met name Wijnkoop en Van Ravesteyn, werd het mede-lidmaatschap van het RSV als een betreurenswaardig feit gezien en werd wellicht aangedrongen op uittreden uit het RSV.
    In een brief van 15 oktober 1915 aan Robert Grimm wijst Roland Holst er op dat de Tribunisten uit de RSVereniging getreden zijn en dat daardoor de vereniging geen toegang meer heeft tot De Tribune. Zij vraagt dan aan Grimm of hij een artikel voor De Tribune wil schrijven, gericht tegen de ‘bornierter Kopf’ Wijnkoop, die Zimmerwald probeert te diskwalificeren.



Er volgen nog drie afleveringen van dit artikel in de volgende blogs. Het tweede deel, met meer over ‘De konferentie van Zimmerwald.’ volgt in: ‘Weblog Tijdelijk Anders Nummer 5’.





 
Henriëtte Roland Holst