dinsdag 5 november 2019

Weblog Tijdelijk Anders Nummer 2 (architectuur en taal)


Een serie ‘blogs’ over mijn publicaties. Eerst twee publicaties uit de ‘oude doos’, uit 1979 en 1980. Opgeknipt in enkele afleveringen. Daarna volgen korte overzichten van mijn boeken.

Deze tekst, verschenen in het architectuur tijdschrift ‘wonen TA/BK’, is geschreven toen ik docent sociale filosofie was aan de Akademie van Bouwkunst te Groningen.
      Dit onderwerp zou door mij nu ongetwijfeld wat anders benaderd of vooral aangevuld worden, en was ook een resultaat van het bijvak wetenschapsfilosofie van mijn studie. Dat resulteerde in deze kritiek van de taalanalyse, waarmee ik een van de eersten in Nederland was die over postmodernisme publiceerde, nog onwetend over de invloed die deze benadering in de periode daarna zou krijgen.


De taal van de architectuur en de architectuur van de taal


In: wonen-TA/BK, 20/21, 1979


De taal van de architectuur en de architectuur van de taal

Architecten en architectuurcritici hebben één ding meestal wel gemeen. In discussies en publicaties over hun vakgebied plegen ze zich van gevleugelde taal te bedienen. Slaat men er een aantal willekeurig gekozen artikelen en boeken op na, dan stuit men vaak op een niet aflatende serie kwalificaties die geïnteresseerde buitenstaanders zullen doen duizelen. Het bloemrijke, nodeloos ingewikkelde taalgebruik heeft niet alleen tot gevolg dat de teksten slechts te begrijpen zijn door degenen die zich redelijk ingewerkt hebben in de terminologie en de wijze van argumenteren. Gevreesd moet worden dat ook onder de vormgevers zelf verwarring en onbegrip ontstaat.
    Vaak zal men doen voorkomen dat men het allemaal wel begrijpt, maar het klaarblijkelijke gemis aan overeenstemming in de architectuur van de taal rechtvaardigt hierover een gezonde twijfel.
    Symptomatisch in dit opzicht is, dat in wonen-TA/BK 7-79 zo’n 500 woorden besteed moeten worden om het begrip ‘vernacular’ uit te leggen om de discussie Strauwen-BakemaWeeber te verhelderen. Als andere in deze discussie gebruikte termen uitgelegd zouden gaan worden is een wonen-TA/BK-woordenboek op z’n plaats. Wat te denken van de betekenis van termen, gebruikt in voornoemde discussie, als realisme, rationalisme, plek, besmet, onbegrepen progressiviteit, menselijke architectuur, kiem voor een betere wereld, deterministisch verband, enzovoort?

De in dit artikel geformuleerde kritiek is niet speciaal gericht op genoemde discussie in wonen-TA/BK of tegen het werk van Charles Jencks – die verder nog ter sprake komt –, maar heeft betrekking op het taalgebruik in architectuurdiscussies in het algemeen. Mijn stelling is dat het taalgebruik wat betreft nauwkeurigheid in discussies onder vormgevers regelmatig manco’s vertoont. Over architectuur kan wel degelijk preciezer gesproken worden, al is daarmee niet gezegd dat dan elk misverstand bij voorbaat opgeheven kan worden.
    Eén van de middelen om een meer adequaat architectuurkritisch verbaal apparaat te ontwikkelen kan worden geleverd met behulp van een nadere analyse van bestaande teksten. Analyse van bestaande tekst biedt het voordeel dat de realiteitswaarde groter is dan wanneer slechts losstaande begrippen uitgelegd worden. In dit bestek is het onmogelijk uitvoerig een dergelijke taalanalyse te plegen. We beperken ons daarom tot een aantal systematische opmerkingen over enkele facetten van zo’n analyse met daarbij een tweetal voorbeelden.
    De opmerkingen die over het karakter van de analyse gemaakt worden zal men in het algemeen als filosofie willen aanduiden, wellicht zelfs als taalfilosofie of analytische filosofie. Het laatste begrip is in dit verband evenwel niet juist, omdat analytische filosofie een stroming in de filosofie is die, globaal gesproken, filosofie reduceert tot taalanalyse; hier spreken we alleen over een methode die in groter verband een plaats moet krijgen. Het betreft nu voornamelijk een intern-tekstuele analyse, dat wil zeggen dat hier slechts gesproken wordt over de noodzaak de woorden, hun inhoud en hun samenhang binnen de tekst zelf begrijpelijk en doorzichtig te maken. Daarmee beweer ik niet dat deze analyse de enige wijze is om op algemeen theoretisch niveau het taalgebruik van architecten en hun critici zinvol te bespreken, in tegendeel.
    Ter onderscheiding van intern-tekstuele helderheid kan gesproken worden over extern-tekstuele helderheid. Daaronder versta ik, dat in de tekst in grote lijnen duidelijk moet worden gemaakt wat de samenhang is met ander geschreven werk, met het vakgebied waarover de tekst handelt, de feiten waarop de tekst betrekking heeft, haar politieke en sociale context, en noem maar op. Anders gezegd, de tekst moet controleerbaar zijn.
    Het gemaakte onderscheid intern-extern-tekstueel betreft een relatieve scheiding. In de interne analyse staat consistentie, de deugdelijkheid van de redeneringen en het consequent en doorzichtig hanteren centraal en komt het grotere verband soms terloops aan de orde. Het gaat hier om een nadruk op het direct tekst-inhoudelijk onderzoek, gluren onder de microscoop met als doel de tekst uit te pluizen om elementen aan te dragen voor een helder taalgebruik. Verdergaand extern kritisch onderzoek moet goede aansluiting kunnen vinden bij het detailonderzoek; deze methodes ondersteunen elkaar wederzijds.
    Architectuurhistorici verwijzen vaak graag even naar een filosoof of een filosofische stroming. Die verwijzingen zijn lang niet altijd zorgvuldig en lijken soms ingevoegd te zijn om het verhaal wat interessanter te doen lijken. Het doortrekken van historische lijnen vanuit de architectuur naar een filosofische, literaire of politieke stroming vervult ter verduidelijking alleen een nuttige functie als men de gebruikte begrippen uitlegt en, vooral als het abstracte begrippen zijn, ze zorgvuldig plaatst ten opzichte van hun achtergrond en samenhang.
    Om alvast een voorbeeld tussendoor te noemen: spreekt men over rationalisme in de hedendaagse architectuur, dan is het ter verklaring van de oorsprong van deze stroming volstrekt onvoldoende slechts naar de naam Descartes te verwijzen, omdat sinds zijn leven, van 1596-1650, de rationalistische tendens in de filosofie een ingewikkelde ontwikkeling doormaakte.

Beeldspraak belemmert helder begrip

In het ‘beeld-krachtig’ taalgebruik maken we nog al eens gebruik van hypostasering en de metafoor. Bij hypostasering worden abstracte begrippen als ‘ding’ voorgesteld, wordt gesuggereerd dat begrippen die in werkelijkheid niet op een ding duiden, wel een zodanige betekenis hebben. Als voorbeeld kan het woord structuur gelden. Een structuur is geen ding, maar een begrip dat duidt op een bepaalde relatie tussen dingen. Toch leidt dit begrip, en niet alleen onder architecten, vaak een leven als een ding en worden aan een structuur eigenschappen toegeschreven die zij niet kan hebben. Hypostasering komt vooral voor als het gaat om zaken die moeilijk in hanteerbare begrippen te vangen zijn. Dit taalverschijnsel kan bepaalde suggesties oproepen en vooroordeel versterken, al is dat niet altijd het geval.
    Vergelijkbaar hiermee is de metafoor, die soms ook tegelijk een hypostasering inhoudt. Bijvoorbeeld als een bepaald stratenpatroon een net of netwerk genoemd wordt, komt de term net in plaats van het abstract-theoretische begrip patroon of structuur. Tegelijk berust dit voorbeeld van beeldspraak op vergelijking, die hier gezocht wordt in de sfeer van de visserij. Zoals eigenlijk al gezegd is: de metafoor berust op vergelijking. In plaats van de zaak zelf of een omschrijving ervan wordt een aansprekend beeld gesteld, hetgeen het spreken en schrijven over vormen en schoonheid vergemakkelijkt.
      Er bestaat geen bezwaar tegen metaforen in poëzie of literair proza, maar in een systematische esthetica of een zich als wetenschappelijk presenterende kunstbeschouwing moet de daar gehanteerde beeldspraak zeker uit de doeken worden gedaan. Bij gebruikte beeldspraak is het probleem of de omschrijving aan de realiteit voldoet en of de lezer of toehoorder in staat wordt gesteld een beeld te vormen van de zaak waarom het gaat. Anders gezegd: of bedoeling en betekenis op zo ondubbelzinnig mogelijke manier, dus bediscussieerbaar en bekritiseerbaar, overkomen.
      Argumenteren is niet altijd een eenvoudige bezigheid. Hoe ingewikkelder of abstracter de problematiek, des te moeilijker het wordt om consistent en redelijk te argumenteren, en worden verschillende niveaus (ook een beeldspraak) door elkaar gehaald. Het onderscheiden in niveaus, aspecten, gebieden of categorieën houdt in dat men nauwkeurig omschrijft waarover op dat moment gesproken wordt. Spreekt men over niveaus dan wordt impliciet een samenhang tussen die niveaus verondersteld. Zegt men dat de niveaus door elkaar gehaald worden dan is er sprake van dat eigenschappen van het ene gebied toegekend worden aan een ander, waardoor de argumentatie aan kracht verliest.
    Niveauvergissingen vormen niet alleen een theoretisch probleem, maar tevens een praktisch. De fouten leiden maar al te gemakkelijk tot onkritisch oordeel en misverstand en kunnen vooroordeel versterken.

Nieuwe etiketten op oude lading


In de verbale architectuur wordt regelmatig een oordeel, dat betrekking heeft op een bepaald aspect aan het hele verschijnsel of aan de architect en de eventuele groep waarvan hij deel uitmaakt toegeschreven. Men kan stellen dat er dan sprake kan zijn van etikettering, waarbij uiteenlopende verschijnselen onder hetzelfde label worden samengevat. Een te star vastgehouden etikettering werkt vooroordeel in de hand en doet onderscheiding van uiteenlopende feiten makkelijk te kort.
    Een voorbeeld hoe dezelfde feiten onder verschillende etiketten ‘verklaard’ kunnen worden en dan tot verschillende conclusies leiden is te vinden in het werk van Charles Jencks. In zijn boek ‘Modern movements in architecture’ van 1973 hanteert hij in 400 pagina’s eenmaal de term rationalisme, overigens in een betekenis die in dat verband niet als erg wezenlijk overkomt. Blijkbaar was dat begrip toen niet van belang in de beoordeling van de hedendaagse architectuur. Nu, goed 6 jaar later, weet dezelfde schrijver onder het label rationalisme wel een heel grote groep architecten te vangen (zie wonen TA/BK 12-79). Hij speelt hier in op de discussie rationalisme-irrationalisme op een wijze die weinig meer met een wetenschappelijke benadering van deze kwestie te maken heeft. Het door hem met kracht naar voren gebrachte en toch grotendeels impliciet gebleven waardeoordeel zal zeker effect sorteren, maar of de architectuurkritiek hiermee een stap vooruit zet blijft de vraag.
    Dit is overigens maar één voorbeeld van verhullende etikettering. Als elders ingegaan wordt op oorsprong en gevolg van een bepaalde etikettering en het belang ervan, wordt het terrein van de interne analyse op zinvolle wijze overschreden. Zo zou men zich bijvoorbeeld in filosofie, sociologie en architectuurkritiek af kunnen vragen waarom Jencks momenteel ‘het rationalisme’ afwijst en binnen de architectuurkritiek de discussie rationalisme-irrationalisme introduceert. Dit soort vragen laten we nu rusten.
    Na deze opmerkingen van meer systematische aard worden twee voorbeelden gegeven van de analyse die kan fungeren als soort van therapie voor in de architectuur gehanteerde verbalismen, het overspannen taalgebruik waarin een welomschreven reële betekenis voor een goed deel ontbreekt. Deze analyse, die in dit bestek weinig pretentieus is, wordt tamelijk vrij toegepast. Als men grotere of ingewikkelder stukken tekst wil analyseren, of meer aspecten in de analyse wil betrekken dan is verdere systematisering wenselijk. Betreft het bijvoorbeeld een polemiek dan kunnen zo de argumenten pro en contra beter vergeleken worden.
    De twee genoemde voorbeelden zijn geen uitputtende analyses, maar moeten enigszins de betekenis van bovenstaand verhaal aangeven. In een dergelijke analyse kunnen de volgende beoordelingsmomenten gehanteerd worden:
- is de tekst intern helder (begrijpelijk, eenduidig),
- is de tekst intern consistent,
- valt er iets te zeggen over de relatie vorm/inhoud,
- wat is de kracht van de geleverde argumentatie,
- hoe is de samenhang van bepaalde fragmenten met andere plaatsen in de tekst,
- hoe wordt de samenhang met andere gebieden aangegeven, welke gebieden,
- wordt die samenhang binnen de tekst duidelijk gemaakt?
Er zijn meer beoordelingsmogelijkheden. Deze hangen mede af van de inhoud van betreffende tekst. Ook zijn deze beoordelingsmomenten niet steeds alle tegelijk van toepassing en zit er overlap tussen de beoordelingsmomenten onderling. Ze zijn vooral bedoeld als wegwijs in de analyse en niet als strikte methodologische richtlijn.
    De voorbeelden zijn beide gekozen uit het werk van Jencks. Deze schrijver legt bijvoorbeeld in ‘The Language of Post-Modern Architecture’ (London 1977) vrij sterk de nadruk op de taal, maar hanteert zelf nu en dan begrippen op dubieuze wijze.


De tweede helft van dit artikel volgt in: ‘Weblog Tijdelijk Anders Nummer 3’.