woensdag 6 november 2019

Weblog Tijdelijk Anders Nummer 3 (architectuur en taal)


Een serie ‘blogs’ over mijn publicaties. Eerst twee publicaties uit ‘de oude doos’, uit 1979 en 1980. Opgeknipt in enkele afleveringen. Daarna volgen korte overzichten van mijn boeken.
      Dit is de tweede helft van ‘De taal van de architectuur en de architectuur van de taal’, verschenen in ‘wonen-TA/BK’, 20/21, pag. 53-56, 1979. Het sluit direct aan op het einde van de vorige ‘blog’.


De taal van de architectuur en de architectuur van de taal (tweede helft)


Open en sluiten maar


Charles Jencks schrijft in zijn ‘Modern Movements in Architecture’ (Penguin 1973) op blz. 332 over de ideologische grondslag van Team Ten die gebaseerd is op de ideeën van Popper. Op deze bladzijde, maar ook elders (zoek maar op!) springt Jencks zeer soepeltjes om met begrippen als open, gesloten en historicisme. Jencks schrijft, vertaald in het Nederlands, als volgt:
    ‘Gesloten-open. De gesloten en open maatschappij.
    Zoals reeds genoemd is in de aanval op Ernesto Rogers lag er een sterke ideologie ten grondslag aan het forum van Team Ten, ofschoon een ideologie wier belangrijkste idee was een eind te maken aan alle ideologie (of tenminste haar open te houden voor kriticisme). Men kan dit idee uitgedrukt vinden door vele verschillende architecten op vele verschillende manieren.
    Bijvoorbeeld verstaat het Poolse lid van Team Ten, Oscar Hansen, onder een ‘open architectuur’, één die verandering kan accepteren zonder te verouderen en hulpbronnen te verspelen, terwijl Christopher Alexander er één bedoelt die de veelsoortige en uitgebreide vriendschappen, die voor onze tijd karakteristiek zijn, kan accepteren (meer dan de gesloten hiërarchische groepen vrienden, die karakteristiek zijn in een gesloten maatschappij.)’

    Centraal staat in deze tekst het begrippenpaar open-gesloten. In een interview voor de Beierse omroep, gehouden op 5 januari 1971, zegt Popper hierover:
    ‘In de jaren 1935/36 heb ik voor het eerst Engeland bezocht. Ik kwam uit Oostenrijk waar een betrekkelijk milde dictatuur heerste, die echter door de nationaal-socialistische nabuur werd bedreigd. In de vrije lucht van Engeland kon ik weer op adem komen. Net alsof men de vensters had opengezet.
    De uitdrukking ‘open maatschappij’ gaat terug op deze ervaring. Wat ik als karakteristiek beschouw voor een open maatschappij? Ik zou twee punten naar voren willen brengen: ten eerste, dat in een maatschappij vrije discussie mogelijk is, en dat de discussie invloed heeft op de politiek. Ten tweede, dat er instituties zijn ter bescherming van de vrijheid en van de zwakken (…)’.

    Hoewel Popper in zekere zin een omschrijving van het begrippenpaar heeft gegeven zijn die begrippen, zeker bij anderen, een eigen leven gaan leiden. Een veelkleurig eigen leven. De termen, die op beeldspraak berusten, zijn inhoudelijk zo vaag, dat men er van alles onder kan verstaan. De taal is een machtig wapen. Met behulp van het begrip ‘open’ kunnen anderen overtuigd worden zonder een diepgaande argumentatie te hoeven leveren.
    Dit begrip functioneert dan als ideologisch middel. Het is dan vergelijkbaar met een begrip als pluriformiteit. Ieder is voor pluriformiteit en de addertjes blijven onder het gras. Hier is sprake van begripsidealisme: het begrip en niet de ‘toestand’ waar het op slaat, wordt uitgangspunt voor denken en handelen. Het begrip speelt een grotere rol dan het object of de situatie waarop het betrekking heeft.
    Een illustratie van de volstrekte openheid van het begrip ‘open’ is te vinden in de twee betekenissen die gehecht worden aan ‘open architectuur’, waarbij Jencks beide betekenissen ziet als uitdrukking van één idee (‘dit idee’). De beschrijvingen die Hansen en Alexander geven lopen zo uiteen, dat ze nauwelijks te vergelijken zijn. We zullen de verschillende begrippen in dit verband eens nader bekijken.
    Het begrip ideologie wordt in de eerste zin van het citaat in twee betekenissen gebruikt. Een ideologie die een eind moet maken aan alle ideologie. Er is dus kennelijk iets verkeerds aan ideologie. Dan ook aan de nieuwe die een eind moet maken aan alle ideologie.
    Het is een bekend te veronderstellen feit dat het begrip ideologie in de loop der geschiedenis verschillende betekenissen heeft gehad en dat er ook nu nog verschillende betekenissen en waarde aan wordt toegekend. Voor de lezer was het duidelijker, en ook eerlijker geweest preciezer aan te geven wat het forum van Team Ten op het oog had met zijn beweringen over ideologie, met méér en zorgvuldiger argumenten. Dat gebeurt in het boek verder op ook, zult u tegenwerpen. Overeind blijft staan, dat van de eerste zin een enorme pretentie uitgaat, en dat op z’n minst de term ideologie verklaard had moeten worden.
    Een problematische opmerking is: ‘Men kan dit idee uitgedrukt vinden door vele architecten op vele verschillende manieren.’ Is er wel sprake van één idee? Zo ja, kan die dan zo verschillende uitgelegd worden? Is alleen het ‘systematisch kritiek blijven leveren’, het kriticisme het enige criterium om te beoordelen of aan dit idee wordt voldaan? Indien het idee zelf zonder inhoud is, dan berust de rest van de zin op een tautologie: dan wordt de openheid slechts door openheid gekenmerkt. Heeft de idee een duidelijk omschreven inhoud, dan is het de vraag of die wel zo verschillend kan worden uitgelegd.
    Oscar Hansen verstaat onder open architectuur: één die verandering kan accepteren zonder te verouderen en hulpbronnen te verspelen.’ Prachtig hè. Wel veranderen en niet verouderen. De kwestie zit hem in het ‘zonder te verouderen’. Omdat dat door Jencks niet uitgelegd wordt zegt de opmerking niets. ‘Hulpbronnen verspelen’, ook nogal vaag. Dit is inderdaad echt open. Maar de serieuze vraag is of dit een vernieuwing van het denken van de architect is. Is het een echte vernieuwing? Zo ja, dan moet die aanwijsbaar zijn, in haar verband met de stedelijke ontwikkeling zelf.
    In de jaren zestig heeft vernieuwing op velerlei terrein plaats gevonden, waarvan waardevolle elementen behouden zijn gebleven. Maar daarmee is niet gezegd welke invloed van het zogenaamde zich vernieuwende denken is uitgegaan. Dié relatie tussen vernieuwend denken en vernieuwing, in onder meer de architectuur, is pas echt interessant.
    Christopher Alexander drukt zich inderdaad op een andere manier uit. In Jencks weergave spreekt Alexander strikt genomen niet over architectuur. Hij heeft het over vriendschappen, groepen en de maatschappij. Dus over zaken die meer liggen op het terrein van sociologie, andragogie, geschiedenis en politiek. Daarmee komt eventjes boven tafel dat ook de politiek een rol speelde. Dat het niet enkel ging om planologische en architectonische gedachtegangen, die zich los van de wereld en los van de Koude Oorlog ontwikkelden. Want in de kwestie open-gesloten speelden de Koude Oorlog en de nawerking daarvan wel degelijk een rol.
    Vreemd is, dat volgens Alexander juist onze tijd gekenmerkt wordt door veelsoortige en uitgebreide vriendschappen. De toestand in (het bedoelde jaar) 1966 had ook tegengestelde kenmerken, zoals de steeds wreder wordende oorlog in Vietnam. Een dergelijke opmerking heeft alleen zin in een historische analyse, die Alexander wellicht wel levert, maar niet in Jencks weergave te vinden is. Anderzijds moeten we niet vergeten dat in 1966 en later veel aan het veranderen was, waaruit misschien het grenzeloze optimisme te verklaren is.
    Kwalijker is de tegenstelling, die geschetst wordt in de opmerking van Alexander. Wat zijn ‘gesloten hiërarchische groepen vrienden’? Zijn ze vrienden of niet? En mogen vrienden zelf weten hoe zich te organiseren, waaronder in groepen, of bestaat daartoe geen openheid? Dit soort opmerkingen zijn sterk suggestief. Dát is ideologie in een slechte vorm. Bovendien kent elke maatschappij, dus ook de open, herkenbare groepsvormen, bijvoorbeeld vakbonden, huurders- en zwemverenigingen, beroepen, enzovoort. Het woord hiërarchisch voegt enige informatie toe, maar wordt in dit verband ook niet uitgelegd. Als openheid de betutteling inhoudt waarmee Alexander spreekt dan is er van openheid naar mijn mening geen sprake.
    Jencks baseert zich in het betreffende hoofdstuk van ‘Modern Movements’ op Popper, maar schrijft in een niet bekritiseerbare stijl, terwijl Poppers kriticisme juist een principiële kritiseerbaarheid veronderstelt. In zijn vage zinsopbouw treden vele tautologische momenten op. Een term als open wordt zo open omschreven, dat de conclusie volstrekt open blijft. Dat is leeg en tautologisch. De tekst lijkt veel positieve inhoud te bevatten die bij nadere analyse tegenvalt. De inhoud die de lezer bij het lezen van de tekst er bij bedenkt gaat dan voor een groot deel afhangen van zijn eigen voorgeschiedenis en opvattingen. Dit kan vooroordelen versterken.
    Dat het hier gehanteerde begrippenapparaat scherp bekritiseerd wordt houdt geen directe kritiek op de ideeën van Popper in. Wel is dit één van de voorbeelden hoe het begrippenpaar open-gesloten in zijn metafysische gedaante een kritische en rationele discussie verstoort.

Wie zijn de ‘Rats’?

Ook het tweede voorbeeld is gekozen uit het werk van Jencks en betreft zijn manier van hanteren van het begrip rationalisme in zijn opstel ‘Irrationeel Rationalisme’ dat in wonen-TA/BK 12-79 afgedrukt staat. Jencks gebruikt hier andere begrippen dan in zijn ‘Modern Movements’ maar omkleedt zijn kritiek op wat hij noemt ‘the Rats’ weer met een filosofisch sfeertje. Om die ‘filosofische voorgeschiedenis’ is het mij te doen. Jencks reduceert en simplificeert de geschiedenis van het filosofisch rationalisme tot de begrippen dogmatisme, elitarisme en reductivisme. Het poneren van deze kwalificaties vergemakkelijkt hem het bijeenvoegen van uiteenlopende architecten en stromingen in één categorie om vervolgens met deze categorie de vloer aan te kunnen vegen zonder diepgaand op de verschillende architectuuruitingen in te hoeven gaan. Het samenvatten van uiteenlopende ‘zaken’ in één algemeen begrip is op zich niet te bekritiseren, mits de samenhang van dit begrip en de daaronder te vatten zaken goed aangegeven worden.
    In dit geval is dan de uitleg van het begrip rationalisme op z’n plaats, maar precies daaraan schort het. Bij voorbaat is rationalisme een negatief begrip en de groep als rationalistisch gekwalificeerde vormgevers kan alleen bij uitzondering iets goeds presteren en deze prestatie komt dan niet dankzij maar ondanks het rationalisme tot stand. Rationalisme betekent bij Jencks blijkbaar deductivisme, een theorie die beweert om de feiten heen te kunnen en alles uit de idee af te kunnen leiden. Deze niet gangbare interpretatie van het begrip rationalisme getuigt van een zekere filosofische vooringenomenheid waarin filosofie geen wetenschappelijke studie van algemene categorieën is, maar een vast dogma. Het goede en het foute standpunt worden dan niet meer inhoudelijk getoetst, maar voornamelijk aan de hand van een vaststaand begrip. Jencks vooringenomenheid benadert in wezen datgene wat hij wil afwijzen en wat hij rationalisme noemt. Etikettering staat voorop, in dit geval onder het subtiele motto ‘irrationeel rationalisme’.
    Jencks stelt (in wonen-TA/BK 12-79 blz. 13) dat rationalisme ons in de wetenschap niet verder brengt, omdat de wetenschap berust op verwerking van een eindeloze hoeveelheid van empirische gegevens. Het is het oude inductie-deductie probleem waar hij al eerder op wees (‘Modern Movements’, blz. 311), maar hij stelt de tegenstelling inductie-deductie erg schematisch. Ook de filosofie kent gelukkig vooruitgang en de tijd dat pure inductivisten tegenover pure deductivisten stonden ligt ver achter ons. Verschillende hedendaagse stromingen in de filosofie, van Poppers kritisch rationalisme tot en met het (marxistische) dialectisch materialisme, beroepen zich op de filosofische traditie die ingezet is met het rationalisme van Descartes. Deze stromingen erkennen zowel inductie als deductie als essentiële onderdelen van de wetenschappelijke methode en benadrukken de grote invloed van het redelijk denken op individu en maatschappij, hoeveel ze ook van mening mogen verschillen als het gaat om de plaats en uitwerking van deze categorieën. Popper noemt echt niet per ongeluk zijn opvattingen kritisch rationalisme, ook al valt hij intellectualisme en dogmatisme aan.
    Opvallend is dat nergens een goede definities van het filosofisch rationalisme wordt gegeven en verteld wordt welke filosofen Jencks precies bedoelt. Dit laatste gemis wordt op zijn beurt gelegitimeerd door het mankeren van een analyse van de samenhang tussen filosofisch rationalisme en het rationalisme in de architectuur. Als hij die samenhang, al was het maar wat betreft een enkele architect, had uitgewerkt, had hij ook in filosofisch opzicht man en paard moeten noemen.
    Wellicht heeft Jencks gelijk in zijn kritiek op de vormgevende ‘Rats’, maar de introducerende filosofische opmerkingen voegen daar niet veel aan toe. Hij voegt niet alleen uiteenlopende kenmerken van de architectuur onder het ene rationalistische vaandel, maar gebruikt en passant ook het begrip rationalisme in verschillende betekenissen. In hoofdzaak wordt gesproken over een rationalistische stroming of denkwijze onder architecten, maar op blz. 21 worden daaraan een rationalistische stijl en een rationalistisch historicisme toegevoegd. De lezer zal inmiddels begrepen hebben dat ik ook van mening bent dat deze nieuwe kwalificaties nader onderzoek verdienen.

In aanzet tot de nadere analyse van het taalgebruik in de architectuur en de daarbij gegeven ruwe behandeling van twee voorbeelden gaat het niet om spijkers op laag water zoeken. Zoals gezegd gaat het met name om aan te geven hoe weinig zeggend een overmaat aan kwalificaties eigenlijk is en om te komen tot een doorzichtiger taalgebruik om in discussies te weten waarover we het hebben. Maar er staat meer op het spel dan een abstract kweken van ‘beter begrip’. Achter opgeblazen of onjuist gehanteerde terminologie kunnen allerlei belangrijke vraagstukken en belangen omzeild worden. De discussie blijft dan op een bepaald punt steken waardoor een verdergaande kritiek verhinderd wordt. Voor dat verdergaande belang, waarin ook maatschappelijke en politieke aspecten een rol spelen, is een begrijpelijk begrippenapparaat van grote betekenis.




Jasper Schaaf