Hink-stap-sprong, van Naomi Klein naar Alexander von Humboldt en – hup – daar komen we bij Joseph Dietzgen terecht. Zie de vorige twee blogs, die eindigden met de vraag of en waarom Alexander von Humboldt vaak zo relatief onbekend lijkt. Humboldt die de eenheid van de wereld zoekt in de samenhang van bijzondere dingen, in de specifieke verschijnselen. Geen ding bestaat op zichzelf. Alles is er in relatie tot de omgeving en wat daarin werkzaam is.
Humboldt onbekend? Dat was in de 19e eeuw wel anders. Zie bijvoorbeeld Joseph Dietzgen (1828-1888), leerlooier, handwerker en autodidactisch filosoof, een tijdlang bekend onder socialisten, zeker in Nederland.
Dietzgen kende de ‘Kosmos’ van Humboldt goed en noemt dit boek in zijn kennistheoretische geschriften. Hij ziet dat Humboldt een naïef inductivisme overstijgt door te trachten de eenheid van de wereld begripsmatig te vatten, niet op basis van een speculatief idee, maar op basis van hypotheses die op de feitelijke juistheid getoetst worden.
Met Humboldt in de hand, zou je kunnen zeggen, probeert Dietzgen een materialisme te formuleren, waarin de grotere idee een rol moet spelen, zonder dus weer in een filosofisch idealisme te vervallen. Dietzgens formuleringen zijn dan soms die van de evenwichtskunstenaar op het slappe koord. Een woord te veel de ene of de andere kant op, en het komt weer op een te plat materialisme of op (te) speculatief idealisme uit. En beide te vermijden is nu precies Dietzgens inzet. Want zowel het mechanisch materialisme als het speculatief idealisme zijn eenzijdig en daarmee onjuist.
Dietzgen is dan geïnspireerd door Von Humboldt en vergelijkt hem met de universele geest Aristoteles, wat niets minder is dan een monument voor Humboldt. En dat in een artikel met de fraaie titel ‘Es gibt kein Universalgenie’ (1886). Inhoud en titel geven samen een grens aan. Je kunt een universele geest zijn, maar geen mens kan alles weten. De grootste ontdekking is nog maar een stukje van de wetenschap überhaupt, schrijft Dietzgen.
Dietzgen kent nog een andere soort ‘universeel genie’. Zij het niet op het vlak van de biologie en geologie, maar in de sociale wetenschappen en economie. Hij bedoelt Karl Marx en vooral ‘Das Kapital’. Dat is voor Dietzgen een grote inspiratiebron, niet alleen politiek-economisch, maar ook als voorbeeld van hoe de wetenschap zich moet ontwikkelen. Marx is een grote inspiratiebron voor zijn filosofie. Niet toevallig dat Dietzgen – afgezien van Friedrich Engels – de eerste is die een recensie schrijft over ‘Das Kapital’. Waarvoor Marx hem zeer waardeerde.
Het is dan ook niet vreemd dat Dietzgen in 1872 in een polemiek Marx verdedigt door ‘Das Kapital’ kortweg met Humboldts ‘Kosmos’ te vergelijken. Hij schrijft tegen Heinrich von Sybel. Deze professor had in een voordracht over socialisme en communisme Marx’ stijl bekritiseert. Sybel vond die maar wijdlopig, en dat kwam volgens hem omdat Marx als hegeliaan een ongehoord grote massa feiten terug wil redeneren tot een enkel grondbegrip. Alle feiten moeten passen in de gesloten redenering.
Dat is een discussie waard, en voor Dietzgen zeker een kritiek. Want het raakt de kern van zijn visie op theorievorming, waarin feiten recht moeten worden gedaan en tegelijk de eenheid, de samenhang der dingen moet wordt gevonden en dus benoemd.
Dit brengt hem bij Humboldt. Hoe kan, zegt hij, het nu een verwijt zijn bij een wetenschappelijke verhandeling dat ‘massa’s van een stof’ tot een grondbegrip worden teruggevoerd? Want was het niet Humboldt die in de inleiding van zijn ‘Kosmos’ als kern van de wetenschap zag in de menigvuldigheid van de natuur een systematische eenheid te ontdekken? Dus, in de theorie uitgedrukt, de menigvuldigheid als ontwikkelingsmomenten van een grondbegrip?
Zo ongeveer, een beetje vrij weergegeven, en het gaat maar om enkele termen uit een langer artikel. Het zegt echter iets over een wetenschap die streng empirisch wil zijn en veel meer behelst dan een optelsom van fragmenten, meer verbanden onderzoekt, en dan inderdaad er soms veel bij moet halen. Het gaat er volgens Dietzgen dan kennistheoretisch om niet stil te staan bij inductie alleen én niet te speculeren buiten de feiten om.
Met andere woorden gaat het om zowel de feiten als het denken, dus de – mogelijk gewaagde – theorievorming recht te doen. Dan tellen denkers als Aristoteles, Humboldt en Marx die in hun tijd met hun kennis meer deden dan ordenen, die hoge eisen stelden, en met hun inzichten nog jaren nadien zorgen voor debat, discussie en het aanzwengelen van de verdere wetenschapsontwikkeling.
Dan kun je nog toevoegen dat het hier ook nog gaat om zo’n eigenzinnige autodidactische leerlooier die zijn inzichten over filosofie en wetenschap met de arbeiders wil delen. Om hen te verheffen, om oude vooroordelen te bestrijden, en om hen via de theoretische invalshoek te wapenen voor de proletarische strijd. Kennis en zelfbewustzijn als proletarische macht.
Dit is durven denken, door de grote geesten en de vakman, de leerlooier.
Genoemde werken/bronnen:
- Joseph Dietzgen, ‘Das Kapital’ von Karl Marx, in Schriften in drei Bänden, Band I, Berlin (DDR) 1961, pag. 1-14.
Oorspronkelijk verschenen in Demokratisches Wochenblatt, Leipzig, augustus-september 1868.
- Joseph Dietzgen, Offener Brief an Heinrich von Sybel, in Schriften in drei Bänden, Band I, pag. 270.
Oorspronkelijk in Der Volksstaat, 17 april 1872.
- Joseph Dietzgen, Es gibt kein Universalgenie, in Joseph Dietzgen, Schriften in drei Bänden, Band II, Akademie Verlag, Berlin (DDR), 1962, pag. 439.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Der Sozialist, New York, 3 april 1886.