De crisis wordt nog al eens verdoezeld door politici en economen die een mooie reeks lichtpuntjes opsommen. Met cijfers achter de komma. Vervolgens wordt echter gemeld dat de werkloosheid wel weer toegenomen is. Alsof dat geen cruciaal punt van de crisis is, maar een vervelende bijkomstigheid.
In zo’n samenvatting ontbreekt meestal een visie op de veranderingen van de arbeid. In afwachting van de afloop van alle gedoe rondom de ‘Flexwet’ hebben intussen honderdduizenden hun werk zien verschralen, de werkdruk zien toenemen, een commandostructuur zien aanscherpen en per saldo dus hun rechteloosheid zien vergroten.
Veel jongeren die goed gestudeerd hebben, ontdekken dat de overheid het vanzelfsprekend lijkt te vinden dat ze in een callcenter gaan werken, daarmee ook nog eens lager opgeleiden wegdrukkend van werk. Minister Asscher maakt zich echt veel zorgen, maar ziet er vaak zo machteloos uit. Wat wil je ook als je eigen partij al lang afgeleerd heeft structureel te denken en voor werknemers prioriteiten te stellen waar werkelijk aan wordt vastgehouden?
Soms wordt Marx uit de kast gehaald en ook ‘Het Kapitaal’ hier en daar weer gelezen. Dan kijkt men soms naar de revolutionaire mogelijkheden, maar die vindt men hier noch elders als kant en klaar recept. Het vergt nog al wat vertaalslagen om voor partijen, vakbeweging en actiegroepen dergelijke analyses goed productief te maken, al is dat zeker mogelijk.
Als het om verdringing uit en verschraling van de arbeid gaat kun je ook naar het vroege werk van Marx kijken. In aantekeningen uit 1844 die pas veel later verschenen zijn onder de titel ‘Economisch-filosofische manuscripten’, schreef de nog jonge Marx over vervreemde arbeid. Welbeschouwd is veel dat hier staat angstwekkend actueel.
Vervreemding, dat is dat iets oneigenlijk, ongepast en negatief voor je wordt terwijl het dicht bij je hoort te staan, dus als echt van jezelf zou moeten worden ervaren.
Marx schrijft over vervreemding: ‘(…) dat hoe meer de arbeider produceert, hoe minder hij kan consumeren; hoe meer waarde hij schept, hoe meer hij zelf aan waarde en waardigheid verliest, hoe beter zijn product gevormd is, des te misvormder hij zelf is, hoe geciviliseerder het voorwerp dat hij maakt, des te barbaarser hij zelf, hoe machtiger de arbeid, hoe machtelozer de arbeider, hoe geestrijker de arbeid, des te geestelozer en geknecht door de natuur de arbeider zelf wordt.’
Het klinkt hard, maar hoeveel werkende mensen zijn er niet door het technisch hoogontwikkelde productiesysteem in de marge belandt? En dat het Westen zo makkelijk in Bangladesh kleding kan laten produceren, zijn arbeiders daar en hier er echt beter door geworden?
Niet alleen arbeiders zijn vervreemd, ook de arbeid zelf. Marx: ‘Waaruit bestaat de vervreemding van de arbeid? Ten eerste hierin, dat de arbeid voor de arbeider iets uiterlijks is, dat niet tot zijn wezen behoort; dat hij in zijn arbeid zichzelf niet bevestigt, maar ontkent, zich niet gelukkig voelt, maar ongelukkig, zijn fysieke en geestelijke energie niet op een vrije manier ontplooit, maar zijn fysieke natuur afmat en zijn geesteskracht uitput.’
Daarom voelen veel werknemers pas buiten de arbeid zichzelf, dus in wat men tegenwoordig ‘vrije tijd’ noemt, waar ook al een wereld vol regels en door anderen bedachte zaken op hen af komt.
Dan moet de kapitalist wel een heel gelukkig mens zijn, zou je denken. Maar ook hij zit vast in zijn verhouding tot de arbeider en het productiestelsel. Hij kan niet zonder. De concurrentie dwingt hem dingen te doen die hij van te voren misschien niet eens had kunnen verzinnen. In een krant stond pas de kop: ‘Baas ontslaat liever lomp dan lief.’ Ja, zo bestaat ook vervreemding.
Marx werkt dit verder uit. Deze losse fragmenten zijn misschien niet meer dan een signaal. Bestaan er echter geen goede middelen de arbeid meer eigen te maken voor de werknemers? Het kan door het werk beter onder iedereen te verdelen, dus door korter te werken. Ook door de loonafhankelijkheid te verminderen door een wettelijk gegarandeerd basisinkomen in te voeren, waardoor werk meer dan nu inhoudelijk aantrekkelijk moet worden gemaakt. En door meer zeggenschap over inhoud en uitvoering van het werk te geven.
Natuurlijk is alles niet droevig en slecht, maar veel kan beter. De vakbeweging laat zich weer meer horen. Dat is maar goed ook.
Bron: Karl Marx, Ökonomisch-philosophische Manuskripte, (1844), in Karl Marx, Friedrich Engels, Werke, Ergänzungsband 1, Berlin 1977, pp. 513 en 514.
Nederlandse vertaling: Karl Marx, Economisch-filosofische manuscripten, Moskou 1987, pp. 68 en 69-70.
Marx op jonge leeftijd