vrijdag 1 januari 2021

Marx’ diepe respect voor Aristoteles

 
 – De oude Griekse filosofen waren allen geboren, oorspronkelijke dialectici en de meest universele kop onder hen, Aristoteles, had dan ook reeds de meest wezenlijke vormen van het dialectisch denken onderzocht. –

Friedrich Engels (1)

– Maar niemand kan een slaaf doen delen in geluk, tenzij hij hem ook doet delen in het leven van een vrij man. –

Aristoteles (2)


Heraclitus, Parmenides en Plato, allen filosofen die Karl Marx en Friedrich Engels kennen en hoog waarderen. Maar voor niemand had Marx zo’n diep respect als Aristoteles. Van de ‘denkreus’ Aristoteles zijn een ‘totale logica’ overgeleverd in zijn 'Ethica', 'Politica' en andere geschriften.
    Een totale logica? Wat moet je je daarbij voorstellen? Uitgaande van doelen en de hoogste doelen als het geluk van de mens gaat Aristoteles op verschillende niveaus van reflectie in op alle mogelijke maatschappelijke aspecten. Hij tracht onder meer te laten zien hoe overmatige wensen leiden tot extremen, tot tegenstellingen, en ook zijn er vele hints hoe tegenstellingen te overbruggen, op zoek naar het juiste, ware midden.
    Aristoteles denkt aldus zowel abstract, filosofisch, maar ook heel concreet. Inductie, het redeneren van bijzondere feiten naar algemene principes speelt in Aristoteles’ methode, zijn praktische logica, een grote rol. Maar het wordt nooit een plat inductivisme dat alleen maar bij de feiten stil blijft staan, nooit een eenzijdige, kortzichtige manier van redeneren. Al met al een overlevering van een diepdoordachte maatschappelijke visie, met heel concrete voorbeelden.

Het gaat dus om meer dan één bepaalde redeneerwijze, het is daarentegen een vroege goed doordachte, veelomvattende, samenhangende visie, die de tegenstellingen daarbinnen overstijgt. Het is anders dan puur abstract denken, met rotsvaste begrippen. Anders dan een puur inductivisme of opsomming van verzamelde feiten. Eerder, de samenhang van de werkelijkheid vasthouden, blootleggen, analyseren.
      Dus niet zoals hedendaagse opiniepanels een rol spelen in het openbaar debat, waarin men vaak niet verder komt dan vergelijken hoe de burger op woensdag over een bepaalde kwestie denkt, vergeleken met zondag. Wat is dan de werkelijke achtergrond, context, verandering, enzovoort? Niet verder dan: kloppen de feiten: ja en neen. Ze zeggen dan niets of in ieder geval onvoldoende over het grotere geheel, de samenhang. Inductivisme kan plat zijn, terwijl op zich de feiten er natuurlijk wel toe doen.
      Een zuiver abstract verhaal voldoet niet, maar losse feiten al helemaal niet. De structuur van de maatschappij moeten worden blootgelegd. En dat kan volgens Marx niet zonder de rollen van arbeid en arbeidskracht te onderzoeken.

Bij Aristoteles, ook al zijn er werken van het verloren gegaan, tekent zich een ‘een totale logica’ af, een eenheid van doordachte samenhang der dingen. Vergelijkbaar met Georg Hegel die later – zij het op idealistische wijze – een totale structuur van het denken en de wetenschappen tracht te bieden. En met Marx die, dan als ‘de logica van het kapitaal’, een materialistisch georiënteerde veelomvattende visie schrijft. Vooral in zijn hoofdwerk ‘Het kapitaal’. Een logica die uitgebreid gebruik maakt van algemene begrippen over de maatschappelijke structuur, die vervolgens aan de hand van de werkelijkheid moeten worden geconcretiseerd.
      Zowel Aristoteles als Marx switchen in hun geschriften regelmatig van perspectief. Algemeen wetenschappelijke termen helpen mee om tot een gefundeerde ordening van het feitenmateriaal te komen. Tegelijk hebben die feiten een permanent toetsende werking, de algemene begrippen zijn dus niet onaantastbaar, in tegendeel. Feiten tellen, de juiste termen voor nadere kennisvorming en bewustwording moeten worden gezocht en vormen startpunten voor een verdere fase van het kennisproces.

Algemene begrippen ordenen het denken. Als de analyse of de reconstructie dan klopt blijven de concretisering en toetsing onmisbaar. Anders is het geen wetenschappelijke benadering.
    Maar is het niet zo dat door steeds meer ‘strak inductivistisch’ te denken de abstracte begrippen, dus eigenlijk heel Aristoteles’ idee van ‘totale logica’ of zelfs de filosofie onnodig wordt? Neen, dat is niet het geval. Denk eens aan biologen die steeds dieper en genuanceerder de evolutie onderzoeken, dat hoeft – op dat niveau van denken – niet vanzelfsprekend te leiden tot een bredere maatschappelijke en ethische visie op de evolutie. In een bredere reflectie, onderzoek naar de verdere samenhang, moeten filosofie en politieke theorie voorzien.
      Marx’ wetenschapsidee behelst een ‘iteratief proces’ waarin de abstracte richtingbepalende begrippen toegepast worden op de concrete situaties met alle relevante aspecten. Dat helpt te corrigeren, aan te vullen, weg te strepen, noem maar op. En hoewel abstracte corrigerende termen een grote rol spelen om de theorie te vormen blijft deze denkwijze feitelijk en ‘materialistisch’ vaste voet aan de grond houden.
    Aldus ordenen algemene begrippen het denken. Zo’n idee van wetenschap is echter niet altijd voldoende of makkelijk toepasbaar. Misschien wel voor een bepaald tijdperk, maar universaliteit, eens en voor altijd, bestaat niet.
      In ‘Het kapitaal’ bespreekt Marx een belangrijk punt waar Aristoteles vastliep. (3) Zonder hier dit te noemen speelt in deze kritiek op Aristoteles Marx’ visie op de relatie tussen maatschappelijke basis en bovenbouw een rol. En ook de marxistische idee van materiële en ideële weerspiegeling van de werkelijkheid in de kennisontwikkeling. Bij deze visies draait het hier – kort gezegd – om de beperkte kennismogelijkheden door de klassepositie die men inneemt.
    Marx’ waardering betreft ook Aristoteles aanzetten tot economie als wetenschap, in de brede zin van het woord. Aristoteles bestudeert zelfs de waardevormen van verhandelde producten en wijst dan op de geldvorm, die ruilen en dus handeldrijven mogelijk maakt. De waarden die producten vergelijkbaar maken worden door geld uitgedrukt, waardoor de uitruil ‘fair’ verloopt.

Maar een belangrijke vraag is dan: hoe komt het geld aan zijn waarden? Van deze vraag, zo meent Marx, vindt Aristoteles de oplossing niet. Die stelt namelijk ook dat het onmogelijk is dat dingen die zo verschillend zijn onderling meetbaar en kwalitatief gelijk zijn.
    Kortom, Aristoteles ziet de maatstaf voor gelijkheid of vergelijkbaarheid niet goed. Marx, die hier natuurlijk zeer op gespitst is vanuit zijn eigen waarde-analyse meent dat dit kwam doordat De Griekse samenleving toentertijd gebaseerd was op slavenarbeid. Daardoor kon Aristoteles de maatstaven van de arbeidskracht en verrichte arbeid niet zien. Hij zag het althans niet en de beslissende maatstaf waarmee de analyse verder kan worden afgemaakt ontbrak dus.

Toch blijft Marx Aristoteles ‘geniaal’ noemen, omdat hij ‘in de waarde-uitdrukking van de waren de relatie van gelijkheid onderkende.’ Aristoteles accepteert dat geld de vergelijkbaarheid van waarden mogelijk maakt, ook al kan hij de achterliggende oorzaak ervan niet verder benoemen. Bij een eenvoudige uitruil van goederen lijkt dat ook niet zo’n probleem en kan het ‘onverklaarbare’ geld zijn rol spelen.
      Zo zegt Aristoteles in ‘Ethica Nicomachea’ dat vakmensen een vergoeding krijgen voor de waarde van hun product. Om deze handelsrelaties mogelijk te maken is ‘als algemene maat’ geld ingevoerd, en alles daaraan wordt netjes afgemeten. (4)
      Al kan hij misschien deze algemene maat niet verder verklaren, hij kan er wel mee werken. In zijn ethiek en levensbeschouwing draait veel om de billijke maatstaven die overmatige claims afwijzen. ‘De middenweg’, waar Aristoteles naar zoekt, betekent ongetwijfeld ook dat in een nog vrij overzichtelijke wederzijdse relatie de billijkheid van de prijs door ervaring en routine wel herkend wordt. Veel van Aristoteles’ wereldbeschouwing en ethiek is gebaseerd op een dergelijke billijkheid dat de extremen probeert te vermijden.

Ten aanzien van Aristoteles’ standpunten is soms een discussiepunt of hij de slavernij niet had moeten veroordelen. Maar hij was een kind van zijn tijd, zal men wellicht antwoorden. En toch …, hij is altijd zo naarstig op zoek naar het juiste en ware midden, geldt dat niet voor mensen die slaaf zijn? En als je hem leest over de binnen zijn filosofie niet onbelangrijke kwestie van het geluk als doel van het mens-zijn, lijkt toch ook hier een andere kijk mogelijk? Hij zegt: ‘Maar niemand kan een slaaf doen delen in geluk, tenzij hij hem ook doet delen in het leven van een vrij man.’
      Is dat leven onmogelijk omdat de economie toentertijd draaide om de slavenarbeid? Ligt dan een waardenmaatstaf ervan ook niet voor de hand? Meer of andere aandacht voor de werkende mens in zijn tijd had hem misschien nog dichter bij de oplossing van de vraag naar de waardengraadmeter kunnen brengen. En de slavernij viel echt niet helemaal buiten het beeld van zijn filosofie. Natuurlijk, Aristoteles moet beoordeeld worden om wat hij biedt en dat is ‘oneindig’ veel, dat wordt juist zichtbaar wanneer een latere denker als Marx de verdere consequenties wel in kaart brengt.

Wat Aristoteles, Engels en Marx aangaat is hiermee nog lang niet alles gezegd. Hun werk zit boordevol deelanalyses, verreikende inzichten, en correcties op overmatige, onevenwichtige standpunten en visies. Aristoteles’ boeken als de ‘Politica’ en ‘Ethica Nicomachea’ zijn op zich goed leesbaar, zij het dat de grote verbanden erin zien uiteraard meer studie en herhaling vergen.
    Aristoteles en Marx staan in hun tijd voor een ‘groot gedacht’ emancipatie-ideaal. Daarbij treedt iets interessants op waarmee zowel de Aristoteles-lezers als Marx-interpreten nog niet klaar zijn. Namelijk dat de idealen bij beiden soms heel ‘geestelijk’ gedacht worden, als een bevrijding van knellende materiële banden en tekortkomingen. Aristoteles noemt het doel van het menselijk bestaan ‘geluk’. Klinkt dit te makkelijk? Is het vreemd? Speelt zo’n ver, groot en toch belangrijk doel echter ook geen belangrijke rol in de vroegere geschriften van Marx, waar hij nog meer dan later op de werken van Georg Hegel en Ludwig Feuerbach leunt?
    Zo meent Aristoteles dat ‘volmaakt geluk’ bestaat in beschouwelijke activiteit. En dat het leven volgens het verstand superieur is. Hij schrijft ook: ‘Men zal ook erkennen dat voortreffelijkheid van het verstand maar weinig uitwendige voorzieningen nodig heeft, of in ieder geval minder dan voortreffelijkheid van karakter.’ (5) Ligt dit standpunt ver van Marx’ materialisme? Dat valt reuze mee, men leze ‘De Duitse Ideologie’ of de briefwisselingen tussen Marx en Engels. Hier zijn uitspraken te vinden die al te dogmatische of verstarde ideeën over socialisme vér voorbij zijn en berusten op idealen die men als humanistisch kan duiden. Natuurlijk socialistisch en materialistisch, maar net als Aristoteles kritisch dialectisch denkend over heden en toekomst. Met het geluk aan de horizon.

Zet Marx’ respect voor Aristoteles om in actie. Lees de Grieken weer eens een keer. Beider ‘logica’ streeft het geluk van de mensheid na. In 2021 is de mens hiermee verre van klaar.
      Een brede dynamische (dialectische) blik op de eenheid van natuur en maatschappij speelt bij alle grote denkers een rol. Actueler dan ooit. Het doel is het geluk van de mens. Dat kan niet bestaan zonder een basale ‘harmonische’ relatie met de natuur. Een Oost-Groninger communist antwoordde een keer toen ik dat verhaal naar voren bracht: ‘Logica!’
      Gewoon in één woord: ‘Logica!’ Hij zei dat precies op het goede moment, een heel heldere intuïtie van ‘hoe het zit’.








Noten en bronnen:

1 – Friedrich Engels, Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft (‘Anti-Dühring’) in Karl Marx, Friedrich Engels, Werke, deel 20, Dietz Verlag Berlin (DDR) 1975, p. 19.

2 – Aristoteles, Ethica Nicomachea, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Christine Pannier en Jean Verhaeghe, Historische Uitgeverij, 9e druk, Groningen 2019, p. 321.

3 – De opmerkingen over de kritische noot van Marx bij Aristoteles zijn gebaseerd op ‘Das Kapital’. Zie Karl Marx, Das Kapital, Kritik der politischen Ökonomie, (deel 1 etc.), in Karl Marx, Friedrich Engels, Werke, deel 23, pp. 73-74.

4 – Ethica Nicomachea, p. 275.

5 – Ethica Nicomachea, p. 325







 
Aristoteles en Das Kapital