Wanneer veel discussie bestaat over identiteit is dat vaak geen goed teken. Want identiteit, verheven tot een soort vast gegeven, speelt mee als het gaat om uitsluitingsprocessen. Dan lijkt geen echte rationele legitimering meer nodig van de uitsluiting en kan een poging daartoe al beangstigend zijn.
Identiteit aan de orde? Daar wordt het dus meestal niet prettiger van. Zo’n honderd jaar geleden, in een vertelling – nog geen bladzijde lang – schreef Franz Kafka (1883-1924) over ‘De Gemeenschap’.
De vertelling gaat over vijf vrienden die samenleven in een huis en daarin geen zesde persoon toelaten, moreel niet en feitelijk niet. Klinkt dit echt als honderd jaar oud?
‘Sindsdien leven we samen en het zou een vredig leven zijn als zich er niet steeds een zesde mee zou bemoeien. Hij doet ons niets, maar hij is ons tot last, dat is erg genoeg; waarom dringt hij zich op, waar hij niet gewenst is? We kennen hem niet en willen hem niet in ons midden opnemen.’
‘…, breedvoerige uitleg zou al bijna opname in onze kring betekenen, we leggen liever niets uit en nemen hem niet op.’
Niets uit te leggen dus, maar het helpt toch niet: ‘Ook al pruilt hij nog zo met zijn lippen, we stoten hem weg met onze ellebogen, maar hoe hard we hem ook wegstoten, hij komt terug.’
Bron: Franz Kafka, Metamorfose, Vertellingen, vertaald door Wil Boesten, BoekWerk, Groningen 1999, pp. 115-116.