zondag 22 januari 2017

Kant, Marx, pimpelmees


Toen ik gisteren de blog over Dietzgens filosofie had gepost, schoot me de pimpelmees te binnen. Hoe dat zo?
    In de blog staat: ‘Immanuel Kant meende dat kennis geplooid wordt naar de menselijke kennismogelijkheden. Marx stelde dat de kennis zich vooral ook sterk plooit naar de objectieve werkelijkheid en historische ontwikkeling. Wetenschappelijke kennis impliceert een zo reëel en bewust mogelijke verklaring daarvan. Een dialectisch monisme moet dan de interactie van deze verschillende werkingen benoemen.’
    En dan denk ik aan de pimpelmees…

Vroeger dacht men wel eens dat pimpelmees-mannen en vrouwen identiek zijn. Ze lijken sprekend op elkaar, ook al beweert men wel dat het vrouwtje iets valer is gekleurd is. Je moet het maar zien …
    Tegenwoordig weten we dat deze mezen zelf wel onderscheid maken, dat zij ultraviolet licht kunnen waarnemen. ‘Ik zie ik zie wat jij niet ziet’, kan de mees tegen ons zeggen. Het vrouwtje ziet heel goed wat een mannetje is, ze verschillen. Objectief.
    Maar de mens heeft zich niet bij zijn onmacht neergelegd. Met de huidige kennis bestaat al lang de uitdaging het direct onzichtbare desnoods met een omweg wel zichtbaar te maken. Daar maken we apparatuur voor. De techniek helpt de waarneming en zó het denken.

Kant laat in zijn filosofie het – zijns inziens beperkte – kader van het kijken en denken zien. De subjectiviteit bepaalt veel van de kennis, de wijzen van zien, de manieren om dit verder te ontwikkelen, enzovoorts.
    Marx en zijn kennistheoretische navolgers leggen meer nadruk op de objectieve wereld, de uitdaging die te ontdekken ‘zoals die is’. Tijdens de inzet de wereld te veranderen ontwikkelt zich ook de kennis ervan.

In feite spelen de subjectiviteit en de objectiviteit beide een rol, van beide kanten gaat een werking uit, een invloed, mogelijk creatief of juist inperkend, bijvoorbeeld een rem om ‘alles’ te zien of te weten. In de veelvormige en gelaagde interactie(s) ontstaan steeds weer nieuwe mogelijkheden. Wat we niet weten, maar al bijna denken te weten, daagt uit.
      De objectieve werkelijkheid is hierin ook ‘als het ware’ actief, daagt uit, legt nieuwe mogelijkheden bloot, enzovoorts. Natuurlijk zijn er grenzen, maar principieel? Altijd kijkt men dan weer wat er met ‘die grens’ aan de hand is, tot hij verdwijnt of als praktisch reëel gegeven geaccepteerd moet worden.

Het zou onzin zijn Marx’ materialisme hier zonder meer boven Kants subjectivisme te stellen. De subjectiviteit moet ook bereflecteerd en gekend worden, niet alleen als feitelijk gegeven, maar ook als actieve werking. De Duitse idealistische filosofie stelde vanuit de aandacht voor de subjectiviteit ook de vraag naar de objectiviteit. En via Hegel, Feuerbach en ‘naturalisten’ als Von Humboldt en Darwin kon het materialisme zich verder ontwikkelen, subtieler, gedifferentieerder en nauwkeuriger dan voorheen.
    Dietzgen staat hierin als het ware halverwege. Maar wat is halverwege? Op deze weg bestaat geen ‘halverwege’. Het gaat gewoon om een stap naar de verdere maatschappelijke en wetenschappelijk ontwikkeling. Zonder een rijke werkelijkheid en een creatieve geest zou die niet mogelijk zijn.





Over de zintuigen van pimpelmezen vindt je meer in: Tim Birkhead, De zintuigen van vogels, Hoe voelt het om een vogel te zijn? Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam 2013, ISBN 9789023477242