Gebrek aan originaliteit en lef kun je de ‘arbeidersfilosoof’ Joseph Dietzgen (1828-1888) niet ontzeggen. Een mooi punt om deze korte serie blogs over natuur, actuele politiek en Joseph Dietzgen voorlopig maar even af te ronden, is zijn kritiek op de darwinistische bioloog en monistisch filosoof Ernst Haeckel (1834-1919).
Haeckel heeft Darwin aan de man gebracht. Haeckel doet zelf onderzoek waarbij hij uiterst creatief te werk gaat. Hij ontdekt nieuwe aspecten van de evolutie van de natuur, maar gaat in volle vaart ook ver er een en ander bij te verzinnen. Wat toen en veel later nog tot heel wat discussies leidde. Is hij een groot man of een charlatan?
Haeckel publiceert prachtige tekeningen over embryo’s van verschillende dieren en de mens, afgebeeld in verschillende ontwikkelingsstadia, om aan te tonen dat een levend wezen in zijn ontwikkeling in het klein de hele evolutie doormaakt.
Een idee dat niet bleek te kloppen, en waarbij werd ontdekt dat die tekeningen ook wat in het voordeel van Haeckels idee waren bijgewerkt. Is dat onderzoeksfraude? Dat mocht toen al niet. Haeckel is echter heel assertief en verdedigt die creatieve bijwerking als pedagogisch noodzakelijk. De zogeheten vereenvoudigde afbeeldingen maken de moeilijke materie immers veel begrijpelijker? Presenteren kan Haeckel als geen ander, en aan ijdelheid ontbreekt het hem ook maar weinig.
Zo is er meer gedoe bij en kritiek op Haeckel. Maar vooral is hij nooit bang om consequenties van Darwins evolutieleer te benoemen en uit te dragen. Dat is een creatieve wetenschappelijke impuls, leidend tot mooie hypothesen, die soms echter gelijk maar als bewezen waarheid worden gebracht. Ook speelt later het verwijt dat bij Haeckel de evolutieleer een nationaalsocialistische trek krijgt, op basis van de idee van rassenverbetering en de ‘survival of the fittest’, waarbij in de geschiedenis ‘fittest’ vaak niet zozeer als ‘de best aangepaste’, maar als ‘de sterkste’ wordt geïnterpreteerd.
Voor een deel zal dit een waarheid achteraf zijn. Anderzijds past dit wel bij Haeckels aanpak werkelijk alles in één wereldbeeld te willen gieten, waarbij hij eigen aanpassingen en wenselijkheden niet schuwt. Met die aanpak als voorbeeld geeft hij ook anderen interpretatieruimte om de evolutieleer naar believen in te vullen. Een slecht voorbeeld dus voor wetenschappelijke integriteit. Positief blijft dat zijn boeken, populair geschreven, bij duizenden worden verkocht. Niemand in zijn tijd draagt zo sterk bij de evolutieleer uit te leggen en aannemelijk te maken.
Die verkondiging gaat ver bij Haeckel. Hij maakt van de biologische evolutieleer een nieuwe filosofie, een darwinistisch en materialistisch natuurmonisme. Deze was en is omstreden vanuit de christelijke hoek, want de totale eenheid der dingen, in ontwikkeling zonder schepper of stuurman, getuigt van een streng atheïsme. Goddeloos, het materialisme ten voeten uit.
En daar is Dietzgen het niet helemaal mee eens. Hij vindt dat Haeckels atheïsme en materialisme niet consequent zijn. Haeckels werk kent ook romantische trekken, een hang de totaliteit mooier of zelfs ‘metafysischer’ te maken dan die is. Misschien was het die trek die hem ver doet gaan in zijn filosofie en een idee doet verkondigen waarvan Dietzgen zegt: kijk liever eerst eens goed naar de verworvenheden van de geschiedenis van de filosofie in plaats van zo maar een nieuw idee er boven te stellen.
Waar valt Dietzgen over? Haeckel schrijft dat ‘bij de huidige stand van de organisatie van onze hersenen de laatste oergrond van alle dingen niet kenbaar is.’ Haeckel baseert zich hierbij niet alleen op de biologie, maar ook op de filosofie van Immanuel Kant en het neokantianisme. Die gaan ervan uit dat het ‘ding op zichzelf’ onkenbaar is. De mens verwerkt concrete verschijnselen die hij waarneemt maar die kennis blijft altijd een onoverbrugbare scheidslijn houden met de absolute werkelijkheid, de werkelijkheid zelf, ofwel de diepste bestaansgrond.
Dietzgen nu vindt dat deze formulering en bijbehorende redeneerwijzen de resultaten van de geschiedenis van de filosofie miskent, met name ook de inbreng van Georg Hegel. Daartegenover meent Dietzgen dat alle kennis met de dingen zelf samenhangt, dat er altijd een relatie is en geen scheiding met de werkelijkheid. Kennis is altijd in ontwikkeling, zo ook in een ontwikkelingssamenhang met de werkelijkheid zelf. De formulering van het ene (ons denken op het ontwikkelingsniveau van onze hersenen) en de kloof met het andere (de absolute grond van de werkelijkheid, bijvoorbeeld god) is onwetenschappelijk en filosofisch te beperkt, niet realistisch en niet dialectisch.
In het benoemen van zo’n oergrond en daarmee van een scheiding, een kloof, dus de suggestie dat je ooit een absoluut begin en een mogelijk apocalyptisch einde zou kunnen, moeten of willen vinden ziet Dietzgen een religieus restant. Je maakt het nagestreefde denken dan – idealistisch? – groter dan het is en tegelijk ook kleiner, omdat een onmacht wordt genoemd en belangrijk gemaakt op een punt zonder echte betekenis. De wijze van formuleren is een verkapte religie, al zullen christenen die van de schepping uitgaan en ook nog een ‘einde der tijden’ verwachten Haeckel al erg genoeg vinden.
Dietzgen wijst de laatste religieuze trekken in het beperkte materialisme en darwinisme af. Eigenlijk relativeert hij daarmee ook zijn eigen religiekritiek. Religie is overbodig, op de wereld is al genoeg te doen. Hier speelt dan bij hem de invloed van Ludwig Feuerbach, die het ‘jenseits’ radicaal omwisselde voor het ‘diesseits’, deze wereld. De belangstelling voor het ‘jenseits’, het totaal andere of de hemel, neemt daarmee alleen maar af.
Denk maar nuchter, ontwikkel de wetenschap, en inderdaad zijn de evolutieleer een grote stap vooruit en de uitleg en propaganda daarvan een grote verdienste van Haeckel.
Leert Dietzgen zelf genoeg van Darwins ontdekking? Je zou denken dat het evolutiemechanisme van variatie, natuurlijke selectie en overerving voor de ontwikkeling van de dialectiek gezichtspunten oplevert die verdere reflectie waard zijn. Ook Hegel probeert de wetenschapsontwikkeling toe te passen in zijn filosofie. En ook later, bijvoorbeeld in het sociaaldarwinisme en ideeën over ‘survival of de fittest’, blijken meerdere politieke, ethische en filosofische consequenties van belang. Van belang, positief of negatief.
Dietzgen maakt hier geen apart thema van. Een idee dat de wereld schokt, zoals de evolutieleer, raakt onvermijdelijk andere terreinen, zoals de kennisleer zelf, de ethiek en de politiek. Dat laat zowel Haeckels natuurmonisme als Dietzgens dialectisch materialisme goed zien, maar het vraagt ook om nadere uitwerking. Niet voor niets zien we bij latere Dietzgen-aanhangers zoals Ernst Untermann en Anton Pannekoek ook de dubbele interesse in Dietzgens denken en Darwins evolutieleer, zij het niet altijd in een geslaagde presentatie.
Dietzgen zelf noemt Darwin vaak als wetenschappelijke inspiratiebron en ongetwijfeld mist hij kansen meer uit te werken. Maar dat hij scherp is op voorbarige uitspraken op dit vlak getuigt van visie.
De ‘arbeidersfilosoof’ oordeelt onverschrokken over een grote naam van zijn tijd. En dat is Haeckel. Zo bestaat er inderdaad bij deze al te creatieve darwinist een restant van wonderbaarlijke onbegrijpelijkheid met een vage belofte dat hier ooit nog wat aan kan worden gedaan.
Filosofie in een blog? Uiteraard is over deze onderwerpen meer te zeggen. Ook vanuit de bij deze blog gebruikte bronnen:
- Joseph Dietzgen, Briefe über Logik (1880-1884) en Streifzüge eines Sozialisten in das Gebiet der Erkenntnistheorie (1887). Voor deze teksten gebruik ik Joseph Dietzgen, Schriften in drei Bänden, Akademie Verlag, Berlin (DDR) 1961-1965. Dit is de meest uitgebreide uitgave van Dietzgens werken, maar bevat niet al zijn artikelen. Mogelijk antiquarisch te vinden.
- Jasper Schaaf, De dialectisch-materialistische filosofie van Joseph Dietzgen, Kok Agora, Kampen 1993.
- Alexander Reeuwijk, Darwin, Wallace en de anderen, Evolutie volgens Redmond O’Hanlon, 3e druk, Uitgeverij Atlas, Amsterdam, Antwerpen 2012.