Het strand van Groningen, Schiermonnikoog. Deze week weer even gekeken hoe het er bij lag. Nog altijd groot en het woei stevig zoals de dagen ervoor, nu uit het noordoosten. Kijken naar vogels en schelpen. Je kunt het verzamelen noemen, maar het is vooral scharrelen op het brede strand en dan kom je meestal wel wat aardigs tegen.
Bij deze harde wind lijkt het strand leeg, er spoelt bij minder wind vaak meer aan. Bij harde wind naar de kust is de onderstroom aflandig, dus ligt er dan vaak wat minder. Iets hoger gekeken op het droge zand, bij paal 11, was er wel wat te vinden. Zoals deze drie schelpen op de foto. Van elk is wel iets te vertellen.
De horen is de Noordhoren (Neptunea antiqua). Niet te verwarren met de Wulk. Dit exemplaar oogt vrij vers. De top is aardig. Het heeft nog de scherpe vorm van het eerste jonge slakje dat de groei nog moest inzetten. De Noordhoren vind je vooral op de oostelijke Waddeneilanden en op Schiermonnikoog is die niet zeldzaam. Als je kijkt op plekken waar veel Wulken liggen heb je een aardige kans. Ze kunnen veel groter worden dan dit exemplaar, wel 20 cm lang. Aan de Hollandse kust vind je niet zo makkelijk een Noordhoren, wel weer meer in Zeeland. Daar zijn verschillende fossiele soorten van bekend. Maar dat is geen strand van Groningen, dus daar kom ik niet zo maar.
De grootste klep op de foto is de Noordkromp (Artica islandica). Ook deze is typisch voor Schiermonnikoog en voor noordelijker gebieden zoals de Duitse Wadden. Dit is een niet al te groot exemplaar. Ze kunnen meer dan 12 cm worden. Hoe groter, des te meer groeilijnen. En die spreken boekdelen, net zoals de groeilijnen van een doorgezaagde boomstam. Wat blijkt? De Noordkromp kan oeroud worden. Sterker nog, de Noordkromp, zo wordt gezegd, is het dier dat het oudste kan worden van alle dieren. Tot ongeveer 400 jaar. En dat verpakt in zo’n simpele schelp. Die heeft een mooie oude en eenvoudige schoonheid.
De kleinste schelp op de foto is de meeste zeldzame, althans voor Schiermonnikoog. Het is de Geruite tapijtschelp (Ruditapes decussatus). Het is een fossiele schelp, waarschijnlijk afkomstig uit de periode die Eemien wordt genoemd. Dit is een warmere periode tussen de laatste twee ijstijden, ongeveer 100.000 jaar geleden. De temperatuur was toen iets hoger dan nu, ongeveer 2 graden warmer. Het zeewater stond toen ook veel hoger, wellicht zo’n 4 tot 6 meter.
De Geruite tapijtschelp geldt dus als zeldzaam, maar wordt op de andere Waddeneilanden en in Zeeland ook wel gevonden. Tegenwoordig is deze ook makkelijker te vinden op plaatsen waar zandsuppleties op of voor het strand plaatsvinden, zoals De Zandmotor bij Kijkduin.
Binnenkort gaan wij op vakantie naar de Algarve. Daar kun je op de stranden de Geruite tapijtschelp vaak genoeg tegenkomen. Daar is het ook warmer, en deze soort heeft al die jaren overleefd, net als veel andere soorten. Dit geldt overigens niet voor allemaal. Zo is de Grijze tapijtschelp (Venerupis aurea senescens) – die je op het Nederlandse strand nog ruimschoots kunt aantreffen – ook fossiel, maar uitgestorven.
De Geruite tapijtschelp leeft dus nog wel en kan zijn kans grijpen als de aarde opwarmt. De internationale milieuafspraken en wetenschappelijke doelstellingen spreken over een gemiddelde wereldwijde ‘toegestane’ opwarming van 2 graden Celsius, vergeleken met het ‘pre-industrieel niveau’. Al is er nog veel discussie over of dit wel een goed idee is en nog realiseerbaar is. Nu al trekken sommige soorten door de opwarming noordwaarts in de Atlantische Oceaan en bereiken de Noordzee. Dat kan dus ook gebeuren met de Geruite tapijtschelp. Dan is hij een oprukkende exoot. Of niet? Exoten zijn dieren en planten die met behulp van menselijk handelen een plek veroveren. Als dit weekdier zelf de Noordzee bereikt is het eigenlijk geen exoot. Of wel? De mens zorgt voor de opwarming, dus …? Wie het weet mag het zeggen.
Door de opwarming zal wat nu nog een exoot wordt genoemd, langzamerhand weer inheems worden. Dat duurt een poosje, zowel de nieuwe inburgering (op zee) als de benaming. De mensen moeten er ook aan wennen. Deze veranderingen gelden voor tal van dieren en planten, die verschijnen of verdwijnen.
Vindt na de opwarming de toekomstige verzamelaar de Geruite tapijtschelp, dan moet hij de fossiele oude van de jongere exemplaren onderscheiden. Dat kan bijvoorbeeld door te kijken naar de lichtdoorlaatbaarheid.
Het betekent bovendien dat de verzamelaar nu al een beeld heeft bij de opwarming. Daar moet de rest van het land nog maar even op wachten. Al kan men intussen maar beter de dijken niet vergeten.
Bronnen:
De meest complete gids voor de schelpen van de Waddeneilanden is: R.H. de Bruyne, Th. de Boer, Schelpen van de Waddeneilanden, Gids van de schelpen en weekdieren van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog, Fontaine Uitgevers, ’s Graveland 2008.
Dit boek is niet meer in de handel, maar antiquarisch nog goed verkrijgbaar.
Het mooiste en meest volledige standaardwerk over de levende schelpdieren van de Noordzee is: R. de Bruyne, S. van Leeuwen e.a., Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied, Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca), Tirion Natuur, Utrecht & Stichting Anemoon, Lisse 2013.