donderdag 18 april 2013

Skidelsky’s


In mijn weblog van 5 juni 2012, aan het einde van het artikel ‘Durven vooruit te denken’, concludeer ik dat het nodig is rationele modellen te presenteren die een alternatief bieden voor de neoliberale kapitalistische economie en maatschappijstructuur. Niet dat dit zo makkelijk gaat en je maar wat moet doen. Zelf hoop ik komende jaren nog een steentje bij te dragen vanuit de politieke filosofie.
      Gelukkig zijn er steeds meer mensen die er niet voor schromen te zeggen dat de crisis van de huidige structuur te diep is om te denken dat het allemaal vanzelf wel weer goed komt. Ook hoor je dat het wel een keer goed komt, maar dit niet meer kan op de manier van de afgelopen tijd, de periode van het hebzuchtige neoliberalisme.

Een in dit verband belangrijk en boeiend boek is het pas verschenen en nog maar net vertaalde boek ‘Hoeveel is genoeg? Geld en het verlangen naar een goed leven’  van Robert en Edward Skidelsky (Uitgeverij De Bezige Bij). Vader en zoon, politiek econoom en filosoof. Het boek doet wat ik bedoelde. Maak modellen met een heldere invalshoek die kunnen leiden tot maatschappelijke hervormingen vanuit een ander denkkader dan het huidige overheersende.
      Niet alles is nieuw in dit boek. Bepaalde discussies klinken door over een waarden-rijk leven en bijvoorbeeld over structureel korter werken en het invoeren van een basisinkomen. Bekend uit de jaren tachtig van vorige eeuw. Dat is geen nadeel, want die discussies zijn toen nooit afgerond.

Kort gezegd vind ik de conclusies van de Skidelsky’s de moeite waard. Ze behelzen de noodzaak van een veel rustiger economie, zonder de dwang van groei, meer balans en veel meer met belangrijke waarden als uitgangspunt. Dus niet slechts winst of consumptie. De Skidelsky’s stellen een goed leven centraal, en noemen bepalende waarden en voorwaarden daarvoor. Er moet een harmonie, een evenwicht bestaan tussen de productie van basisgoederen voor een goed leven en een bepaalde, verminderde hoeveelheid arbeid om dat te bereiken. Minder jachtig, minder eigenbelang, minder geld als doel, het goede leven voor iedereen.
      Een verschil met mijn invalshoek zou zijn dat ik meer aandacht nodig vind voor de macht die dergelijke structurele veranderingen blokkeert. De Skidelsky’s kiezen een ethische basis. Dat is op zich niet verkeerd. In mijn eigen boek ‘De toekomst van het individu als sociaal wezen’ (1996) eindig ik ook met de stelling dat in een sociale en economische filosofie, ook vanuit een marxistische of socialistische invalshoek, er meer aandacht moet zijn voor ethiek (hoofdstuk 23). Dat betekent echter nog niet dat ethiek alleen een voldoende basis biedt voor grote verandering. Hoe die verandering ‘power’ te geven? Dat blijft wat onduidelijk.
      ‘Hoeveel is genoeg?’  zoekt naast de waarde van het goede leven het vooral in regels, wetgeving en belastingmaatregelen. Alleen dat te zeggen is een zwakke basis voor een duurzame materiële en morele verandering. Hier hoort een idee over macht, democratie en politiek bij. Jammer en wat ongemakkelijk misschien, maar onvermijdelijk.

Doel en conclusies waarin het goede leven centraal staat, tegenover winstbejag, spreken aan. De argumenten tussentijds, op weg naar die conclusie, zijn echter wisselend van overtuigingskracht. Soms lijken de argumenten minder te deugen, terwijl er vervolgens een acceptabele conclusie uitrolt. Dit speelt bijvoorbeeld op het gebied van de ecologie, als basis voor sociale en politieke verandering. Dit punt wil ik hier naar voren halen.

Het gaat dan om de vraag of de bedreigingen van ecologie en leefmilieu, de stand van zaken van de aarde, noodzaken de dwangmatig op groei en winst gerichte economie stop te zetten. De oudere vraag van de Club van Rome naar de grenzen aan de groei is hier in het geding. De Skidelsky’s betogen dan dat het hier vooral moet gaan om een ethische oplossing in plaats van een op noodzaak en wetenschap gefundeerde oplossing. Ze zeggen het ongeveer zo: ‘Het leven in harmonie met de natuur is geen offer, maar iets om naar te hunkeren.’ (zie pag. 198-199). Daarom mag je ook de natuur niet tekort doen.
    Dat klopt op zich helemaal, maar past slecht bij het beeld in hetzelfde hoofdstuk waarin de milieubeweging nogal sterk als irrationeel wordt weggezet. Dit komt bij de Skidelsky’s vooral door de argumenten van die beweging selectief en abstract te benaderen. Ze wijzen vooral op een aantal overdrijvingen in argumentaties van de milieubeweging. Ik noem en becommentarieer er drie:
    1 – De groene beweging zou romantisch zijn, vaak irrationeel en op angst gebaseerd. Zo gesteld lijkt als vanzelfsprekend te worden gedacht dat iedereen de Romantiek nu wel een gepasseerd station zou vinden. Het is maar de vraag of dát rationeel is. Bij Jean-Jacques Rousseau ging de Romantiek samen met (deels) heel redelijke ideeën over de natuur. Een overdrijving hiervan wordt zweverig, maar dat hoeft niet te gelden voor elk verband met de Romantiek. Bij de Skidelsky’s zelf speelt ‘harmonie’ een grote rol, een argument dat sommigen vast ook als romantisch zullen bestempelen.
    2 – De wetenshap kan de toekomst niet goed kennen. Jazeker, dat kan nooit helemaal. Er zijn echter wel aanwijzingen over de toekomst mogelijk, met bepaalde marges. Zonder die te verabsoluteren, kun je wel met deze verwachtingen rekening houden. Vooral door ze op specifieke aspecten te onderzoeken. Microplastics in zee kunnen beter wél leiden tot regulering of verbod op bepaalde toepassingen ervan. Als je alleen abstract redeneert van ‘alles wordt slechter’, is dat weinig overtuigend, maar concreter is er veel meer te zeggen.
    3 – De Skidelsky’s maken een onderscheid tussen huidige en toekomstige generaties: ‘We hoeven alleen te zeggen dat het welzijn van de ongeborenen minder telt dan dat van de levenden, al telt het wel.’ (Pag. 182). Ondanks de relativering die hier ook inzit, wordt hier toch van een vreemde scheiding tussen generaties uitgegaan. Ik weet nu al dat de volgende generatie zich zorgen zal maken over het welzijn van de daaropvolgende. Dat is inherent aan generaties, ze hangen samen. Over de verdere toekomst valt minder te zeggen dan over de nabije, maar er valt wel iets over te zeggen. Als er geen waterdicht bewijs bestaat, zijn richtinggevende aanwijzingen nog altijd van groot belang, ook over de levensmogelijkheden van verdere generaties. Het ‘goede leven’ van de Skidelsky’s lijkt een concentratie op het ‘hier en nu’, maar sluit dat ‘elders en morgen’ uit? Dat is helemaal niet zo logisch.

Zuinig zijn op dat wat noodzakelijk is, voorwaardelijk voor alle leven, en wat ook nog als waardevol wordt ervaren, leidt tot een eenvoudige argumentatie, maar is daarom nog niet minder waar.
      Per saldo zegt een milieuvisie naar mijn idee zeker wel iets over de mogelijkheden en beperkingen van de economie, vooral over specifieke aspecten ervan. De ethiek van de ‘voldoende economie’ om het ‘goede leven’ te realiseren, veronderstelt een harmonie van dat leven met allerlei aspecten waar nu nog problemen bestaan. In harmonie leven met de natuur veronderstelt ook dat die natuur zelf ‘in harmonie’ is. Immers, je kunt niet met iets of iemand in harmonie leven als die zelf niet een zekere balans heeft in zijn bestaan. En om te weten of er tussen mens en de natuur een goed ecologisch evenwicht is en er geen afnemende biodiversiteit bestaat, hoef je helemaal geen overdreven nadruk op intrinsieke waarden van organismen te leggen of een vage ‘Gaia-theorie’ te veronderstellen. Wat dat betreft lijkt de kritiek van de Skidelsky’s op sommige opvattingen gechargeerd en worden anderzijds de politieke barrières, de machtsverhoudingen, onderbelicht.

De Skidelsky’s zijn op zoek naar hét springende punt, het ene bepalende argument om te komen tot een meer harmonieuze economie waarin geld en aanzien niet langer de hoogste doelen zijn. Het goede leven is dat gezochte argument. Dat kan echter door sommigen ook te vaag of zelfs romantisch worden gevonden. Zoeken naar het ene argument dat alle andere verslaat, lijkt een beetje een religieus restant. We willen liever één god dan een hele serie.
      Het lijkt mij dat naast de morele argumentatie je toch ook kunt zeggen dat zowel uit economische, politieke, sociale en ecologische redenen we toe moeten naar een dergelijke economie, die sociaal en ecologisch onderbouwd wordt gestuurd. De Skidelsky’s geven een hint hoe zo’n economie er ongeveer uit zou kunnen zien, een stap vooruit, een actueel appèl.

In ‘Hoeveel is genoeg?’  toont zich de kracht en noodzaak van ethiek, ook de zwakkere kant ervan, als dat het perspectief bij uitstek is. Dit boek, waarin zoveel eerdere onafgemaakte discussies worden opgepakt, verdient aandacht en lezers. Een korte bespreking zoals hier doet immers niet alle argumenten recht.
      Het allerbelangrijkste is dat er weer ‘out of the box’ over de toekomst van de politieke economie wordt nagedacht. Kennelijk mag dat weer. Bewijst dit dat er machtsverhoudingen aan het verschuiven zijn?