zaterdag 1 december 2012

Evolutie en het teleologisch argument


Weet je nog wat een teleologisch argument is? Dit is het argument van de doeloorzaak. Een einddoel zou een verandering in het heden bepalen. Het naderend einde van de wereld zou bijvoorbeeld het handelen van mensen nu bepalen, of minder religieus en meer liberaal zou het streven naar eigen nut en geluk alle handelen bepalen.

Als verklaring zijn teleologische relaties omstreden. Doeloorzaken zijn immers zweverig, dogmatisch, religieus, heel-veraf-liggend en onbewijsbaar. Het doel ligt in de toekomst en de werking ervan kan dus niet worden geverifieerd.
      Denk nog maar eens na over voorbeelden ervan, zoals deels al aangeduid: de ene God die alles heeft voorbeschikt, het besef van het absolute einde van de wereld, de bestemming van de mens of dé revolutie die er wel moet komen. Maar dit zijn wel érg grote en slecht omschreven doelen. Zonder nadere concretisering kunnen ze inderdaad waarschijnlijk niet veel bepalen, althans niet langer dan het geloof erin bestaat, waarna de subjectieve werking ervan ook ophoudt. En hoe kunnen doelen nu echt iets veroorzaken, meer dan bij de mens die naar iets streeft op basis van misschien ware of goede, maar evengoed mogelijk onware idealen of gedachten?

Toch geeft te denken dat de grote wijsgeer Aristoteles (384-322 v.Chr.) teleologische verbanden erkent, bijbehorende redeneringen accepteert en meent dat het bestaan van dingen samengaat met hun doeleinde (telos).
      Doeloorzaken reiken bij hem verder dan eenvoudige menselijke doelen. Het gaat namelijk niet alleen om doelen – al kan dat op het menselijk vlak – maar vooral om mogelijkheden, potenties die als het ware uitdagen tot invulling en uitvoering. Kortweg gezegd, komt het er volgens Aristoteles op neer dat alles streeft naar natuurlijke voltooiing, dus naar een soort einddoel.

Dat een einddoel altijd allesbepalend is, zou op z’n minst eenzijdig zijn, maar is het argument alleen maar onzin? In mijn boek ‘Dialectiek en praktijk’  pleit ik voor het serieus nemen van teleologische aspecten van ecologische verhoudingen (pp. 103-108). Onder meer schrijf ik: ‘De toekomstige mogelijkheden en onmogelijkheden die het landschap en de natuur bieden, bepalen mede wat er nu gaat gebeuren.’
      En dat kan op verschillende manieren. We kunnen die mogelijkheden leren kennen en het beleid daarop richten, zodat mogelijkheden leiden tot realisatie. Het kan ook doordat in de natuur zelf mogelijkheden worden ‘opgevuld’, bijvoorbeeld een levend organisme ontstaat in een niche waarin de natuur nog ruimte biedt. Zoals in de evolutie steeds gebeurd is. In mijn boek gaat ik hier wat verder op in.

Dit jaar verscheen bij de KNNV-uitgeverij het interessante essay van Gerard Jagers, ‘De soortenstorm, Het nut van biodiversiteit in evolutionair perspectief.’  Dit boekje tilt de discussie over het nut van biodiversiteit op een hoger niveau. Het gaat bij biodiversiteit niet alleen of zozeer om de vraag of we tranen moeten laten bij het uitsterven van een bepaalde soort, al mag dat misschien ook wel. In dit essay wordt de evolutie van levens- en bewustzijnsvormen breed en omvattend bezien, maar ook tot op de kleine schaalniveaus van deeltjes en micro-organismen.
    Interessant is dan de nadruk die het innemen van vrijheidsgraden door levende organismen krijgt. ‘De inname van vrijheidsgraden betekent het realiseren van potenties.’ (pp. 36 e.v.) Jagers gaat uit van ‘universele evolutie’, waarbinnen levende organismen van verschillende complexe niveaus, zich nestelen op ‘plaatsen’ waar leven mogelijk is, op dat specifieke niveau levend en zich ontwikkelend. Passende uitkomsten beklijven. Jagers zegt dan ook: ‘Dit alles laat zien dat een brede benadering van evolutie mogelijk is die aansluit bij een brede interpretatie van nut.’

In feite zijn hier op een realistische, wetenschappelijke manier teleologische principes aan de orde. Het innemen van vrijheidsgraden overstijgt ‘doelen’, wanneer deze slechts als subjectieve (menselijke of religieuze) doelen worden opgevat. Het gaat om mogelijkheden, potenties, waarop nieuw leven zich richt, en die op hun beurt verder leven mogelijk maken. In de totale reeks van ontstaan en vergaan vervullen levende wezens (organismen, dieren, mensen) zo dus hun ‘nuttige’ rol. Mogelijk ook als voorwaarde voor elkaars bestaan. Er is hier dan sprake van een brede, zelfs universele interpretatie van de term ‘nut’, veel verder strekkend dan wat jij of ik nuttig, mooi of gerechtvaardigd vindt.
      Dit laat ook zien dat het teleologische argument van belang is, al zijn vroegere benaderingen misschien nog deels intuïtief. De empirische wetenschap is er ook op gekomen. Jagers eindigt zijn essay met de mooie beschouwende stelling: ‘Uiteindelijk is het universeel nut van biodiversiteit samen te vatten als het bieden van een open hand voor het ontstaan van steeds geavanceerdere levensvormen.’ (p. 118)

Bij de vraag of de toekomst mede de causale ontwikkelingen van het heden bepaalt, moet je dus verder kijken. Het gaat niet alleen om gestelde doelen, die door de doelstelling ook dichterbij komen. Het gaat vooral om mogelijkheden die ‘iets’ dichterbij brengen. Deze mogelijkheden ontstaan, veranderen, ontwikkelen zich en breiden zich uit. Daardoor wordt iets dat eerder onbereikbaar was ‘nu’ wel bereikbaar. Terwijl het misschien nog niet eens is gerealiseerd.

Het gaat hierbij om het geheel der dingen, en daarom voor concrete levensvormen om fundamentele contextualiteit en te leren op basis daarvan consequent contextueel te denken. De vroegere en nu voorliggende, zich vernieuwende contexten roepen nieuwe mogelijkheden op. Die werken als aantrekker. De niche, het gat, de omissie, en voor de mens de bewustwording van wat nu realiseerbaar is, komen aan de orde. Desnoods met vallen en opstaan. Er móet iets nieuws ontstaan. Niet zomaar wat, er liggen specifiekere vormen voor de hand. Met een objectieve en mogelijk ook een subjectieve kant.
      Wat dat laatste betreft, ook voor de mens ontstaan nieuwe mogelijkheden, nieuwe vrijheidsgraden. Wat nog niet kon, kan nu of binnenkort wel. En juist dat verschil helpt mee vrijheden bewust te worden. Vrijheid is dus vaak niet alleen iets algemeens, maar heel concreet aanwezig en bewust. Vrijheid als de nu mogelijke overschrijding van onmogelijkheid naar reële mogelijkheid.

Oude en hedendaagse argumenten over doeloorzaken kunnen zweverig, onpraktisch, simpelweg onwaar of onzinnig zijn. Maar dat hoeft niet. Daarbij maakt de context bepaalde ontwikkelingen makkelijker, andere moeilijker. Je kunt blijven zeggen dat de huidige toestand causaal bepalend is, maar die moet je dan als veranderend, als ‘werk in uitvoering’ opvatten in een context waarin recent ontstane mogelijkheden ook mee zullen tellen. In de wereld (kosmos) zijn de specifieke mogelijkheden niet permanent aan zichzelf gelijk.

Het gaat hier om radicale contextualiteit op het vlak van natuur, economie en maatschappij. Sommige veranderingen liggen meer voor de hand dan andere en niet alles is mogelijk. Objectief kunnen er bepaalde ontwikkelingsmogelijkheden ‘klaar staan’. Dat ontstane feiten, standen van zaken en contexten weer nieuwe ‘dingen’ vereisen en oproepen is interessant en voor de mens beslist niet vrijblijvend.
      Zoals het wenselijk is de evolutie de ruimte te geven, en dus om die reden soorten kansen te blijven geven, zo zijn er hoge sociale doelen nodig. Er zijn toch kansen genoeg?



Het zal de lezer duidelijk zijn dat ik ‘De soortenstorm’ een aanrader vind, vanwege het nut van biodiversiteit en omwille van de sociale filosofie.


Bronnen:
- Gerard Jagers, ‘De soortenstorm, Het nut van biodiversiteit in evolutionair perspectief’, KNNV-uitgeverij, Zeist 2012, ISBN 9789050114356
- Jasper Schaaf, ‘Dialectiek en praktijk, De creatieve tegenspraak, Uitgeverij Damon, Budel 2005, ISBN 9789055736461