In mijn weblog van 26 april schrijf ik over de visie van Jos van der Lans over ‘Welzijnswerk nieuwe stijl’ dat het risico bestaat dat de slogan ‘Eropaf!’ gekaapt door overheden wordt als middel om het werk over de schutting te gooien onder het motto dat de burgers, vrijwilligers en het restant aan sociale instellingen verantwoordelijk zijn.’ Het was wat vriendelijk gezegd, want ook bij Van der Lans zelf tekende dit risico zich al af. Dat risico is dat het er steeds meer naar toe gaat dat ieder het zelf maar moet uitzoeken en dat alleen bij heel zichtbare kwetsbaarheid en overlast nog wat gedaan wordt. Inclusief repressie in plaats van hulp, in een kil neoliberaal klimaat.
Welzijnswerkers die serieus zaak maken de burger met zijn vragen centraal te stellen en zo veel mogelijk ieder verantwoordelijk willen laten voor hun eigen leven en handelen, kennen het lastige grensgebied tussen ‘te veel’ en ‘te weinig’ aandacht, zorg of ondersteuning. ‘Te veel’ leidt tot betutteling en ‘te weinig’ laat mensen in de steek. Ertussen loopt geen heldere grens, wel is er een grensgebied waarin steeds afgetast moeten worden wat het beste is. Er bestaat geen methodiek die voor alle gevallen de oplossing biedt. Soms moet je initiatiefrijk en doortastend zijn, soms juist afstand nemen, soms wijkgericht werken en soms is maatwerk nodig van een heel andere soort.
Het bekende boek van Hans Achterhuis ‘De markt van welzijn en geluk’ (1979) passeerde in de jaren tachtig deze grens door vrijwel alle welzijnswerk, zorg en hulp als betuttelend neer te zetten. Misschien ongewild was het lange tijd de ideologische denkmantel voor veel bezuinigingen op welzijn en zorg. Nu grote bezuinigingen op welzijn en zorg, op de WMO, de AWBZ en de sociale werkvoorzieningen aan de orde zijn, bestaat het risico dat het verhaal van Van der Lans een neoliberale dekmantel wordt. Met daarbij de groeiende belangstelling voor iemand als Theodore Dalrymple. Het cliché wordt dan dat aandacht voor de medemens algauw leidt tot het ontnemen van diens verantwoordelijkheid.
In hun essay ‘Burgerkracht, De toekomst van het sociaal werk in Nederland' (april 2011), geschreven op verzoek van Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, pleiten Nico de Boer en Jos van der Lans voor het idee dat burgers zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van hun sociale bestaan. Ja natuurlijk, vrome wens, zij het in te hoge mate individualistisch van toon. De aandacht wordt té ver afgeleid van mensen die minder goed zijn in het daadwerkelijk nemen van hun eigen verantwoordelijkheid. En ook té ver af van lokale situaties waar een sluitende aanpak gewoon nog heel lastig is gebleken, om wat voor reden dan ook. En té ver van situaties waar verantwoordelijke burgers en professionele werkers samen het sociale en culturele leven op een aantrekkelijk manier ontwikkelen.
Een discussie komt enigszins op gang, bijvoorbeeld in het naar mijn mening goede weerwoord van Ard Sprinkhuizen c.s. in TSS, Tijdschrift voor sociale vraagstukken (juli-augustus 2011). Zo wijzen zij o.m. op het effect van de verdere legitimering van bezuinigingen op welzijnswerk. De huidige politiek serveert generalistisch heel dit werk af. Zo staat ook in TSS (mei 2011) hoe in Rotterdam het opbouwwerk over de hele linie zwaar onder druk staat. Wie garandeert dat er iets goed voort terugkomt? Wie garandeert dat de werker onder al de nieuwe labels nog van elkaars werk leren en het werk zich zo verder ontwikkelt? Los zand, hapsnap, dát is het risico. Een overtijds postmodernisme.
De bezuinigingen op sociale voorzieningen onder de neoliberaal Rutte gaan hard door. De bijbehorende mantra is de eigen verantwoordelijkheid van de burger. Mensen die zich echt verantwoordelijk voelen en gemakzuchtige clichés doorzien moeten daarentegen het grensgebied waarin sociaal werken noodzakelijk of wenselijk is goed bewaken. Ga je die grens over, dan is de zorg en vaak ook de wél mogelijke (partiële) zelfstandigheid van veel mensen in het geding. Eigen verantwoordelijkheid bestaat niet simpelweg voor 0 of 100%.
Er is wel een grens, een grensgebied, waarbinnen vele vormen van sociaal werk nodig zijn. Dus bestaat helaas ook de mogelijkheid van een grensoverschrijdende visie, die – gevoed door teleurstelling? – misschien even een wenkend perspectief lijkt. Het is echter een vals perspectief.
Valse perspectieven gaan vaak gepaard met karikaturen en stevige retoriek. Zo spreekt men nu over een rot welzijnsbestel. Dat is zwaar overdreven en beslist geen stap vooruit.