Afgelopen week hoorde ik verschillende keren beweren dat de verkiezingscampagne hard was. Een zekere felheid was er zeker. Dat is niet zo vreemd. Het kabinet Rutte-Verhagen-(Wilders) maakt een duidelijke keuze. De neoliberale agenda wordt rücksichtslos verder afgewerkt. In crisistijd (maar anders waarschijnlijk ook) wordt door deze regering gekozen voor de belangen van de reeds rijken, machtigen en de handige mensen die het zo goed met zichzelf hebben getroffen.
Misschien is het ouderwets om het te zeggen. Er woedt gewoon een klassenstrijd. De mensen die het al goed hebben willen lage belastingen, geen overheidsbemoeienis, vérgaande privatisering. Veel van hen laten mensen die arm zijn of het anderszins slechter getroffen hebben, gewoon zo veel mogelijk aan hun lot over. Inderdaad bedoelen Rutte en Cohen twee totaal verschillende dingen als zij uitspreken wat goed is voor Nederland.
Hier moest ik aan denken, toen ik gisteravond in TSS- Tijdschrift voor sociale vraagstukken (nr. 3, maar 2011) een artikel van Jos van der Lans las. Met hem ben ik het vaak eens, zoals met zijn pleidooi ‘er op af’ te gaan, de eigen kracht van ieder niet te miskennen, en veel meer te leren van de werkelijk inspirerende voorbeelden van de aanpakkers in zorg en welzijn. De Wmo is niet alleen bezuiniging, óók een kans integraal, actief en vernieuwend te werken. Zijn stuk gaat over een lezing in De Balie van Phillip Blond, de denker van de Britse conservatieve regering van David Cameron. Blond wil de sociale gemeenschapszin terugwinnen. Om die reden wordt hij wel een rode conservatief genoemd, een Red Tory.
Aan vitale sociale gemeenschapszin is niets mis, behalve dat het ongetwijfeld te weinig bestaat. Van der Lans vat in dat licht de kritiek van Blond samen. Dit is een stevige politieke kritiek op het marktdenken, de bureaucratische staat, op de cultuur van individualisering, enzovoorts. Jan Marijnissen mocht in De Balie op het betoog van Phillip Blond reageren. Volgens Van der Lans doet hij dat vanuit de klassieke linkse reflex: ‘hij wil de markt beteugelen, maar niet de rol van de staat verminderen.’ Marijnissen is het in veel opzichten met Blond eens, maar daarover dus niet.
Het is hier maar een weergave van een weergave, het gaat dus niet zozeer om het juiste citaat van desbetreffende bijeenkomst. Maar naar mijn idee is de essentie inderdaad de staat, of liever, de macht. De nagestreefde sociale cohesie, de participatie van burgers, meedoen door mensen met handicaps aan de samenleving, het stijgen op de sociale ladder, het zijn doelen die links en rechts in het algemeen samen wel kunnen onderschrijven. Punten waaraan moet worden gewerkt. De wijze waarop mensen politiek en materieel een positie krijgen om mee te doen verschilt echter enorm vanuit een socialistische of de neoliberale invalshoek. Niets gaat helemaal vanzelf, niets werkt voor de ene persoon gelijk als voor de ander. Participatie is een proces, dat in een complexe samenleving vaak alleen door hard werken en langdurige inzet lukt. De staat moet inderdaad een rol spelen als mensen in hun inzet worden gefrustreerd door gebrekkige middelen en verkeerde bejegening. De visies van Theodore Dalrymple en Phillip Blond miskennen dat afzijdigheid, onverschilligheid en frustratie ontstaan, wanneer mensen graag mee willen doen, maar hun kans erop keer op keer op maatschappelijke blokkades stuit. Inderdaad ging de verkiezingsstrijd echt ergens om. Voor wie moeten er blokkades moeten worden opgeworpen of weggehaald?