zondag 5 december 2021

Vervolg van de blog over Thomas More en Francis Bacon


De doorwerking van Francis Bacons filosofie. Kennistheorie en politieke theorie


Francis Bacon (1561-1626) leefde iets later dan Thomas More, maar het was nog altijd een tijd van grote maatschappelijke veranderingen, opkomst van nieuwe productietechnieken, en ook van andere kracht- en machtsverhoudingen. Daarin stond de traditionele landbouw onder druk en streden grootgrondbezitters en adel onbeschaamd voor hun belangen.
    Cultureel waren er grote veranderingen, en zo kon de breed georiënteerde Bacon zich niet slechts filosoof noemen maar speelde hij meerdere maatschappelijke rollen. Hij was filosoof, rechter, advocaat, schrijver, astroloog en vooral ook politicus. In die laatste functie was hij zeker niet helemaal vies machtsspelletjes, en wat dat aangaat beslist geen slechte leerling van Machiavelli.
    Bij al deze maatschappelijke rollen is er volgens Bacon veel meer aan de hand dan het klakkeloos uitspelen ervan. Hij acht de wetenschappen en culturele verschijnselen van zijn tijd veel te versnipperd. Eigenlijk maakt hij zichtbaar dat er perioden zijn van vernieuwing waarin de samenhang der dingen uit het oog wordt verloren, terwijl er juist eenheid, samenwerking nodig is om de maatschappij optimaal van nieuwe ontwikkelingen te laten profiteren.
    Zoals Aristoteles de kennis van zijn tijd tot een geheel smeedde, zo is er volgens Bacon in zijn tijd een filosoof nodig die de diverse maatschappelijke gebieden en onderzoeksvelden met elkaar verbindt. Verbinden in de zin van zichtbaar maken, niet kunstmatig maar datgene verbinden dat feitelijk ook verbonden is, ook al ziet niet iedereen dat helder voor zich. Daarom heeft de filosofie een heel grote maatschappelijke rol te vervullen. Een rol die Bacon vooral voor zichzelf ziet weggelegd. Het onthullen van de werkelijkheid, de bestaande wetmatigheden ervan.
    Je zou dit – even fictief denkend aan vandaag de dag – met een voorbeeld kunnen illustreren. Stel: zo’n Bacon in genoemde filosofische rol, ziet bijvoorbeeld dat de biodiversiteit onder druk staat, maar ook dat anderen dat niet (willen) waarnemen. Dan wil hij terug naar de kern. Zuiver en sterk waarnemen hoe in de werkelijkheid de verschillende velden zich tot elkaar verhouden. Dan is een inzicht mogelijk dat duurzaam is en een basis kan vormen voor een krachtig en effectief milieu-optreden. Dus niet in de eerste plaats of alleen oproepen tot actie, maar de noodzaak ervan blootleggen, dan moeten de mensen wel meekomen.

Hoe dan die band, de samenhang, weer te zien? Bacon komt dan over inductie te spreken. De betekenis van inductie als logische en wetenschappelijke methode waarmee de werkelijkheid echt gekend kan worden. Bacon ziet inductie als de wetenschappelijke methode bij uitstek. Maar vooral, hij bedoelt dit niet – al is dat er later wel eens van gemaakt – als een makkelijke, oppervlakkige manier van feiten bijeen sprokkelen. Noch om al te voorbarig algemene conclusies te trekken, terwijl het feitenmateriaal nog niet voldoende onderzocht is. Het gaat eerder om het grondig en breed analyseren, zodat de inductie, op zich een wel bekend fenomeen, echt tot leven komt.
    Deze ‘nieuwe inductie’ grondvest het hernieuwde denken dat Bacon voorstaat, het ‘Novum Organon’. Het is een experimenterend inductivisme of empirisme, een grondslag van het empirisme dat in de Engelse filosofie en wetenschappen zijn rijkdom zal laten zien. Bacon dus als grondvester van een maatschappelijk relevante wetenschappelijke methode. Dit echter, zolang men deze begrippen bij hem accepteert in de strenge betekenis en deze niet vulgariseert. Feiten doen ertoe, maar feiten die ertoe doen kun je je nog niet allemaal maar klakkeloos aannemen.

Bijzonder feit hierbij is dat Bacon zelf wel allerlei experimenten opzette, maar zelf betrekkelijk weinig contact had met wetenschappers van zijn tijd, terwijl de wetenschap in deze periode in Engeland tot grote bloei kwam. Maar zijn pleidooi voor een nieuwe wetenschappelijke onderzoeksmethode sloeg aan. Hij wordt daarmee gezien als één van de grote denkers uit de geschiedenis. Dankzij zijn kernbegrippen: inductie, onderzoek naar feiten, maar ook ‘materialisme’. De feiten moeten spreken, niet de (denk)constructies die men ervan maakt.
    Zo wordt Bacon ook gezien als mede grondlegger van de moderne materialistische filosofie en kennistheorie. Zijn medewerker Thomas Hobbes, de beroemde politieke filosoof, nam later het stokje over. In diens staatsfilosofie domineert het materialistische standpunt. Bovendien draagt Bacon ertoe bij dat vanaf dan de kennistheorie, de reflectie op de kennis en de wetenschappelijke methoden en criteria om ware kennis te genereren, vaste kern van filosofisch onderzoek én van het wijsgerig dispuut wordt. De betekenis hiervan heeft een veel wijder bestek dan Engeland, zie bijvoorbeeld de permanente pennenstrijd tussen empiristen en rationalisten, of de materialisten versus de idealisten.
      Het knappe van Bacon is dat hij dat wat later zo’n polemiek zal worden in feite al voorziet. Immers hij gaat van feiten uit, maar weigert voorbarige conclusies. Nu kun je tegenspreken en zeggen dat het fundamentele kentheoretisch debat al sinds Plato en Aristoteles bestaat, maar Bacon actualiseert op een voor zin tijd sterke manier de relevantie hiervan.

Francis Bacons voorganger Thomas More presenteerde als maatschappijkritiek zijn ‘Utopia’. Hij was een voorbeeld voor velen. En ook Francis Bacon maakt gebruik van dat beeldende middel. Het gaat dan om ‘Het grote Herstel van de filosofie.’ Bacon wilde de utopie schilderen die zou ontstaan bij de herstelde wetenschap, dat is de wetenschap die uitgaat van een brede verklaring van de natuur. Het is opmerkelijk, dat de natuur bij hem zo nadrukkelijk object van onderzoek wordt. In wezen zien we hier de sterke materialistische invalshoek van Bacon. Hij lijkt wat dit betreft ook wel een opvolger van Aristoteles qua omvattendheid, inclusief een praktische politiek. Hij is een ‘veel-denker’, ook in zijn strijd tegen vooroordelen.

Beelden die tellen! Dat is actueel in de huidige beeldcultuur. Dus net als More schetst Bacon een andere maatschappij. Dit keer neergezet op een eiland, een nieuw Atlantis. Het wordt niet zover uitgewerkt als More’s visie. More lost in zijn Utopia al denkend de grote sociale onrechtvaardigheden van zijn tijd op. Bacon denkt op een wetenschappelijk niveau. Zijn eiland van de wetenschap laat in korte trekken zien dat een meritocratie kan werken, een maatschappij die zich door de wetenschap en de deskundigheden laat leiden. Onderzoek en kennis staan dan centraal als politieke vaardigheid. Waardoor we nogmaals herinnerd worden aan de Griekse ‘totale’ filosofie, denk hier aan Plato’s staat en zijn ideeënleer.
    Ging het dan bij More om een betere maatschappij, bij Bacon eerder om een sterkere wetenschap. Het gaat dan om een utopie van de (perfecte?) wetenschap. Toeval kan dan niet meer bestaan, zo lijkt het. De wetenschap moet de wetmatigheid van heel de werkelijkheid doorgronden, samenvatten, verklaren, enzovoorts.

Alles doorgronden? Dan ontstaat ook weer, in dit geheel van feiten en denken, een rationele of idealistische invalshoek. Dat maakt Bacons idee er alleen maar interessanter op. Materie en denken staan in een verhouding, dat wordt ‘metafysisch’ duidelijk. De beelden helpen de werkelijkheid te doorgronden. Dergelijke beelden kunnen als kennisobject zeer interessant zijn, een soort vooruitlopen op de filosofie van Ludwig Feuerbach die de religie neerzet als constructie van denken en zijn, samengevat in beelden van de werkelijkheid. Wat dat betreft kan de filosofie met Bacon in zijn tijd weer flink vooruit. De maatschappij kent kruispunten van mogelijk in te slagen wegen. Bacon probeer die alles in een samenhang neer te zetten. Met dus utopie en beelden als kennisbron, als inspiratie voor verdere ideeënontwikkeling.
    Opmerkelijk is dat Bacon het bestuderen van de natuur belangrijker of interessanter vindt dan het regeren van mensen, ook voor de regering. Wat dat betreft hangt hij een soort basis-bovenbouw-idee aan. De natuur, de wereld moet gekend worden, zijn kennistheorie heeft daarmee een materialistische grondslag en de filosofie moet die bewaken of herontdekken.

In de derde en laatste aflevering over Francis Bacon komt de vraag naar voren of van de wetenschap wel zulke hoge verwachtingen gekoesterd mogen worden. Wordt de natuur toch niet ‘stiekem’ veel te sterk ondergeschikt gemaakt aan menselijke korte-termijn-oogmerken? En hadden de filosofen dat niet eerder moeten onderkennen, ook al omdat Bacon daarvoor eigenlijk wel de nodige ‘tools’ aanbiedt?


Wordt vervolgd in de volgende blog.

 





Francis Bacon (1561-1626)