Max Horkheimer (1895-1973) en Theodor Adorno (1903-1969) waren leidende figuren van de zogeheten Frankfurter Schule. Critici van het opkomend fascisme en toen dat aan de macht kwam in Duitsland, vonden ze asiel in het buitenland.
In de jaren veertig schreven ze samen ‘Dialectiek van de Verlichting’, dat later werd uitgegeven en pas echt veel gelezen werd in de tijd van de studentenopstanden, zeg maar 1969. Helemaal af is het boek nooit gekomen, het zijn langere stukken, maar eigenlijk nog fragmenten.
Dit boek is geïnspireerd door Hegel, Marx en anderen, en bevat een diepgaande cultuurkritiek. Natuurlijk gericht tegen Hitlers nationaalsocialisme, maar het reikt veel dieper. Zijn de idealen van de Verlichting, over de mondige mens die de natuur beheerst, en daarin een echte humane vooruitgang vindt, niet volkomen mislukt?
Is het optimisme dat bij Hegel en Marx bestaat niet volledig achterhaald, en resteert er slechts een maatschappij waarin de techniek haast autonoom alles bepaalt? Er lijkt een technologisch systeem van rationaliteit te ontstaan dat weliswaar alles verandert, maar beslist niet meer de bevrijdende doelen van de Verlichting als leidraad heeft. Is die technische rationaliteit niet oppermachtig en onstuitbaar geworden? Dan is het individu, de persoon, ingepakt, vervreemd, tot willoze figurant geworden.
Hier worden een visie gepresenteerd en vragen gesteld die leiden tot pessimistische antwoorden.
Kortom, de vroeger genoemde humane idealen worden overheerst en de vervreemding is alom aanwezig. Er is alle reden tot een pessimisme dat de ideeën van de Verlichting uit de tijd verklaart. En dus veel ruimte voor fatalisme en blinde acceptatie creëert.
De rationaliteit wordt dan als louter instrumenteel productief begrepen, de waarden van de humaniteit zijn of worden dictatoriaal terzijde geschoven. De mens is massamens geworden. In de marge bestaan misschien nog persoonlijke idealen, maar met weinig maatschappelijke invloed. Behalve consumeren om de maatschappelijke raderen te laten draaien doet de persoon er weinig meer toe.
Je kunt het ook zo zien: met Hegels en Marx’ kritiek op de maatschappelijke vervreemding is nu een analyse toegankelijk die zo realistisch is, dat er naast de vervreemdingsverschijnselen weinig tot niets overblijft. Zeker geen theorie die tot actie oproept en daartoe de handvatten verstrekt, maar een ideologie die de achterhaaldheid van die subjectieve inzet als het ware realisme beschouwt.
Simpel gezegd, de mens is slaaf geworden van zijn eigen techniek. ‘De vooruitgang houdt de mensen letterlijk uit elkaar.’ (pp. 237-238) Grote visies zijn daarin overbodig of onmogelijk geworden, op een zijspoor gezet.
Grote visies? Neen, de metafysica is geliquideerd, en wel zo: ‘Dat de hygiënische fabrieksruimte de metafysica op stompzinnige wijze liquideert’ en zelf tot ideologisch voorhangsel geworden is. (zie p. 13) De vervreemding wordt toegedekt door de hypnotiserende glitter van nieuwe producten. Met als gevolg: ‘Onder de gegeven omstandigheden worden de goederen van het geluk zelf tot elementen van het ongeluk.’ (p. 13)
Is de mens dan dom geworden? Het is in dit boek het systeem dat de mens tot meedoen drijft, waarin de goede wil resulteert in het kwade. Want wie houdt de zich steeds vernieuwende productie tegen?
‘Domheid’ is voor deze denkers letterlijk een thema. Met betrekking tot de domheid signaleren Horkheimer en Adorno een breuk met de filosofie van Hegel. De hedendaagse techniek lijkt slim, maar leidt per saldo tot simplificatie van het denken en de consumptie. De slimheid doet zijn werk, maar het hoe en de reikwijdte ervan, daar maken mensen zich niet meer druk over. Per saldo wordt er meegelopen. Accepteren zonder reflectie.
De auteurs schrijven dan: ‘Dat slim-zijn in domheid verandert, ligt besloten in de historische tendens.’ (p. 225) Dat is – naar mijn mening – een enorm uitdagende zin. Hegel beschrijft in zijn filosofie een groei, een ontwikkelingsgang van het redelijk denken. Volgens Horkheimer en Adorno – getuige deze zin – is de historische tendens omgekeerd en daarmee levensgevaarlijk en uitzichtloos.
Zij spreken dus over een historische tendens. De geschiedenis heeft (dan) dus een richting. Maar Hegel en het hegelianisme, ook in de vorm van het daaropvolgende marxisme, is hier vaak genoeg over gekapitteld. Bestaan er langdurige historische tendensen? Kun je de geschiedenis voorspellen? Hoe weet je dat er één richting of tendens bestaat? Dat valt toch nooit te bewijzen, behalve misschien op een religieus-subjectieve wijze?
Sterker nog: laat de meer geconcretiseerde dialectiek van Hegel en Marx niet veeleer de vele tegenstrijdige tendensen van de historische gang zien? Zit daar niet zowel hoop als wanhoop in? In dit boek lijken de auteurs af te rekenen met Hegels dialectiek, maar wordt die door een richting aan te geven juist niet versterkt? En is het niet sterker Hegel dan ‘helemaal’ recht te doen, door met hem te erkennen dat de feitelijke ontwikkeling vaak (nog) vol tegenstrijdigheden zit? Ook bij hem zelf al, Hegel benoemt in zijn systematische geschriften wel een soort einddoel, maar kan daar concreet weinig mee.
De vraag is of er van die absolute historische tendensen, richtingen bestaan. Waarom bestaat op vrijdag niet een andere ‘kleine tendens’ dan op zaterdag? En domheid als tendens, wat kun je daarmee bewijzen? Kun je alles zo negatief, zo pessimistisch duiden? Ontstaan er niet steeds weer onvermijdelijke tegenkrachten?
Hier ontstaat nogal een vraag: leidt alles tot verdere domheid? Minstens iets om over na te denken.
Dat nadenken kan ook op een wat uitdagende wijze. Hieronder staan ‘5 pro’s en contra’s’, vrij ruw omschreven, met betrekking tot een bepaald item. Optimistisch en pessimistisch. Voorbeelden om over na te denken, er zijn natuurlijk talrijke andere mogelijk.
Wat is beslissend, wat is een goed te beargumenteren conclusie? Is er iets te zeggen over de hierboven genoemde zin: ‘Dat slim-zijn in domheid verandert, ligt besloten in de historische tendens.’? Wordt deze zin mede onderbouwd door de conclusie uit de ‘pro’s en contra’s? Of leidt Hegels opheffen hier tot Hegel vervolmaken, tot een uiteindelijk positieve kijk op de rationaliteit, vanuit een lange historische gang?
Conclusies worden hier niet gegeven. De vraagstelling over de vooruitgang of de onmogelijkheid ervan staat centraal. De antwoorden bepalen of ‘idealisten’ (of partijen) zich nog zinvol in kunnen zetten voor algemene hogere doelen, geloven, medemenselijkheid, begaan zijn met een ander en de natuur, politieke actie, enzovoort.
Het is precies ook waarom de boeken van de Frankfurter Schule tot discussie uitdagen. Ze geven een cultuurkritiek die actie maar ook passiviteit kan onderbouwen.
Een wat meer eenvoudig ‘pro en contra’ kan dat ook. Maar trek niet te snel een algemene, laat staan rotsvaste conclusie.
5 pro’s en contra’s over de huidige samenleving – macht, inzet en vervreemding
‘Dat slim-zijn in domheid verandert, ligt besloten in de historische tendens.’
1a – De exploitatie van de natuur leidt tot grotere biologische kennis.
1b – De massieve exploitatie van de natuur heeft de nieuwsgierigheid erover doodgeslagen.
2a – De popcultuur dwingt de mensheid muzikaliteit te ontwikkelen.
2b – De popcultuur heeft in toenemende mate de eigen persoonlijke smaak opgeheven.
3a – De alom expanderende digitalisering leidt tot een unieke mondiale participatie.
3b – Uiteindelijk maakt de overmaat aan toegankelijke kennis het onmogelijk deze nog te behappen en een totale wirwar van losse feiten te vermijden.
4a – We weten ‘alles’ van het klimaat.
4b – Nu we alles weten, zijn we duidelijk te laat.
5a – Hoger onderwijs is nu voor ieder toegankelijk, een ware emancipatie.
5b – Nu hoger onderwijs voor ieder toegankelijk is zullen meer en meer de algemene kennis en wereldbeschouwelijke oriëntatie eruit worden verwijderd. Dat is de creatie van de domme en eenkennige specialist.
Dit zijn dilemma’s die tot nadenken dwingen. Niks geen vrije ratio! Wel ligt voor de hand dat hoe dan ook de mens in redelijkheid probeert te werken, hoe vaak dit ook misgaat door persoonlijke en vooral maatschappelijke factoren. En dat mogelijk die redelijkheid aan steeds grotere beperkingen onderhevig wordt. Raakt dat ‘misgaan’ het redelijke Verlichtingsdenken in de kern?
Wat dat laatste betreft zijn Horkheimer en Adorno belangrijke denkers. Hun werk leidt ertoe steeds de cultuurfilosofische en politieke vraag te stellen: overschat de ratio zichzelf niet? Een esthetisch aansprekende visie, zoals die van de Verlichting, met de grote belofte van de mens die zijn onmondigheid afwerpt (volgens Immanuel Kant, 1724-1804), is die uiteindelijk wel rationeel, is die meer dan wishful thinking? Is het niet eerder de kunst om van de redelijkheid de kant van de onredelijkheid ook te erkennen. Vice versa.
Het gaat om een historische kritiek die telt. Is het ware gewicht of de juiste omvang ervan ooit vast te stellen, zoals Horkheimer en Adorno proberen?
Pessimisme of ruimte voor optimisme? Veel vragen ineens. Sommigen zeggen: ‘Filosofie = vragen stellen.’ Tja, daar ben je dan mooi klaar mee…
Bron: Max Horkheimer, Theodor Adorno, Dialectiek van de Verlichting, Filosofische fragmenten, Vertaling Michel van Nieuwstadt, Uitgeverij Boom, Amsterdam 2007.
Max Horkheimer (1895-1973)
Theodor Adorno (1903-1969)