donderdag 11 oktober 2018
Opium van het volk
‘Opium van het volk’, de uitspraak van Marx die zo vaak verguisd is en zo slecht begrepen. Opium van het volk: de onthulling van de verhulling.
De vorige blog attendeerde op het meesterwerk van Theun de Vries: ‘Ketters, Veertien eeuwen ketterij, volksbeweging en kettergericht’. Dit dikke boek laat tal van ketterbewegingen uit de geschiedenis zien. Het toont aan dat religieuze strijd en burgeroorlogen heel vaak in wezen om een klassenstrijd draaiden. Terwijl de staat, de machthebbers en de rijken hun christendom optuigden met rituelen waaraan iedereen mee diende te doen, komen uiteindelijk de armen, onderdrukten, de slaven en arme boeren en soms een verlicht deel van een opkomende burgerij in opstand tegen die dwingende macht van de kerk.
Religieuze strijd verhult de strijd die echt wordt gevoerd, de klassenstrijd, de sociale strijd, die door repressie nog niet volledig openlijk uitgesproken kan worden. Steeds weer zijn het echter de armen en onderdrukten die ketterse bewegingen vormen.
Tal van voorbeelden zijn in ‘Ketters’ te vinden. Zo schrijft De Vries over de religieuze strijd in de 15e eeuw: ‘Het ging niet zonder interne schokken. De controversen hadden zich als zo vaak in godsdienstig gewaad gehuld. De arme lagen van het Boheemse volk in stad en land, die nog maar net bezig waren een eigen klasse te vormen, een soort ‘vierde stand’, hadden op dat ogenblik geen andere leiders dan de chiliastische priesters van het extreme type.’ (p. 438)
Chiliasme: het perspectief van de eeuwige vrede dat in het normale wereldse leven niet kan worden bereikt, waarmee dus de verlossing elders wordt gedacht. Een verlossing die wenkt, de armen zijn het immers meer dan zat nog langer onderdrukt en uitgesloten te worden. Hun religieuze strijd is echter óók de verhulling van de eigenlijke klassenstrijd.
Wanneer Marx zich in 1843-1844, zijn vroege jaren van vorming en reflectie in gezelschap van linkse door Hegel beïnvloede jongeren, met de religiekritiek en vooral met Feuerbachs filosofie heeft bezig gehouden, komt hij tot de conclusie dat de tijd van het verhullen voorbij is. Het proletariaat rammelt aan de poorten van de macht. Partijvorming en organisatie worden mogelijk. De consequentie is dat de nieuwe klasse openlijk kan optreden. De verhulling voorbij.
In dat kader kijkt Marx vooruit én terug. Dan schrijft hij over de religie als vorm van strijd die nog verhuld en vervreemd is, maar nu wacht op de openlijke omslag, de gedaante van de klassenstrijd, die eigenlijk al lang aan de orde is.
Zelfs Georg Hegel schreef al in zijn ‘Rechtsfilosofie’ over de uitbuiting van de arbeidersklasse, zonder hier overigens nog de conclusies van openlijke strijd aan te willen verbinden, zoals Marx dat nu wél gaat doen.
Wat schrijft Marx? Onder meer dat de religiekritiek niet meer nodig is, omdat de openlijke politieke emancipatie nu op de agenda gezet moet worden: ‘Voor Duitsland is de kritiek op de religie in hoofdzaak geëindigd en de kritiek op de religie is de voorwaarde van alle kritiek.’ (p. 87)
Daarna, à la Ludwig Feuerbach: ‘De grondslag van de niet-religieuze kritiek is: De mens maakt de religie, de religie niet de mens. De religie is namelijk het zelfbewustzijn en het gevoel van eigenwaarde van de mens die zichzelf óf nog niet gevonden óf al weer verloren heeft.’ (pag. 87)
De religie als nog onvolmaakte uitdrukking van de strijd tegen onderdrukking en ellende. Marx zegt dan ook: ‘De religieuze ellende is tegelijk zowel de uitdrukking van de werkelijke ellende, als het protest tegen de werkelijke ellende. De religie is de verzuchting van het gekwelde schepsel, het gemoed van een harteloze wereld, evenals zij de geest van geestloze toestanden is. Zij is het opium van het volk.’ (pp. 87-88)
Het gaat om ‘protest’, om de verhulling van de strijd die al wel speelt, veel meer dan om bedwelming door nog onvolmaakte visies. De vorm moet opengebroken worden, de sociale politieke strijd centraal gesteld.
Marx zegt dus beslist niet dat religie alleen maar onzin is, maar eerder een nog een vervreemde, ongeëmancipeerde vorm van de onvermijdbare strijd. Marx, kritisch refererend aan Hegel: ‘Het is dus de taak van de geschiedenis, nadat de andere wereld van de waarheid (dus die van de religie) is verdwenen, de waarheid van deze wereld te bewerkstelligen.’ (p. 88). De ‘waarheid van deze wereld’, dat is een uitdrukking die hij aan Feuerbach ontleent, maar hier uitwerkt met de dynamiek van Hegels dialectische filosofie, gericht op een revolutionerende verandering. Kort gezegd: een oproep tot actie, tot revolutie.
Actie in het hier en nu, niet langer gericht op een eeuwigheid elders. Verlossend, maar het gaat dus om een heel andere soort verlossing, een heel praktische.
En nog veel meer. Het zijn onthullende bladzijden, pas helemaal te begrijpen tegen de achtergrond van de discussies onder kritische jongeren en filosofen in Duitsland én Marx’ eigen ontwikkeling. Lees deze eerste, spannende bladzijden van dit artikel maar meermalen met aandacht.
In andere woorden herhaalt Marx hetzelfde. Het tekent zijn positie, is beslist niet denigrerend ten aanzien van de religie, maar zoekt de historische plaatsbepaling, die een nieuw politiek perspectief opent. Dat van strijd om de sociale macht voor de onderdrukte klassen.
Verbergen lijkt niet meer nodig. Misschien een al te optimistische gedachte, als men wat Marx voor het Duitsland mogelijk acht voor de hele mensheid mogelijk zou achten. De sociale en klassenstrijd kan echter wel gevoerd en uitgesproken worden.
En nu dan? Regressie van de geschiedenis? De ongerichte klassenstrijd neemt keer op keer weer de vorm aan van religie. Dat vraagt om nieuwe, verder gevormde emancipatie.
Niet alle religieuze strijd hoeft een klassenstrijd te zijn. Of toch? Zijn het ooit de rijken die deze voerden zonder een motief van eigenbelang? In ieder geval is de positie van tal van jongeren en groepen in het geding, die uitgebuit worden, zowel zichtbaar en duidelijk als in nieuwe verhullende, vervreemde vormen.
Het is tot aan de dag van vandaag vaak bitter noodzakelijk de onderliggende motieven van strijd en geweld en de daarbij gekozen bewoordingen te ontdekken. Gewelddadige strijd moet worden afgewezen, maar een zuiver negatieve, disciplinerende en niet onderzoekende houding daarover brengt de wereld zó weer terug naar de repressie van de middeleeuwen. Met varianten van al die bloedige verschijnselen die Theun de Vries in zijn ‘Ketters’ zo onthullend heeft beschreven.
Aan het einde van de Koude Oorlog heeft in Rusland de Orthodoxe Kerk schielijk weer haar oude positie teruggepakt. En vandaag de dag is er internationaal veel ellende waarbij de dogma’s de straat weer trachten beheersen. Er is weer veel te doen rondom religie en identiteit, waarvan daarom de werkelijke drijfveren benoemd en besproken moeten worden.
Marx zag dat beslist goed: er is uiteindelijk maar één weg, en dat is ‘vooruit’, emancipatie en opheffing van de ongelijkheid en het cynisme. Sociale strijd, open, solidair en zonder dogma’s.
Bronnen:
Karl Marx, Bijdrage tot de kritiek op Hegels rechtsfilosofie, Inleiding, in Karl Marx, Over godsdienst, staat en het joodse vraagstuk, 2e druk, Uitgeverij Pegasus, Amsterdam 1979, pp. 87-105.
N.B. Deze tekst is dit jaar opnieuw verschenen, samen met enkele andere klassiekers, zie Uitgeverij Vantilt, Nijmegen.
Theun de Vries, Ketters, Veertien eeuwen ketterij, volksbeweging en kettergericht, Uitgeverij Querido, Amsterdam 1982.