maandag 5 september 2011

Economie, staat en leiderschap


In 1989 viel de Berlijnse muur en in 1991 stortte de Sovjet Unie in. Eén van de oorzaken was de rigide planeconomie, die vaak contraproductief was of als zodanig werd ervaren. De planeconomie leek te hebben afgedaan.

Internationaal braken de hoogtijdagen van het neoliberalisme aan, ook in Nederland werden steeds meer sectoren geprivatiseerd en gedereguleerd. Sinds de kredietcrisis van 2007 is het echter permanent crisis en zowel in de VS als in Europa zien we verschillende gezichten van die crisis, monetair, de staatsfinanciën niet meer op orde te krijgen, consumenten die afhaken, ingestorte woningmarkt, in veel sectoren beperkte mogelijkheden van ontwikkeling van de reële economie, werkloosheid (enzovoorts) en actueel is in veel landen de uitzichtloze situatie voor jongeren.

Heeft de zogenaamde vrije markteconomie nu ook afgedaan? Zo zeker is dat niet, maar zekerder lijkt dat die in de (nabije) toekomst wel een keer heeft afgedaan. In de kranten verwijten economen dat de politici angstig zijn en onvoldoende ondernemen. Ze hebben gelijk, het gaat om lapwerk met al geruime tijd heel uiteenlopende ideeën wat er te doen staan, maar vrijwel alle gericht op de korte termijn. Ieder doet zijn zegje, en dat was het dan. Geen eenheid en weinig visie. In de kranten zijn echter ook veel verwijten aan het adres van de economen zelf te vinden. Zij weten geen oplossingen en ook hier bestaat een lappendeken van kortere termijn ideeën, zonder een sterke overtuiging die verenigend werkt.

In de Volkskrant van 3 september stelt ook de PvdA-politica en econome Esther-Mirjam Sent dat in Nederland de angst regeert. Ook meent ze dat erkend moet worden dat de economie sterk door emotie wordt gestuurd. Maar ja, doorlezend vind je in dit verhaal wél psychologie, maar ook weinig aanzetten de grote crisis op te lossen. De structurele maatschappelijke problemen hebben een emotionele kant, maar of dat alles is?

Als economie door emotie wordt gestuurd, komen we trouwens weer in de buurt van een mogelijke planeconomie. Immers, dan kan de economie ook door een politieke wil, een duidelijke politieke richting worden gestuurd. Misschien komt daar de angst van politici wel vandaan. Als zij echt gaan sturen wordt de facto het neoliberalisme ondermijnd, dus de eigen ideologie en het eigenbelang. Een neoliberaal die echt leiding geeft is een vleesgeworden tegenstrijdigheid.

Uit het derde deel van Das Kapital  van Karl Marx kennen we de zogeheten wet van de tendentiële daling van de winstvoet. Het is een omstreden theorie, maar ook Marx geeft zelf al aan dat een dergelijke tendens niet altijd werkt. Door de relatieve afname van de factor arbeid in de ontwikkeling van het productieproces komen – zo luidt deze ‘wet’ – de winsten steeds meer onder druk te staan. Maar dit – geeft Marx aan – is niet zo of minder het geval door een aantal tegentendensen, zoals de intensivering van de arbeid, het aanboren van internationale nieuwe markten en door innovaties. Maar lijkt het erop dat juist de mogelijkheden van dergelijke tegentendensen, zowel in de industrie als in de dienstverlening op dit moment zijn uitgewerkt, of in ieder geval minder sterk werken. De markten zijn geglobaliseerd, kennis wordt in zeer korte tijd verspreid en kan door ieder snel worden toegepast, nog slimmer werken kan wel, maar de concurrent doet binnen enkele dagen precies hetzelfde.

In mijn boek Marx, zó gelezen (Damon 2005) pleit ik in het artikel ‘Korter werken wanneer dat kan’  voor een andere economie, meer gericht op welzijn en zorg, met mogelijk korter werken voor de werknemer en vooral met een betere balans van sociale sturing en productie. Dat artikel is niet af, ik ben er zelf ook niet helemaal zeker over. Economie is complex, en er moet vooral ook een bereidheid, een politieke wil bestaan meer sociaal te sturen, en zo nodig meer belasting te betalen en inkomens te nivelleren.

Maar de diepe aanhoudende crisis geeft wél argumenten voor een dergelijke visie. Of voor de richting waarin deze gezocht moet worden. Laat ik het een sociale democratische planeconomie noemen. Dat is nog abstract natuurlijk, een aanduiding van de richting, die verder geconcretiseerd zou moeten worden. Dat betekent dan óók een politieke strijd, tégen het neoliberalisme dat vastzit in korte termijn schijnoplossingen. De toekomst van de mensen en de aarde, het welzijn, de bestrijding van armoede, veiligheid en het milieu vragen om ‘grote’ oplossingen. Meer planmatig lijkt beslist nodig.

Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz pleit in zijn boek ‘Vrije val’ (Spectrum 2010) voor meer goede regulering, toezicht in de economie en eigenlijk voor een geheel hernieuwde Keynesiaanse samenleving. Staat dit ver af van een sociale democratische planeconomie? Waarom zou geen economie mogelijk zijn waarin op deelgebieden een grote vrijheid en productieve marktprincipes werken, maar waarin in de kernsectoren van de maatschappij de overheid werkt, beheert, zo nodig stimuleert en goed toeziet? Zelfs voor de korte termijn zou dat al vruchtbaar zijn. De Nederlandse overheid heeft na het overmatig dereguleren en privatiseren te weinig voor de hand liggende bijsturingmogelijkheden, en weet uit armoede dan niets anders te bedenken dan op uitkeringen, zorg, welzijn, onderwijs en cultuur te bezuinigen. Daar wordt geen economie beter van. Mensen ook niet dus.

De armoede van het huidige economisch beleid is de armoede van het neoliberale extreme marktmechanisme. Gaan politici echt wat doen, dan zullen zij dat systeem aantasten, in weerwil van hun eigen gelijk en belangen. Het is dus hoog tijd voor een heel andere politiek. Een andere politieke logica, sociaal en democratisch, maar wel helder en doortastend.