maandag 14 oktober 2019

De jonge filosoof René Descartes




–  Er is één ding dat ik hier met de grootst mogelijke nadruk wil zeggen, namelijk dat iedereen zich er stellig van moet overtuigen dat kennis, hoe verborgen ook, niet uit gewichtige en obscure, maar alleen uit gemakkelijke en algemeen voorkomende dingen moet worden afgeleid. –

René Descartes (1629)


Ben je in filosofie geïnteresseerd? Zo ja, heb je wel eens een boek van René Descartes (1596-1650) gelezen? Flinke kans van niet, er zijn verschillende tendensen in de filosofie die een andere kant op kijken.
     Bijvoorbeeld de vrij massale omhelzing van Spinoza in Nederland, waardoor soms Descartes wel overgeslagen lijkt te kunnen worden. Sterker nog speelt het uit diverse populaire aanvankelijk door vooral buitenlandse bronnen opgediende postmodernisme. Nog algemener misschien is de veronderstelling dat wat rationalisme genoemd wordt kan leiden tot een onkritisch bijeen knutselen van ideeën die inhoudelijk en maatschappelijk onjuist zijn. Rationalisme klinkt eenzijdig.

Dit, terwijl Descartes’ inzet nu was de wetenschap te bevrijden van onhelder denken. Hij wil een heldere filosofie, geen scholastieke kronkels en disputen meer. Liever een nieuwe start maken, uitgaan van wat evident helder is, en daarom een basis kan vormen voor ware kennis. Op zoek naar stevigheid en helderheid in filosofie en wetenschap.
     In feite gaat het om kennistheorie, die zich niet alleen richt op kwesties rondom de termen waarheid en onwaarheid, maar vooral ook op het zoeken naar een praktische methode om tot kennis te komen..

Deze inzet van Descartes start al vroeg in zijn leven. In 1629, dus op vrij jonge leeftijd, schrijft hij het niet afgemaakte werk ‘Regels om richting te geven aan het verstand’. Daarin, met wisselende accenten van belangrijkheid, is al veel te vinden dat in de latere meer bekende werken naar voren komt.
    Vrij jong was Descartes dus nog. Wel vaker zijn jonge filosofen scherp en verdient hun jeugdwerk alle aandacht. Bijvoorbeeld om later werk beter te kunnen plaatsen, vaak ook om inhoudelijke noties. Denk bijvoorbeeld aan Spinoza of Marx. Bijna altijd gaat het dan ook om onafgemaakt werk. De filosoof zoekt nog en weegt af, kan nog geen consistent verhaal afronden, of vindt al gauw zijn vroegere werk niet meer van belang, wanneer rijpere versies mogelijk blijken.

Descartes zoekt in zijn ‘Regels’ uitgangspunten en methodes. De waarneming speelt in het kenproces een rol, maar leidt niet automatisch tot inzicht. Het verstand speelt de rol te bezien wat in de waarnemingen en ideeën zeker is. Wat evident en zeker is, is vaak eenvoudig, dus ook eenvoudig in te zien, en van deze basiskennis moeten verdere inzichten logisch worden afgeleid.
    Het verouderde scholastieke denken zal vervallen wanneer de wetenschapper en filosoof zich inderdaad richt op wat zeker en helder is, daarin bestaat de basiswaarheid. Dit herhaalt Descartes meer dan eens als de kern van zijn betoog in de ‘Regels’ zoals in Regel IX: ‘We moeten ons geestesoog geheel op de kleinste en gemakkelijkste dingen richten en daar lang bij stilstaan, totdat we eraan gewend raken de waarheid helder en onderscheiden in te zien. (p. 282)
    En let op de mooie term ‘geestesoog’, waarnemen en denken tegelijk?

Dus het gaat om de gemakkelijkste dingen (?). Het is de strijdbare aanname van de jonge filosoof die quasigeleerdheid bestrijdt. Kennis moet nuchter zijn. Letterlijk wijst hij obscurantisme af: ‘Er is één ding dat ik hier met de grootst mogelijke nadruk wil zeggen, namelijk dat iedereen zich er stellig van moet overtuigen dat kennis, hoe verborgen ook, niet uit gewichtige en obscure, maar alleen uit gemakkelijke en algemeen voorkomende dingen moet worden afgeleid.’ (p. 283)
    De wetenschap dient zorgvuldig te zijn en overhaastheid wordt aan de kaak gesteld. De waarheid vereist inspanning: ‘Sommige mensen hebben immers vaak zo’n haast met het onderzoeken van stellingen dat ze met een dwalend verstand aan de oplossing beginnen, voordat ze hebben opgemerkt aan welke kenmerken ze het gevraagde kunnen herkennen als ze erop stuiten.’ (p. 316)

Descartes’ ‘Regels’ loopt vooruit op het daarna verschenen werk, op zijn verdere kennistheorie, met dezelfde ingrediënten, waarbij soms verder strekkende uitwerkingen worden genoemd. Denk aan zijn dualistische visie en aan een ‘bewijs’ van het bestaan van god. Vooral loopt het, ook door de gekozen bewoordingen vooruit op zijn expliciete accent op het bestaan als zekerheid voor het denken, ‘Ik denk, dus ik ben.’ Descartes’ beroemde ‘Cogito’.
      Dat is dan een principe dat zich richt op verdere zekere kennis, maar dat ook altijd leidt tot veel discussie, want wat vermag het verstand, de ratio nu eigenlijk? Het verstand kan de basis vormen van een heel kritische filosofie, maar ook van rotsvaste dogma’s. Hoe dan ook, Descartes inzet is kritisch, zoekend naar zekerheden wanneer de oude middeleeuwse dogma’s losgelaten moeten worden.

Hier ontstaan wezenlijke vragen waarover tot op de dag van vandaag discussies gaande zijn. Als te vaak wordt dan Descartes’ aanpak gelijkgesteld met ‘het rationalisme’, waarna vanuit die ‘samenvatting’ het goede, het kind met het badwater wordt weggegooid. Maar als je ‘Regels’ leest zie je dat zijn rationalisme in ieder geval niet betekent dat je alle bedachte fantasieën maar moet volgen.
      Descartes bestrijdt juist de obscure dingen van de toen bestaande wetenschap en sluit aan bij de stroom van nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen, waarbij hij zelf een belangrijke rol vervult in de wiskunde. Het gaat er in zijn rationalisme eerder om dat er ideeën zijn die zo helder zijn dat ze een uitgangspunt voor verdere visies kunnen vormen, mits correct afgeleid. Zoals over ideeën over het reële bestaan van de mens en de natuur, met alle voortvloeisels van dien.

Vanuit Descartes’ denken worden de denktradities opgebouwd, waarin veel latere kennistheoretische thema’s opduiken, zoals bij Immanuel Kant, Georg Hegel en in kentheoretische discussies in het marxisme. Dit tegelijk in kritische interactie met andere visies, zoals het Britse empirisme.
    Maar óók – misschien onverwacht – lijkt ‘de rationalist’ Descartes hier als een voorloper van de logisch-positivistische Wiener Kreis en Ludwig Wittgenstein op te treden. Immers, hij zoekt naar eenvoudige, basale, zekere uitgangspunten, waarop de meer gecompliceerde waarheden logisch van moeten worden afgeleid. Dat moet leiden tot een consistente en sluitende systematiek.
     Het is het zoeken naar een consistente logica die zowel bij Descartes als de logisch-positivisten uiteindelijke vastloopt omdat alle (maatschappelijk) leven zich niet in één eenvoudige logica laat vangen. Althans tot nu toe, maar zoekt de hedendaagse natuurkunde niet nog altijd naar enkele fundamentele basisprincipes van alle bestaande? Het woord rationalisme, dat lijkt te zeggen dat de ratio de dingen bedenkt, schiet tekort om Descartes’ inzet in diskrediet te brengen, maar ook om deze inspanning voldoende te verdedigen.

Descartes is interessant. Zij vroege werk pleit voor een onderzoekende houding die noodzakelijk is als het om niet onbelangrijke zaken gaat. Hij is eerlijk in zijn redeneren. Waar het betoog hapert, kan de lezer het volgen. Daar konden erop volgende denkers kritisch op voortbouwen, zoals Spinoza, Leibniz en Hegel.
     Zo stapelt de kennis zich op, bij voorkeur op basale uitgangspunten, die blijven inspireren. Latere denkers sluiten zich daarbij aan, ook al zijn er altijd weer beslissende inhoudelijke verschillen.
    Descartes’ ‘rationalisme’ doet er nog toe, zolang dat rationele niet tot een rotsvast dogma wordt. Dat was het bij hem zelf ook niet.
    Op een praktisch alledaags niveau gedacht: is het zo gek te doen wat Descartes’ idee was, van kleine heldere waarheden ‘de rest’ afleiden? Consistent denken gevraagd! Best nog nuttig vandaag de dag.






Bron: Erik-Jan Bos, Han van Ruler (red.), René Descartes, Bibliotheek Descartes in acht banden, Band 1, daarin o.m. Regels om richting te geven aan het verstand, ingeleid en geannoteerd door Han van Ruler, Uitgeverij Boom, Amsterdam. De drie citaten op pp. 282, 283, en 316.





 
René Descartes (1596-1650)