vrijdag 10 juli 2015

1888: Joseph Dietzgen, Kennis en waarheid


In de vorige blog gaf ik een vertaling van een politieke tekst van Joseph Dietzgen uit 1876. Dietzgen ging in zijn werk vooral in op filosofische vragen en bekritiseerde het opkomende neokantianisme.
      Vragen over kennis achtte hij van groot belang voor de arbeiderspartij, onder meer om ideologische formuleringen te begrijpen. De arbeidersklasse moest volgens hem over een heldere kennistheorie beschikken.

Het tweede korte stuk dat ik onlangs vertaalde voor www.marxists.org gaat over de kennistheorie en ideologie. Het is in 1888, kort voor zijn dood geschreven en nadien gepubliceerd.
      Dietzgen schreef vaker korte stukken die als het ware een stukje van de legpuzzel vormen van de theorie als geheel. Want hij meende dat je moeilijke theorie het beste stukje bij beetje kunt onderwijzen, in artikelen, brieven en zelfs in preken.

Dit vertaalde artikel kun je op internet vinden onder
https://www.marxists.org/nederlands/dietzgen/1888/1888kennis.htm

Het artikel van Joseph Dietzgen luidt als volgt:


Kennis en waarheid

De waarheid wil gekend worden, kennis wil waar zijn. Dit vraagstuk ligt door de natuur de mens na aan het hart en is erdoor in zijn hoofd gezet. De wetenschappelijke arbeid hieraan begint al met de eerste dagen van de Griekse filosofie. Een vanuit de traditie doorgegeven vooroordeel, dat tot op de dag van vandaag nog door de koppen spookt, maakte het vanaf het begin al moeilijk. Het vooroordeel namelijk dat de verschijnselen van de natuur en van het leven ‘louter schijn’ zouden zijn en dat de waarheid van de verschijnselen gescheiden en verborgen zou leven, dat zij geheim zou zijn.
    Is de waarheid bestendig of veranderlijk? – Dat was de eerste vraag van de kennistheorie. Parmenides bepleitte haar bestendigheid, het eeuwig onveranderlijke zijn. Heraclitus richtte zich op het tegendeel en vindt dit in de onophoudelijke wisseling, het eeuwig vloeien. Daarna komen de sofisten die beweren dat dit geschil irrelevant zou zijn, want er bestaat geen waarheid en geen wezen der dingen, maar slechts redeneerkunst, waarmee je plausibel maakt, wat je plausibel wilt maken.
    Tegenover deze dialectiek van de sofisten stelden Socrates, Plato en Aristoteles het geloof aan de waarheid. Zij maakten zich meester van de sofistische redeneerkunst, stelden deze in dienst van de waarheid en grondvestten daarmee de nieuwe dialectiek, die woorden en begrippen niet gebruikt om een of ander willekeurig X geloofwaardig of waar te maken, maar die het ware niet alleen maar wil geloven of menen, maar wil weten en kennen.
    Sindsdien is uit de dialectiek een wetenschap van de kennis, een kritiek van de rede ontstaan. Heeft zij de waarheid leren kennen, de kennis waargemaakt? Deze vraag is heel scherp en moet om tot een antwoord te komen scherp worden overwogen.
    In de nieuwe tijd is de natuurwetenschap als bemiddelaar opgetreden en heeft het vraagstuk eerder praktisch dan wetenschappelijk opgelost. Zij heeft de kennis waar gemaakt, toen zij door natuurkennis bewees dat de mens een waar kennisvermogen bezit. Zij heeft het geloof aan de waarheid dusdanig bevestigd en het bewustzijn over de mogelijke kennis zo omhoog geholpen, dat de twijfel hieraan en de sofisterij onwetenschappelijk is geworden. Maar ook de dialectici zelf, die de kennis tot speciaal studieobject hebben gemaakt, hebben aan de oplossing van het oude raadsel wezenlijk bijgedragen.
    De praktijk van de natuurwetenschap is zo met succes bekroond, dat op dit gebied onze vraag geen vraag meer is. Men weet daar de waarheid te onderscheiden en de kennis waar te maken, te staven. In het maatschappelijk leven, op politiek-economisch gebied, is de sofistiek echter nog altijd troef en bewijst feitelijk dat de verheffing van de dialectiek tot populaire wetenschap een eis van deze tijd is.
    Op politiek-economisch gebied gaat het om het algemene en het bijzondere in zoverre, dat het om de belangen van de maatschappij in het algemeen gaat en om de verhouding tot haar bijzondere leden. Waarheid en kennis kunnen daar de vrede niet tot stand brengen, maar toch wel wezenlijk bevorderen. De waarheid is een macht, omdat het algemene een macht, een niet te weerstane macht is, waaraan het bijzondere zich moet voegen en moet onderschikken. De belangen van het algemene, de menselijke maatschappij en haar afzonderlijke leden hangen ineengestrengeld samen. Deze innige samenhang kan niet verbroken, maar wel verklaard en gekend worden. Hier heeft de kennis hetzelfde te presteren, waar zij op natuurwetenschappelijk gebied dagelijks en meesterlijk voor zorgt.
    Waarheid en kennis niet alleen praktisch bevestigen, maar tot een theoretische specialiteit maken, is vereist in de strijd tegen de sofisten van de sociale ontwikkeling, die de belangen van enkele klassen met woordkunst op de troon van de waarheid willen verheffen. Of zij daarbij de naam van deze godin met voorbedachten rade of uit gebrek aan kennis misbruiken is weinig van belang in vergelijking met de betekenis van de notoire kwestie zelf.