maandag 27 augustus 2012
Karikatuur als argument
Wie kent vandaag de dag Theodore Dalrymple niet? Hij is de ideoloog van rechts, die schrijft over sociale voorzieningen en het nuttige bestaan ervan betwist. Hij argumenteert echter nogal droevig. Valse generalisaties en deze vervolgens met een vette nadruk herhalen, dat is het zo ongeveer. Uit de praktijk kent hij voorbeelden van door links – bijvoorbeeld sociaaldemocraten – in het leven voorzieningen die in een bureaucratie zijn uitgelopen en waarvan gebruikers passief gebruik maken. Die voorbeelden kennen u en ik ook. Maar zeggen wij dan ook dat alle sociale voorzieningen zo werken? Dalrymple wel.
Zijn redeneerschema is ongeveer als volgt. Dalrymple start zijn betoog met een soort wetenschappelijke definitie of pakkende volzin, zodat hij lijkt op een nauwkeurig redenerend filosoof, vervolgens komt het slechte voorbeeld, daarna wordt dat geldend verklaard voor de meeste praktijken en tenslotte worden die slechte sociale praktijken nog wat keren herhaald. Afschaffen dus maar, is dan de voor de hand liggende boodschap.
Triest dat in bezuinigingstijd hiervan gebruik gemaakt wordt. Een poosje terug, 14 juli jl., publiceerde De Volkskrant een samenvatting van een stuk van Dalrymple dat verscheen in Christen Democratische Verkenningen, een blad van het CDA dus. De pakkende titel van De Volkskrant zegt al genoeg over inhoud en uitkomst: ‘Solidariteit ondermijnt compassie’. Dat doet het goed in en buiten verkiezingstijd voor wie op sociale voorzieningen wil bezuinigen.
Ook hier de geschetste argumentatiestructuur. De start bestaat uit enkele nette zinnen over ‘woorden’ die zowel een denotatie als connotatie kennen. Dan wordt vanuit Oxford English Dictionairy een definitie gegeven van solidariteit. Volgens Dalrymple moet solidariteit voortkomen uit een subjectieve identificatie met degene op wie zij is gericht. Dan volgt een verhaal over zakkenvullers in sociale voorzieningen en de gezondheidszorg, en wordt gezegd dat Dalrymples eigen ervaring is dat die subjectieve betrokkenheid ontbreekt en het vooral brutale behoeftigen zijn die zich de voorzieningen eigen maken. Ook zegt hij nog dat er ‘geen ontsnapping mogelijk is aan de opdringerige walm van goede bedoelingen.’ Het eindigt met de suggestie dat compassie, de emotie die we voelen als we anderen zien lijden, eigenlijk alleen bestaat buiten de bestaande sociale voorzieningen.
In deze stappen is dan het volgende gebeurd: enkele voorbeelden worden leidend gemaakt voor alle sociale gedrag. Binnen de instituties is alles slecht en het goede moeten we dus zelf daarbuiten zoeken. Het betoog neemt je verleidelijk mee. Maar vergeten wordt dat solidariteit niet alleen subjectief is, maar ook een objectieve kant kent. Alle mensen kunnen problemen krijgen, dus waarom zou je niet gezamenlijk naar oplossingen zoeken? Binnen de zorg bestaan ongetwijfeld bekritiseerbare voorbeelden, maar zeker ook veel positieve. En waarom zou solidariteit tegenover compassie staan? Mensen kunnen ook werken in de zorg omdat zij zich echt betrokken voelen met anderen en graag dat werk voor die anderen doen.
Sociale voorzieningen moeten zowel betrokken als doelmatig zijn. En compassie en solidariteit bestaan op tal van plaatsen, ook in vrijwilligerswerk en voor de eigen familie of buurt. Maar dat solidariteit altijd compassie ondermijnt is gewoon onzin. Beide begrippen hebben namelijk veel met elkaar te maken. Mensen zitten in het leven in het zelfde schuitje, ze hebben elkaar dikwijls nodig. Sociale collectieve arrangementen kunnen daaraan bijdragen. Bovendien kunnen mensen hierop beroep doen als de eigen omgeving niet in staat is voldoende zorg of hulp te bieden, en dat past in een beschaafde wereld. Wanneer het CDA het maatschappelijk middenveld wil promoten is dat prima. Ze kunnen dat beter doen zonder de valse generalisaties en eenzijdigheden van Theodore Dalrymple. Compassie en solidariteit gaan prima samen!