maandag 16 januari 2017

Joseph Dietzgens marxisme en anarchisme


Van sommige oude socialisten kun je heel wat leren. Vorige blogs gingen over Joseph Dietzgen (1828-1888). Nu er zoveel gesproken wordt over de zwakte en leegte van links, en dat er toch vooral moet worden samengewerkt, laat deze werkman en filosoof iets bijzonders zien. Marx’ oproep tot de vereniging van de proletariërs van alle landen neemt hij serieus, maar van een leegte is bij hem helemaal geen sprake. Je kunt prima samenwerken en je eigen principes hooghouden. Ook als de druk groot is.
      Samenwerken houdt per definitie toch in dat je dat doet met mensen die er verschillen op nahouden? Samenwerken met volledig gelijkdenkenden heet toch heel anders?

Wat liet Dietzgen dan zien? De vorige blog liet iets van zijn leven zien. In 1884 besloot hij voor de derde en laatste keer te emigreren naar de Verenigde Staten. Hij woont dan tot 1886 in Hoboken bij New York en daarna in Chicago. Met de leiding van de Amerikaanse socialistische arbeiderspartij, veelal geëmigreerde Duitse arbeiders, botst het keer op keer. Hierin verdedigt Dietzgen een revolutionaire marxistische koers, vooral tegenover een nogal beginselloos socialisme, dat de schijn ophoudt dat het zich zo goed aan de theorie houdt.
    Korte tijd nadat hij in Chicago is komen wonen, zijn hier grote demonstraties voor de achturendag en tegen politierepressie. Deze zijn georganiseerd door de vooral anarchistisch-socialistische en syndicalistische arbeidersbeweging. Op 4 mei 1886 wordt een bom gegooid, waarop de politie het vuur opent en vervolgens verschillende arbeidersleiders en redactieleden van de arbeiderskranten arresteert.

Acht arbeidersleiders, waaronder Albert Parsons en August Spies, komen voor het gerecht. Er wordt geen bewijs van schuld geleverd, maar toch worden zeven van de acht ter dood veroordeeld. Twee van hen zien hun vonnis veranderd in levenslang. Een van de ter dood veroordeelden sterft in zijn cel. Vier anderen worden daadwerkelijk opgehangen.

Wanneer op het hoogtepunt van deze strijd de arbeidersbeweging en de arbeiderspers in Chicago door de massale arrestaties van haar leiding is beroofd, biedt Dietzgen aan de redactie van drie anarchistisch georiënteerde kranten bladen op zich te nemen. Hij doet dit in het volle besef dat zijn eigen marxistische opvattingen verschillen van de ideeën van de gearresteerde arbeiders. Toch aarzelt hij geen moment in deze bres in de arbeidersbeweging te springen, ook al is hij normaal gesproken zelf meer met de filosofie bezig, dan met de dagelijkse strijd.

Deze daad van Dietzgen getuigt van veel moed en wordt door de politie met openlijke repressie tegen zijn gezin beantwoord. Maar ook leidt deze daad tot de nodige discussie. Temeer omdat Dietzgen bij de verdediging van zijn tactiek sommige verschillen tussen zijn marxistische visie en het anarchisme naar de achtergrond schuift, waardoor zijn eigen stellingname in het geding lijkt te komen. Maar hij is resoluut en wordt hierin gesteund door zijn vriend Friedrich Adolph Sorge, die sterk met Marx en Engels is bevriend.
    Marx gaf Sorge de leiding van de Eerste Internationale, toen het bestuur daarvan naar de Verenigde Staten verhuisde, na Marx’ conflicten met Michael Bakoenin. Sorge staat vierkant achter Dietzgen op dit moment van de klassenstrijd, terwijl Friedrich Engels Dietzgen wel wat ver vindt gaan. Sorge en Dietzgen kijken in deze kwestie ongetwijfeld breder.

Van hun kant verdedigen redactieleden van de anarchistische bladen Dietzgen tot aan zijn dood. Dit is het geval wanneer Dietzgen wordt aangevallen door Johann Most, die was overgegaan van de sociaal-democratie naar het anarchisme.
    De redactie van de anarchistische ‘Chicagoer Arbeiter-Zeitung’ schrijft dan: ‘Maar  wanneer de heer Most of zijn vrienden op zo’n manier argumenteren, dan willen wij hen tenminste erop wijzen, dat de heer Dietzgen reeds voor het socialisme streed en leed, toen de heer Most nog in zijn wieg lag. De heer Dietzgen heeft voor de zaak van de arbeiders de afgelopen veertig jaar minstens evenveel en waarschijnlijk nog veel meer gedaan dan de heer Most, met dit verschil, dat de heer Dietzgen zelfs zijn beste vrienden niets daarover vertelt.’

Joseph Dietzgen – op ’t laatst veramerikaanst tot Josef D. – sterft op 15 april 1888. Hij wordt begraven op een ereplekje, naast het monument voor de vermoorde arbeidersleiders, de zogeheten ‘Martelaars van Chicago’. Zijn graf is op het Friedhof Waldheim nog altijd te vinden vlak bij het voor hen opgerichte monument.

De gebeurtenissen te Chicago staan bekend als de ‘Haymarket Affair’ en hebben duidelijke sporen nagelaten: de strijd voor de verkorting van de arbeidstijd, de internationale viering van de 1e mei, en toch ook Dietzgens voorbeeld hoe je op het passende moment moet staan voor de eenheid in de strijd. En dat verschillen van ideeën daarvoor geen belemmering hoeven te zijn.

Dietzgen schreef eens dat als de sociaaldemocratische partij zo slap geworden zou zijn dat nog maar een klein groepje de rode vlag wil redden, hij zeker bij dat groepje zou zijn. Dat was niet zo maar een kreet. Dietzgen liet zien dat ook in moeilijke omstandigheden de socialistische doelen én de eenheid bevochten moeten worden.
      Blijvend, er niet voor weglopen. Dat liet hij zelf zien, en zo was hij in zijn vermeende radicalisme in Chicago op dat moment ongetwijfeld zowel strijdbaarder als verstandiger dan die socialisten die slechts van afstand aan het dogma vasthielden.







 Monument van de Martelaars van Chicago



Graf van Joseph Dietzgen