dinsdag 31 januari 2017

Heeft u dat ook wel eens …?


…. dat je emoties als het ware een beetje opgeschort worden? Dat je bijvoorbeeld in de krant leest dat Trump zich permanent laat influisteren door de fascist Bannon? Dat je als reactie rationeel als altijd denkt, ja, dat wisten we al? En dat als even later de kraan in de douche drupt je in woede ontsteekt? De drup heeft dat heus niet gedaan.

Zo’n opgeschorte emotie bereikte me pas ook toen het Onderwijsblad van eind januari net had gelezen. In dit blad van de AOb staat een grondige analyse van het vele overwerk dat de leraren in het onderwijs structureel treft. Wie wil er nog leraar worden, klagen de media. Nou, als je de werktijden ziet, kun je je voorstellen dat de leraar wel heel gemotiveerd moet zijn, wil hij/zij het nog even volhouden.
      Terwijl ik al jarenlang pleit voor flinke arbeidstijdverkorting en die ook hier van pas zou komen, nam ik het onderzoek maar even voor kennisgeving aan. Natuurlijk is het goed werk, en natuurlijk moet er actie komen, en natuurlijk moet de politiek ingrijpen, maar het is allemaal niet de eerste keer dat dit speelt. Zou een proportionele actie er nu echt komen?

Maar dan, er zit ook nog een bijlage bij datzelfde Onderwijsblad. Bijna weggegooid, een commercial van de zogeheten Dyade Academy.
      Wat lees je hier? Je kunt voor zo’n € 500,- binnen één enkele dag je professionaliseringsbudget opsouperen. Een glossy vol slogans en ongein moeten de leerkracht hier naar toe lokken. Leraren maken het verschil. Maak je niet druk, heb het druk. Van werkdruk naar excellent onderwijs. Druk, druk, druk (alsof het feest is). Druk hoort bij presteren. En nog veel meer zulke koppen. ‘Het is ook druk in het onderwijs.’
    Deze hersenspoeling, leve de drukte, wordt gegeven door de internationaal veelgevraagde (en dan uitgekotste?) trendwatcher Adjiedj Bakas. Ook een cabaretier doet mee, onze voormalige zwarte piet Heerschop, die aangekondigd wordt met: ‘Als geliefd BN’er was Peter Heerschop onder andere actief in de programma’s als ‘Ik hou van Holland.’’ En dit alles gaat dagvoorgezeten worden door een Mystery Guest. Enzovoorts, enzovoorts.

Ja, dan komen de emoties wel over de werkdruk. Hoe kan de vakbond in plaats van met alle leraren de straat op te gaan tegen het uit de hand gelopen overwerk er in trappen zulke vervreemdende lulkoek te verkopen? Voor een paar centen reclamegeld de leraar, de docent op het verkeerde been zetten?
    O, ja, in de glossy brochure van deze professionaliseringsprut staat één mogelijk goede zin: ‘En nu gaan we het anders doen!’ Ik geef er maar mijn eigen interpretatie aan, dat lucht op, bij zo’n verlate emotie.
      Anders doen, de straat op, de arbeid verkorten, de leraar ruimte geven en de bureaucratie verbieden. Het kan wel anders, ja!











vrijdag 27 januari 2017

Dietzgens kritiek op een religieus restant in Haeckels monisme


Gebrek aan originaliteit en lef kun je de ‘arbeidersfilosoof’ Joseph Dietzgen (1828-1888) niet ontzeggen. Een mooi punt om deze korte serie blogs over natuur, actuele politiek en Joseph Dietzgen voorlopig maar even af te ronden, is zijn kritiek op de darwinistische bioloog en monistisch filosoof Ernst Haeckel (1834-1919).

Haeckel heeft Darwin aan de man gebracht. Haeckel doet zelf onderzoek waarbij hij uiterst creatief te werk gaat. Hij ontdekt nieuwe aspecten van de evolutie van de natuur, maar gaat in volle vaart ook ver er een en ander bij te verzinnen. Wat toen en veel later nog tot heel wat discussies leidde. Is hij een groot man of een charlatan?
      Haeckel publiceert prachtige tekeningen over embryo’s van verschillende dieren en de mens, afgebeeld in verschillende ontwikkelingsstadia, om aan te tonen dat een levend wezen in zijn ontwikkeling in het klein de hele evolutie doormaakt.
      Een idee dat niet bleek te kloppen, en waarbij werd ontdekt dat die tekeningen ook wat in het voordeel van Haeckels idee waren bijgewerkt. Is dat onderzoeksfraude? Dat mocht toen al niet. Haeckel is echter heel assertief en verdedigt die creatieve bijwerking als pedagogisch noodzakelijk. De zogeheten vereenvoudigde afbeeldingen maken de moeilijke materie immers veel begrijpelijker? Presenteren kan Haeckel als geen ander, en aan ijdelheid ontbreekt het hem ook maar weinig.

Zo is er meer gedoe bij en kritiek op Haeckel. Maar vooral is hij nooit bang om consequenties van Darwins evolutieleer te benoemen en uit te dragen. Dat is een creatieve wetenschappelijke impuls, leidend tot mooie hypothesen, die soms echter gelijk maar als bewezen waarheid worden gebracht. Ook speelt later het verwijt dat bij Haeckel de evolutieleer een nationaalsocialistische trek krijgt, op basis van de idee van rassenverbetering en de ‘survival of the fittest’, waarbij in de geschiedenis ‘fittest’ vaak niet zozeer als ‘de best aangepaste’, maar als ‘de sterkste’ wordt geïnterpreteerd.
      Voor een deel zal dit een waarheid achteraf zijn. Anderzijds past dit wel bij Haeckels aanpak werkelijk alles in één wereldbeeld te willen gieten, waarbij hij eigen aanpassingen en wenselijkheden niet schuwt. Met die aanpak als voorbeeld geeft hij ook anderen interpretatieruimte om de evolutieleer naar believen in te vullen. Een slecht voorbeeld dus voor wetenschappelijke integriteit. Positief blijft dat zijn boeken, populair geschreven, bij duizenden worden verkocht. Niemand in zijn tijd draagt zo sterk bij de evolutieleer uit te leggen en aannemelijk te maken.

Die verkondiging gaat ver bij Haeckel. Hij maakt van de biologische evolutieleer een nieuwe filosofie, een darwinistisch en materialistisch natuurmonisme. Deze was en is omstreden vanuit de christelijke hoek, want de totale eenheid der dingen, in ontwikkeling zonder schepper of stuurman, getuigt van een streng atheïsme. Goddeloos, het materialisme ten voeten uit.
    En daar is Dietzgen het niet helemaal mee eens. Hij vindt dat Haeckels atheïsme en materialisme niet consequent zijn. Haeckels werk kent ook romantische trekken, een hang de totaliteit mooier of zelfs ‘metafysischer’ te maken dan die is. Misschien was het die trek die hem ver doet gaan in zijn filosofie en een idee doet verkondigen waarvan Dietzgen zegt: kijk liever eerst eens goed naar de verworvenheden van de geschiedenis van de filosofie in plaats van zo maar een nieuw idee er boven te stellen.

Waar valt Dietzgen over? Haeckel schrijft dat ‘bij de huidige stand van de organisatie van onze hersenen de laatste oergrond van alle dingen niet kenbaar is.’ Haeckel baseert zich hierbij niet alleen op de biologie, maar ook op de filosofie van Immanuel Kant en het neokantianisme. Die gaan ervan uit dat het ‘ding op zichzelf’ onkenbaar is. De mens verwerkt concrete verschijnselen die hij waarneemt maar die kennis blijft altijd een onoverbrugbare scheidslijn houden met de absolute werkelijkheid, de werkelijkheid zelf, ofwel de diepste bestaansgrond.
      Dietzgen nu vindt dat deze formulering en bijbehorende redeneerwijzen de resultaten van de geschiedenis van de filosofie miskent, met name ook de inbreng van Georg Hegel. Daartegenover meent Dietzgen dat alle kennis met de dingen zelf samenhangt, dat er altijd een relatie is en geen scheiding met de werkelijkheid. Kennis is altijd in ontwikkeling, zo ook in een ontwikkelingssamenhang met de werkelijkheid zelf. De formulering van het ene (ons denken op het ontwikkelingsniveau van onze hersenen) en de kloof met het andere (de absolute grond van de werkelijkheid, bijvoorbeeld god) is onwetenschappelijk en filosofisch te beperkt, niet realistisch en niet dialectisch.

In het benoemen van zo’n oergrond en daarmee van een scheiding, een kloof, dus de suggestie dat je ooit een absoluut begin en een mogelijk apocalyptisch einde zou kunnen, moeten of willen vinden ziet Dietzgen een religieus restant. Je maakt het nagestreefde denken dan – idealistisch? – groter dan het is en tegelijk ook kleiner, omdat een onmacht wordt genoemd en belangrijk gemaakt op een punt zonder echte betekenis. De wijze van formuleren is een verkapte religie, al zullen christenen die van de schepping uitgaan en ook nog een ‘einde der tijden’ verwachten Haeckel al erg genoeg vinden.

Dietzgen wijst de laatste religieuze trekken in het beperkte materialisme en darwinisme af. Eigenlijk relativeert hij daarmee ook zijn eigen religiekritiek. Religie is overbodig, op de wereld is al genoeg te doen. Hier speelt dan bij hem de invloed van Ludwig Feuerbach, die het ‘jenseits’ radicaal omwisselde voor het ‘diesseits’, deze wereld. De belangstelling voor het ‘jenseits’, het totaal andere of de hemel, neemt daarmee alleen maar af.
      Denk maar nuchter, ontwikkel de wetenschap, en inderdaad zijn de evolutieleer een grote stap vooruit en de uitleg en propaganda daarvan een grote verdienste van Haeckel.

Leert Dietzgen zelf genoeg van Darwins ontdekking? Je zou denken dat het evolutiemechanisme van variatie, natuurlijke selectie en overerving voor de ontwikkeling van de dialectiek gezichtspunten oplevert die verdere reflectie waard zijn. Ook Hegel probeert de wetenschapsontwikkeling toe te passen in zijn filosofie. En ook later, bijvoorbeeld in het sociaaldarwinisme en ideeën over ‘survival of de fittest’, blijken meerdere politieke, ethische en filosofische consequenties van belang. Van belang, positief of negatief.
      Dietzgen maakt hier geen apart thema van. Een idee dat de wereld schokt, zoals de evolutieleer, raakt onvermijdelijk andere terreinen, zoals de kennisleer zelf, de ethiek en de politiek. Dat laat zowel Haeckels natuurmonisme als Dietzgens dialectisch materialisme goed zien, maar het vraagt ook om nadere uitwerking. Niet voor niets zien we bij latere Dietzgen-aanhangers zoals Ernst Untermann en Anton Pannekoek ook de dubbele interesse in Dietzgens denken en Darwins evolutieleer, zij het niet altijd in een geslaagde presentatie.

Dietzgen zelf noemt Darwin vaak als wetenschappelijke inspiratiebron en ongetwijfeld mist hij kansen meer uit te werken. Maar dat hij scherp is op voorbarige uitspraken op dit vlak getuigt van visie.
      De ‘arbeidersfilosoof’ oordeelt onverschrokken over een grote naam van zijn tijd. En dat is Haeckel. Zo bestaat er inderdaad bij deze al te creatieve darwinist een restant van wonderbaarlijke onbegrijpelijkheid met een vage belofte dat hier ooit nog wat aan kan worden gedaan.








Filosofie in een blog? Uiteraard is over deze onderwerpen meer te zeggen. Ook vanuit de bij deze blog gebruikte bronnen:
      - Joseph Dietzgen, Briefe über Logik (1880-1884) en Streifzüge eines Sozialisten in das Gebiet der Erkenntnistheorie (1887). Voor deze teksten gebruik ik Joseph Dietzgen, Schriften in drei Bänden, Akademie Verlag, Berlin (DDR) 1961-1965. Dit is de meest uitgebreide uitgave van Dietzgens werken, maar bevat niet al zijn artikelen. Mogelijk antiquarisch te vinden.
      - Jasper Schaaf, De dialectisch-materialistische filosofie van Joseph Dietzgen, Kok Agora, Kampen 1993.
      - Alexander Reeuwijk, Darwin, Wallace en de anderen, Evolutie volgens Redmond O’Hanlon, 3e druk, Uitgeverij Atlas, Amsterdam, Antwerpen 2012.

















zondag 22 januari 2017

Kant, Marx, pimpelmees


Toen ik gisteren de blog over Dietzgens filosofie had gepost, schoot me de pimpelmees te binnen. Hoe dat zo?
    In de blog staat: ‘Immanuel Kant meende dat kennis geplooid wordt naar de menselijke kennismogelijkheden. Marx stelde dat de kennis zich vooral ook sterk plooit naar de objectieve werkelijkheid en historische ontwikkeling. Wetenschappelijke kennis impliceert een zo reëel en bewust mogelijke verklaring daarvan. Een dialectisch monisme moet dan de interactie van deze verschillende werkingen benoemen.’
    En dan denk ik aan de pimpelmees…

Vroeger dacht men wel eens dat pimpelmees-mannen en vrouwen identiek zijn. Ze lijken sprekend op elkaar, ook al beweert men wel dat het vrouwtje iets valer is gekleurd is. Je moet het maar zien …
    Tegenwoordig weten we dat deze mezen zelf wel onderscheid maken, dat zij ultraviolet licht kunnen waarnemen. ‘Ik zie ik zie wat jij niet ziet’, kan de mees tegen ons zeggen. Het vrouwtje ziet heel goed wat een mannetje is, ze verschillen. Objectief.
    Maar de mens heeft zich niet bij zijn onmacht neergelegd. Met de huidige kennis bestaat al lang de uitdaging het direct onzichtbare desnoods met een omweg wel zichtbaar te maken. Daar maken we apparatuur voor. De techniek helpt de waarneming en zó het denken.

Kant laat in zijn filosofie het – zijns inziens beperkte – kader van het kijken en denken zien. De subjectiviteit bepaalt veel van de kennis, de wijzen van zien, de manieren om dit verder te ontwikkelen, enzovoorts.
    Marx en zijn kennistheoretische navolgers leggen meer nadruk op de objectieve wereld, de uitdaging die te ontdekken ‘zoals die is’. Tijdens de inzet de wereld te veranderen ontwikkelt zich ook de kennis ervan.

In feite spelen de subjectiviteit en de objectiviteit beide een rol, van beide kanten gaat een werking uit, een invloed, mogelijk creatief of juist inperkend, bijvoorbeeld een rem om ‘alles’ te zien of te weten. In de veelvormige en gelaagde interactie(s) ontstaan steeds weer nieuwe mogelijkheden. Wat we niet weten, maar al bijna denken te weten, daagt uit.
      De objectieve werkelijkheid is hierin ook ‘als het ware’ actief, daagt uit, legt nieuwe mogelijkheden bloot, enzovoorts. Natuurlijk zijn er grenzen, maar principieel? Altijd kijkt men dan weer wat er met ‘die grens’ aan de hand is, tot hij verdwijnt of als praktisch reëel gegeven geaccepteerd moet worden.

Het zou onzin zijn Marx’ materialisme hier zonder meer boven Kants subjectivisme te stellen. De subjectiviteit moet ook bereflecteerd en gekend worden, niet alleen als feitelijk gegeven, maar ook als actieve werking. De Duitse idealistische filosofie stelde vanuit de aandacht voor de subjectiviteit ook de vraag naar de objectiviteit. En via Hegel, Feuerbach en ‘naturalisten’ als Von Humboldt en Darwin kon het materialisme zich verder ontwikkelen, subtieler, gedifferentieerder en nauwkeuriger dan voorheen.
    Dietzgen staat hierin als het ware halverwege. Maar wat is halverwege? Op deze weg bestaat geen ‘halverwege’. Het gaat gewoon om een stap naar de verdere maatschappelijke en wetenschappelijk ontwikkeling. Zonder een rijke werkelijkheid en een creatieve geest zou die niet mogelijk zijn.





Over de zintuigen van pimpelmezen vindt je meer in: Tim Birkhead, De zintuigen van vogels, Hoe voelt het om een vogel te zijn? Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam 2013, ISBN 9789023477242





















zaterdag 21 januari 2017

Aspecten van Dietzgens denken


De ‘arbeidersfilosoof’ Joseph Dietzgen (1828-1888) formuleert zijn filosofie in de eerste plaats als kennistheorie: ‘Onze wereldbeschouwing, die de waarheid niet bekijkt vanuit een hogere of lagere geest, maar in de oneindige materialiteit, is – voor zover ze nieuw is – een nieuwe kennistheorie.’  Dietzgen vraagt hierin niet alleen naar de aard en reikwijdte van de kennis. Door het proces van kennisverwerving te beschouwen in het grotere verband van de materialistisch geïnterpreteerde werkelijkheid en de vraag te stellen naar de aard van die werkelijkheid betreedt hij ontologisch terrein.
    De dringende vraag die hem voortdrijft is hoe uit de hem bekende filosofie tot een ‘proletarische logica’ te komen, die geldigheid voor de toekomst heeft. Het gaat hem om een filosofie, een wereldbeschouwing van de arbeidersklasse. Maar ook gewoon om een nuchtere filosofie die de werkzaamheid van het denken – ingebed in een materiële wereld – niet ontkent, maar vrij maakt van het religieuze bijgeloof . De mens moet niet langer onderdanig denken.

Tijdens het ontwikkelen van zijn ideeën bouwt Dietzgen voort op de filosofische opvattingen van Ludwig Feuerbach en Karl Marx. Ten dele ook op de kantiaanse terminologie, terwijl hij zich tegelijk resoluut afzet tegen de kantiaanse idee dat de werkelijkheid ‘zoals die is’ onkenbaar zou zijn. Kennis betreft de werkelijkheid zelf, ook wanneer die kennis nog in ontwikkeling is.
    In die zin ziet hij het denken als weerspiegeling. Het denkvermogen is een ‘instrument als een spiegel’. Waarbij we overigens niet moeten vergeten dat je je kunt vergissen als je in de spiegel kijkt. Over die rol van weerlegging, vergissing en concreet optredende beperkingen schiet Dietzgens uitwerking ongetwijfeld tekort.

Dietzgen ontwikkelt een eigen dialectische denkwijze wanneer hij onherroepelijke, metafysisch verstarde waarheden afwijst. Naar zijn mening is alleen de ‘totaal-samenhang’, die in voortdurende ontwikkeling is, absoluut. Deelwaarheden zijn relatief, zijn slechts waar onder bepaalde verhoudingen of in een bepaalde relatie. Elke onwaarheid draagt een waarheid in zich.
    Zoekend naar het bepalende in de verhouding van ‘zijn en denken’ wil Dietzgen zowel idealistische als mechanische materialistische posities vermijden. Beide gaan zijns inziens uit van een dogmatisch, of zoals hij het noemt ‘überschwenglich’ standpunt. Deze term ‘überschwenglich’ gebruikt Dietzgen vaak. Deze heeft bij hem een sterke geladenheid in de betekenis van overdreven, bovenmatig, buitensporig, maar dat heel letterlijk genomen: los van of naast de realiteit staand, boven de realiteit uitgaand, dus irreëel. Daartegenover wil Dietzgen de materiële samenhang, de eenheid vertolken.

Het eerste hoofdwerk van Dietzgen, ‘Het wezen van de menselijke hoofdarbeid’ (1869) is een analyse van het denken als kennisactiviteit, waarvan het vormen van algemene begrippen op basis van bijzondere zintuiglijke gegevens de essentie vormt. De mogelijkheid om tot kennis te komen bestaat in de noodzakelijke en reëel bestaande vaardigheid op te stijgen van het bijzondere naar het algemene.
    Dit brengt de vraag met zich mee in hoeverre zijn filosofie zich onderscheidt van een zuiver empiristisch standpunt, dat in strijd zou zijn met de eigen kenschets van zijn filosofie als dialectische theorie. Daarom formuleert hij een filosofische eenheidsleer met als uitgangspunt de materialistisch opgevatte totale werkelijkheid, ‘das Weltall’. Dit monisme ligt volgens Dietzgen in het verlengde van zijn kennistheorie.

Dietzgens kortere kentheoretische stukken gaan in op het opkomende neokantianisme en vormen van agnosticisme, wanneer deze richtingen ook in discussies binnen de arbeidersbeweging meer vaste voet aan de grond krijgen. In die zin loopt zijn werk vooruit op de polemiek die Wladimir Lenin later met agnostische filosofen zal voeren, waarbij deze zijn materialisme deels op Dietzgens denken zal stoelen.
    Dietzgen ziet in het standpunt van ‘onkenbaarheid van de laatste dingen’ het risico van terugval op bijgeloof. Dat past zijns inziens niet in een benadering van het socialisme op basis van de wetenschap. Het ‘onbegrijpelijke’ kan volgens hem niet bestaan, het is een non-begrip.

Wanneer Dietzgen filosofische vragen op eigentijdse wijze probeert te beantwoorden, introduceert hij termen die anderen toentertijd nog niet of weinig gebruikten. Al vroeg noemt hij het moderne socialisme ‘wetenschappelijk socialisme’ Binnen de marxistische traditie spreekt hij als eerste of als een der eersten letterlijk over ‘kennistheorie’. En vrijwel zeker is Dietzgen de eerste die de filosofie van het wetenschappelijk socialisme – dus van de sociaaldemocratie van zijn dagen – ‘dialectisch materialisme’ noemt.
    Friedrich Engels schrijft in 1888 in zijn boek ‘Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse filosofie’ dat het zo opmerkelijk is dat de materialistische dialectiek niet alleen door Marx en hemzelf, maar nadien ook door Dietzgen werd herontdekt. En dat dit onafhankelijk van hen en zelfs van Georg Hegel gebeurde.
    In feite heeft deze herontdekking echter niet volledig onafhankelijk van hen plaatsgevonden. Zo las Dietzgen in Marx’ ‘Kapitaal’ veel over diens filosofische vooronderstellingen. Maar hij toont inderdaad een prachtig voorbeeld hoe door eigen inspanning een bijdrage kan worden geleverd aan de ontwikkeling van het dialectisch-materialistisch denken, en in dit geval zelfs door een half autodidacte proletariër.

Dietzgens denken kent zeker wel aspecten die toen en later nader uitwerking verdienden. Zijn inductieve benadering verdient meer uitwerking, waarin de rol van meer algemene begrippen verder kan worden bekeken. Zijn materialisme zou ook meer kunnen zeggen over hoe de objectieve werkelijkheid het denken bepaalt, gefaseerd in de kennisontwikkeling en geconcretiseerd naar bepaalde kennisgebieden en historische situaties.
      Immanuel Kant meende dat kennis geplooid wordt naar de menselijke kennismogelijkheden. Marx stelde dat de kennis zich vooral ook sterk plooit naar de objectieve werkelijkheid en historische ontwikkeling. Wetenschappelijke kennis impliceert een zo reëel en bewust mogelijke verklaring daarvan.
      Een dialectisch monisme moet dan de interactie van deze verschillende werkingen benoemen. Het is deze puzzel die Dietzgen beroert, die hij wellicht niet altijd glashelder verwoordt, maar waarin hij deze uiterst belangrijke thematiek van de verhouding(en) van ‘zijn en denken’ ontdekt en uitlegt. In deze uitleg tracht hij voor de arbeiders begrijpelijk te blijven. Dat is een sterke ideologisch kracht, die soms echter ook een nadeel kan zijn wat betreft de precieze verklaring. Soms zijn er aspecten die Dietzgen benoemt, maar toch ook om meer uitleg vragen.
      Dietzgen begrijpt dat de arbeiders die hij wil bereiken vaak gewend zijn aan een heldere en stellige taal, zoals die waarin de religie zich altijd presenteerde. Daarom presenteert hij zelf zijn ‘proletarische wereldbeschouwing’ soms als ‘De religie van de sociaaldemocratie’, opgebouwd in ‘Kanzelreden’, dus in preken. Maar het blijft bij hem een serieuze zaak, heel populistisch maakt hij het nooit.

Het is jammer dat in de jaren die volgden in discussies over Dietzgens denken het vaak eerder ging om een positie ‘voor of tegen Dietzgen’ of ‘uiterst belangrijk versus helemaal niet van belang’, in plaats van zijn creatieve en vaak diepgaande benadering verder uit te werken. Dat was dus in feite weer zo’n ‘überschwengliche’ benadering, die Dietzgen zelf bestreed. Wat dit betreft is Engels’ loftrompet nog altijd terecht. Het is een erkenning van een blijvende waarde, die sommige ‘navolgers’ niet zagen omdat ze vaak meer bezig waren zichzelf met een maar half begrepen Dietzgen op te poetsen. Dit stond haaks op Dietzgens eigen houding, hij pretendeerde niet uniek te zijn.
    Welbeschouwd is de gedachte van een ‘proletarische logica’, een onbevangen zoektocht naar de waarheid, toch helemaal niet zo’n gek idee? Niet onderdanig denken.









Omslag van de brochure
Die Religion der Sozialdemokratie














maandag 16 januari 2017

Joseph Dietzgens marxisme en anarchisme


Van sommige oude socialisten kun je heel wat leren. Vorige blogs gingen over Joseph Dietzgen (1828-1888). Nu er zoveel gesproken wordt over de zwakte en leegte van links, en dat er toch vooral moet worden samengewerkt, laat deze werkman en filosoof iets bijzonders zien. Marx’ oproep tot de vereniging van de proletariërs van alle landen neemt hij serieus, maar van een leegte is bij hem helemaal geen sprake. Je kunt prima samenwerken en je eigen principes hooghouden. Ook als de druk groot is.
      Samenwerken houdt per definitie toch in dat je dat doet met mensen die er verschillen op nahouden? Samenwerken met volledig gelijkdenkenden heet toch heel anders?

Wat liet Dietzgen dan zien? De vorige blog liet iets van zijn leven zien. In 1884 besloot hij voor de derde en laatste keer te emigreren naar de Verenigde Staten. Hij woont dan tot 1886 in Hoboken bij New York en daarna in Chicago. Met de leiding van de Amerikaanse socialistische arbeiderspartij, veelal geëmigreerde Duitse arbeiders, botst het keer op keer. Hierin verdedigt Dietzgen een revolutionaire marxistische koers, vooral tegenover een nogal beginselloos socialisme, dat de schijn ophoudt dat het zich zo goed aan de theorie houdt.
    Korte tijd nadat hij in Chicago is komen wonen, zijn hier grote demonstraties voor de achturendag en tegen politierepressie. Deze zijn georganiseerd door de vooral anarchistisch-socialistische en syndicalistische arbeidersbeweging. Op 4 mei 1886 wordt een bom gegooid, waarop de politie het vuur opent en vervolgens verschillende arbeidersleiders en redactieleden van de arbeiderskranten arresteert.

Acht arbeidersleiders, waaronder Albert Parsons en August Spies, komen voor het gerecht. Er wordt geen bewijs van schuld geleverd, maar toch worden zeven van de acht ter dood veroordeeld. Twee van hen zien hun vonnis veranderd in levenslang. Een van de ter dood veroordeelden sterft in zijn cel. Vier anderen worden daadwerkelijk opgehangen.

Wanneer op het hoogtepunt van deze strijd de arbeidersbeweging en de arbeiderspers in Chicago door de massale arrestaties van haar leiding is beroofd, biedt Dietzgen aan de redactie van drie anarchistisch georiënteerde kranten bladen op zich te nemen. Hij doet dit in het volle besef dat zijn eigen marxistische opvattingen verschillen van de ideeën van de gearresteerde arbeiders. Toch aarzelt hij geen moment in deze bres in de arbeidersbeweging te springen, ook al is hij normaal gesproken zelf meer met de filosofie bezig, dan met de dagelijkse strijd.

Deze daad van Dietzgen getuigt van veel moed en wordt door de politie met openlijke repressie tegen zijn gezin beantwoord. Maar ook leidt deze daad tot de nodige discussie. Temeer omdat Dietzgen bij de verdediging van zijn tactiek sommige verschillen tussen zijn marxistische visie en het anarchisme naar de achtergrond schuift, waardoor zijn eigen stellingname in het geding lijkt te komen. Maar hij is resoluut en wordt hierin gesteund door zijn vriend Friedrich Adolph Sorge, die sterk met Marx en Engels is bevriend.
    Marx gaf Sorge de leiding van de Eerste Internationale, toen het bestuur daarvan naar de Verenigde Staten verhuisde, na Marx’ conflicten met Michael Bakoenin. Sorge staat vierkant achter Dietzgen op dit moment van de klassenstrijd, terwijl Friedrich Engels Dietzgen wel wat ver vindt gaan. Sorge en Dietzgen kijken in deze kwestie ongetwijfeld breder.

Van hun kant verdedigen redactieleden van de anarchistische bladen Dietzgen tot aan zijn dood. Dit is het geval wanneer Dietzgen wordt aangevallen door Johann Most, die was overgegaan van de sociaal-democratie naar het anarchisme.
    De redactie van de anarchistische ‘Chicagoer Arbeiter-Zeitung’ schrijft dan: ‘Maar  wanneer de heer Most of zijn vrienden op zo’n manier argumenteren, dan willen wij hen tenminste erop wijzen, dat de heer Dietzgen reeds voor het socialisme streed en leed, toen de heer Most nog in zijn wieg lag. De heer Dietzgen heeft voor de zaak van de arbeiders de afgelopen veertig jaar minstens evenveel en waarschijnlijk nog veel meer gedaan dan de heer Most, met dit verschil, dat de heer Dietzgen zelfs zijn beste vrienden niets daarover vertelt.’

Joseph Dietzgen – op ’t laatst veramerikaanst tot Josef D. – sterft op 15 april 1888. Hij wordt begraven op een ereplekje, naast het monument voor de vermoorde arbeidersleiders, de zogeheten ‘Martelaars van Chicago’. Zijn graf is op het Friedhof Waldheim nog altijd te vinden vlak bij het voor hen opgerichte monument.

De gebeurtenissen te Chicago staan bekend als de ‘Haymarket Affair’ en hebben duidelijke sporen nagelaten: de strijd voor de verkorting van de arbeidstijd, de internationale viering van de 1e mei, en toch ook Dietzgens voorbeeld hoe je op het passende moment moet staan voor de eenheid in de strijd. En dat verschillen van ideeën daarvoor geen belemmering hoeven te zijn.

Dietzgen schreef eens dat als de sociaaldemocratische partij zo slap geworden zou zijn dat nog maar een klein groepje de rode vlag wil redden, hij zeker bij dat groepje zou zijn. Dat was niet zo maar een kreet. Dietzgen liet zien dat ook in moeilijke omstandigheden de socialistische doelen én de eenheid bevochten moeten worden.
      Blijvend, er niet voor weglopen. Dat liet hij zelf zien, en zo was hij in zijn vermeende radicalisme in Chicago op dat moment ongetwijfeld zowel strijdbaarder als verstandiger dan die socialisten die slechts van afstand aan het dogma vasthielden.







 Monument van de Martelaars van Chicago



Graf van Joseph Dietzgen















maandag 2 januari 2017

Wie was de arbeidersfilosoof Joseph Dietzgen?


Joseph Dietzgen (1828-1888) was leerlooier, een vakman die ook een bedrijf kon organiseren, maar hij werd vooral bekend als ‘de arbeidersfilosoof’. Gedeeltelijk autodidact las hij veel filosofie. Zoals het werk van Ludwig Feuerbach en bij Karl Marx signaleerde hij ‘tussen de regels door’ in diens ‘Kapital’  een doorwrochte filosofie. Dietzgen formuleert zelf een filosofie zonder te claimen origineel te zijn. Hij richt zich in de eerste plaats op de kennistheorie, polemisch gericht tegen de neokantianen. Deze schatten volgens hem de kennismogelijkheden van de mens niet goed naar waarde en stellen die beperkter voor dan ze in werkelijkheid zijn. Dat neokantianisme vervult daardoor een negatieve ideologische functie in de bewustwording van de arbeidersklasse.

Dietzgen werd druk gelezen door de socialisten van zijn tijd, door Wladimir Lenin, door de Duitse sociaaldemocraten en in Nederland onder meer door Henriëtte Roland Holst en Anton Pannekoek. Herman Gorter schreef in 1931 zelfs een lovend gedichtje over Dietzgen in zijn bundel ‘De arbeidersraad’. Dit gedichtje luidt:


Dietzgen

Dietzgen, die ’t wezen van het denken leerde
Als het zien van het algemene in
’t Bijzondere. Dat dus het absolute
Ondenkbaar is


Wie was Dietzgen? Hieronder volgt een korte levensschets van deze propagandist van het revolutionaire marxisme.

Peter Joseph Dietzgen wordt geboren in Blankenburg nabij Keulen op 9 december 1828 in een familie van leerlooiers. Hij blijft, trouw aan de familietraditie, het leerlooiervak beoefenen. Later schrijft hij handarbeider te zijn. Tevens is hij in verschillende perioden eigenaar van kleinere en voor die tijd middelgrote leerlooierijen. Na de lagere school bezoekt Dietzgen korte tijd enkele middelbare scholen, maar is verder in sterke mate autodidact. Tijdens het werk in de leerlooierij bestudeert hij in zijn werkplaats Goethe en Schiller, daarnaast economie, socialistische literatuur en filosofie. Hij leest er werken van Aristoteles, Kant en Fichte. Wat betreft de filosofie noemt Dietzgen later in een brief aan Marx zichzelf autodidact. Zo kenschetst hij zijn eerste hoofdwerk ‘Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit’ als ‘meine autodidaktische Gedanken’.

Op enkele uitzonderingen in actuele situaties na, houdt Dietzgen zich het liefst ver van het drukke praktische politieke werk. Zelf meent hij dat het vele ‘Unterhandeln, Disponieren und Befehlen’ dat bij het politieke werk hoort, hem niet de rust geeft te schrijven en de daarbij benodigde stof te zoeken. Als het echter nodig is toont hij zich bereid politieke taken te aanvaarden. Op 20-jarige leeftijd wordt hij ten tijde van de Duitse revolutie van 1848-1849 in zijn dorp Uckerath politiek actief. Deze activiteiten bepalen mede zijn groeiende filosofische interesse.
    Het werk van Feuerbach en Marx leert hij al vrij vroeg kennen. Van Marx leest hij in 1848 stukken in Die Neue Rheinische Zeitung en iets later, in 1852 wordt het ‘Manifest der Kommunistischen Partei’  bestudeerd. Op 6 juni 1849 vertrekt Dietzgen, mede vanwege de repressie in Duitsland, voor de eerste keer naar Amerika. Daar leeft hij als leerlooiergezel, schilder en leraar. Hij reist als `tramp' rond, te voet of per schip, om in 1851 weer terug te keren naar Uckerath. In 1853 trouwt hij en begint een kruidenierszaak annex bakkerij annex leerlooierij, alweer in de omgeving van Keulen, in Winterscheid.
    In 1859 gaat Dietzgen opnieuw naar de Verenigde Staten. Vanaf dat moment krijgt hij meer connecties in communistische kringen zoals met Friedrich Adolph Sorge. Ook ontstaat hernieuwd contact met zijn jeugdvriend Albert Komp, die op zijn beurt Wilhelm Weitling kent.

In 1861 schrijft Dietzgen het eerste van hem bewaard gebleven artikel, dat gaat over het vraagstuk van de slavernij in de Verenigde Staten. In datzelfde jaar keert hij weer naar Duitsland terug om zijn vaders leerlooierij over te nemen. Hij bestudeert nu nieuwe methoden in de leerlooierij en deze deskundigheid maakt het hem mogelijk om van 1864 tot 1868 als ‘technisch leider’ in de ‘Wladimirsche’ leerfabriek te St.Petersburg te gaan werken. Hier slaagt hij erin de productiecijfers in korte tijd drastisch te verhogen door het invoeren van nieuwe productietechnieken.
    In Rusland publiceert Dietzgen politiek-economische artikelen in een blad van de Duitse emigrantenvereniging Palme. Hierin verwerkt hij Marx’ economisch werk en al snel na verschijnen ook ‘Das Kapital’. Tijdens zijn verblijf in Rusland schrijft Dietzgen zijn bekendste boek, ‘Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit’. Dit komt in 1869 uit, nadat hij het manuscript eerst aan Marx en Engels heeft laten lezen. Overigens had hij reeds in 1855 een manuscript klaar, over de aard van de moraal, dat hij Feuerbach zond. Deze tekst is niet bewaard gebleven.

Dietzgen zet zich zijn leven lang in voor de socialistische arbeidersbeweging. Afgezien van Friedrich Engels is hij de eerste die een recensie schrijft over ‘Das Kapital’, verschenen in het Demokratisches Wochenblatt. Dietzgen zou nadien nog in veel socialistische tijdschriften schrijven. Sinds 1867 heeft Dietzgen contact met Marx. Van de periode 1867 tot 1882 zijn een dertiental brieven van hem aan Marx bewaard gebleven.
    In september 1869 bezoekt Marx Dietzgen, die inmiddels uit Rusland weer naar het Rijnland is teruggekeerd. Hij werkt te Siegburg in de van zijn oom geërfde leerlooierij. Dietzgen richt hier een kleine sectie van de Eerste Internationale op en is actief in de Sozialdemokratische Arbeiterpartei. In 1872 neemt hij als afgevaardigde deel aan het Haagse congres van de Internationale. Bij die gelegenheid stelt Marx hem voor als ‘onze filosoof’, waaraan hij mede zijn naam als ‘arbeidersfilosoof’ dankt.

Vlak voor het invoeren van de Duitse ‘socialistenwet’, in 1878, wordt Dietzgen drie maanden gevangen gezet vanwege zijn ‘opruiende’ toespraak: ‘Die Zukunft der Sozialdemokratie’. Ondanks zijn karaktertrek zich het liefst ver te houden van het dagelijkse partijwerk, laat hij zich in 1881 kandidaat stellen voor een Rijksdagzetel. Hij wordt niet verkozen.
    Aan het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig is Dietzgen een gewaardeerd partijlid. Bovendien trekt zijn filosofie belangstelling, bijvoorbeeld van studenten uit Bonn die hem komen opzoeken. Economisch gaat het hem echter bergafwaarts. Een belangrijke oorzaak hiervan is de opkomst van de grote industrie, waardoor zijn middelgroot bedrijf in een steeds moeilijker concurrentiepositie komt.
    Daarom besluit Dietzgen voor de derde keer naar de andere kant van de oceaan te emigreren. Hij vertrekt in 1884, woont tot 1886 in Hoboken bij New York en daarna in Chicago. De laatste jaren van zijn leven houdt Dietzgen zich bezig met de praktische strijd voor de verkorting van de arbeidstijd in Chicago. Maar zeker ook intensief met de filosofie. Zo schrijft hij nog twee werken die de kern van zijn denkbeelden goed verwoorden: ‘Das Akquisit der Philosophie’  en ‘Streifzüge eines Sozialisten in das Gebiet der Erkenntnistheorie’. Hij sterft op 15 april 1888 en laat meer dan honderd geschriften na: enkele boeken, diverse reeksen brieven, artikelen, ‘preken’ en veel korte krantenartikelen.






Bron van het gedicht: Herman Gorter, De arbeidersraad, Bussum 1931, p. 15.


Deze tekst is een deel van de inleiding van het proefschrift: Jasper Schaaf, De dialectisch-materialistische filosofie van Joseph Dietzgen, 1993.
Voor € 6.- (inclusief verzendkosten in Nederland) te bestellen bij: jasperschaaf@gmail.com