maandag 18 juli 2016

Realisme en socialisme – Pessimisme versus optimisme


Kan een realistisch mens tegenwoordig nog een ware socialist zijn? Hoeveel mensen durven vandaag de dag zo’n vraag nog te stellen? In de media – al zijn er nog uitzonderingen – zul je er weinig over vinden. Het kapitalisme heerst nu eenmaal, ook voor de meeste mensen die beweren tegen het neoliberalisme te zijn. Dat is dan kennelijk wat anders, maar daar moet je maar niet te diep op doorvragen ….

Kort geleden kreeg ik een reactie van kritische lezers die mijn boek ‘Het speelveld van de vrijheid’  hadden gelezen. Naast instemming komt daarin de vraag op tafel of ik niet te optimistisch denk over de reële kansen op een omwenteling, op een socialistische toekomst.
    Anders gezegd: is het nog realistisch te pleiten voor een socialistisch perspectief? Zijn mijn boeken, die veelal over Karl Marx gaan, hierin niet te optimistisch?
      Pessimisme, optimisme, hoe zit het met het socialisme? Het is in deze tijd een van de belangrijkste, maar minst gestelde vragen. Een boek waar ik nog aan werk zal hier over gaan, maar dat sluit niet uit er in het kort iets over te zeggen.

Naar mijn mening zijn pessimisme en optimisme innig vervlochten posities. Politiek praktisch gezien, bestaan er op het eerste gezicht vooral veel redenen tot pessimisme. Kijk naar onder meer het veelvormige geweld in de wereld van nu, zie de economische crises met de verrijking van enkelen en de verarming van vele anderen, zie de realistische ecologische doemscenario’s, zie het burgerlijke bewustzijn waarbij mensen zich zo suf twitteren dat ze zichzelf verwarren en het woord solidariteit niet eens meer kennen, zie ….
      Je vult het maar in. Reden tot pessimisme genoeg.

Vanuit Marx kun je er meer theoretisch naar kijken. Zijn ‘Das Kapital’  is onovertroffen, en hij laat zien hoe de kapitalistische economie zich blindelings maar sterk ontwikkelt en daarbij tal van tegenstellingen en uitsluitingen produceert. En dat er waarschijnlijk een moment komt waarop die ontwikkeling gaat stagneren. Stagneren, langzaam of snel, heftige crisis of in een slopend en vastlopend proces.
      Hoe dat gaat is niet precies te zeggen, ook dat zegt Marx. Het kapitalistisch stelsel zoals Marx dat ziet produceert tal van nieuwe productiemogelijkheden, zoveel, zo slim en zo efficiënt dat de niet passief toekijkende concurrentie het ook steeds beter en sneller kan. Steeds sneller! De smartphone was er nog niet of de concurrentie kon die al namaken. Dat drukt dan weer de winstmarges. Per saldo – hier dus slechts (te) kort aangeduid – verliest het kapitalistisch stelsel op den duur veel van haar productieve en winstgevende mogelijkheden. Kunnen dan nog miljarden mensen aan het werk en hiervan leven, onder de bestaande voorwaarden en arbeidsduur?
    Ook vanuit Marx – slechts aangestipt – is er dus genoeg reden tot pessimisme.

Dachten oude socialisten vaak dat stagnatie of een sterke tegenstelling tot een socialistische revolutie moest leiden, je kunt ook constateren – in feite niet anders dan Marx zelf doet – dat in plaats van revolutie ook de kans op chaos, grote verwarring of op een nog grotere kloof tussen rijk en arm, of tussen machtig en uitgebuit, op de loer ligt.
      Niet voor niets riep Marx de bewuste arbeiders óók op zich internationaal te organiseren. Je krijg de verandering, de sociale verbetering niet gratis. Ook hier stemt de wereld bepaald niet tot tevredenheid. Er is meer verwarring en tweedracht dan sociale rationaliteit.

Optimisme in de zin van de ogen sluiten of een luchtige houding heeft dus geen zin. Juist daarom pleit ik voor inzicht in de werkelijkheid zoals die is. Als filosoof, mijn beroep, draag ik argumenten aan. Vanuit verschillende invalshoeken kunnen gewone mensen en professionals pleiten voor de nodige sociale rationaliteit, voor sociale verandering, voor meer democratie, tegen uitbuiting en uitsluiting, en in het algemeen voor het primair stellen van sociale argumenten in plaats van die van de particuliere winstmotieven of het eenzijdige en kortstondige privébelang.

Bij de ernst van de toestand in de wereld dwingt het pessimisme meer optimistische uitwegen te zoeken. Pessimisme is dan inderdaad (paradoxaal) verbonden met een noodzakelijk optimisme, met een zekere moed om door te zetten. Wanneer dat daadwerkelijk gebeurt blijken er bovendien meer redenen tot optimisme zichtbaar te worden.
      Vroegere socialisten (van verschillende richtingen) vonden zowel hun eenheid als hun onenigheden vaak in een idee van een bepaalde toekomstige socialistische maatschappijvorm. Dat is niet marxistisch, of beter gezegd, dat is anders dan hoe Marx ernaar keek. Marx pleit radicaal voor een andere en sociale economie, zonder de overheersing van het winstmotief. Hij roept zelfs bij herhaling op tot: ‘Afschaffing van het loonsysteem!’ Daar draait het om. Maar hij zegt niet als een utopist hoe dat allemaal precies moet in staatkundige zin. Bij hem is de noodzaak tot afschaffing van de dominantie van het kapitalisme duidelijk, niet de bepaalde bijbehorende staatsvorm, want die kan verschillen naar tijd en plaats.
      Optimisme betekent niet dat je de uitkomst van te voren precies weet. Marx is geen profeet en zegt zelfs expliciet dat staatkundige veranderingen aan toekomstige generaties moeten worden overgelaten. Maar dus wél dat het kapitalistisch stelsel een sociale toekomst belemmert.

Dit inzicht kan helpen, kan een optimisme versterken. Socialisten hebben zich te vaak alleen op de verdediging van een bepaald politiek systeem gericht, met name op dat van de Sowjet Unie. Vanuit Marx gezien maken socialisten het zichzelf daarmee vooral ook lastig, al hoeft niet ontkend te worden dat die verdediging destijds verklaarbaar en deels goed te billijken was. ‘Deels’ dus niet helemaal, politiek moet niet leiden tot een eenheidsworst van maatschappijmodellen. Socialisme is niet één vastomlijnd model.
      Het is makkelijker consequent op te komen voor sociale economische verandering, en deze in plaats te stellen van het winstmotief, dan per se ook de hele maatschappij in één keer compleet in de steigers te willen zetten. Helemaal als dat laatste in één of andere vooraf bedachte kant-en-klare vorm zou moeten. De vorm komt wel, dat is in de geschiedenis nooit anders gegaan. Richt je op de inhoud, meer dan op de vorm.

Het neoliberalisme van na de jaren zeventig van de vorige eeuw was heel consequent in zijn markfundamentalisme. Liberalen die elkaar überhaupt niet kenden, pleiten allen eensgezind voor hetzelfde kapitalistische doel. Daar kan een socialist van leren.
      Zo moeten samenwerkende en democratische socialisten, ook al verschillen ze flink op bepaalde punten, consequent een sociaal fundamentalisme aan de dag leggen. Ze moeten daar bovendien heel expliciet in zijn om zo doende het collectieve sociaal bewustzijn te versterken. Zo kun je het neoliberalisme oprollen, terugdraaien, en nieuwe sociale duurzame vormen bepleiten en bevechten.
    Moet dat ineens of juist stukje bij beetje? Het laatste is ook goed. Stukje bij beetje is vaak geassocieerd met (het verfoeide) reformisme. Dat is grotendeels koudwatervrees. Als een geleidelijke gang werkelijk consequent en democratisch steeds de goede kant op werkt, zal het stelsel mee veranderen. Reformisme is dat je na een bepaalde hervorming, een compromis, het er vervolgens helemaal bij laat. En dat is dus niet de bedoeling.

Niemand kan beweren dat dit allemaal makkelijk of glashelder is. Maar wie zegt dat optimisme makkelijk is? Wat heel makkelijk is, heeft weinig betekenis. De innige band van pessimisme en optimisme bevat een pessimistische kant. Het geweld, de hebzucht, de economische onmacht op veel punten, de armoede en uitsluiting, het bestaat allemaal.
      De inzet voor de wereld – op straffe van ophouden te bestaan – is in dit alles verbetering te brengen. Daar heeft iedereen mee te maken. Misschien ontstaat uit dat laatste feit wel het idee dat ik slechts optimistisch, té eenvoudig optimistisch denk. Zonder een weloverwogen optimisme zou ik echter delen van de wereld, van de mensen, uitsluiten. Dat doe ik niet. De inzet gaat om veel meer dan een optimisme tegen beter weten in.







Uiteraard is dit maar een klein deel wat hierover gezegd kan worden. Het gaat hier niet om een hele verhandeling. Iets meer hierover staat al in mijn boek ‘Het speelveld van de vrijheid’. De rest zit nog in de pen.

Zie de website www.jasperschaaf.nl
Of zie de website van Uitgeverij Damon http://www.damon.nl/authors/30610-jasper-schaaf






















dinsdag 12 juli 2016

Zomerutopie zonder benzine


Eind juni demonstreerden milieuactivisten op verschillende plaatsen, ook in de Eemshaven, tegen fossiele brandstoffen en nu dus vooral tegen de kolencentrales. Goede actie.
    Een heel ander zomers beeld zijn de foto’s van Schiphol waar duizenden in de rij staan om het land te ontvluchten, richting de zon. Kun je niet beter de trein nemen? Dat kost je vakantietijd en in de Nederlandse trein kun je je koffer al nauwelijks kwijt.
    Nog zo’n beeld zijn de zomerse files. De auto is niet alleen tot werknoodzakelijkheid gemaakt, maar ook tot een trots bezit. Tja.
    Valt hier nog tegenop te demonstreren? De zucht naar fossiele brandstof is gebaseerd op de kapitalistische woekerwinst en een ramp voor de planeet. Dat kan ieder weten. Lees Naomi Kleins ‘No time’. Geen tijd te verspillen. Zo ziet dat op Schiphol er echter niet uit. Wel de haast, maar voor iets anders, de vakantievlucht.
      Eigenlijk zou in elke CAO moeten staan dat wie de trein neemt in plaats van het vliegtuig recht heeft op een week langer vakantie. Lekker op reis.

Bedenk eens wat anders. Tijd voor een zomers idee. Dat veel heel anders kan. Waar een politieke wil is, is een weg.
    Is een idee groot en wil men het helemaal precies zó, dan wordt het algauw een utopie genoemd. En utopieën zijn zweverig. Maar is dat altijd zo? Thomas Mores ‘Utopia’  is nog altijd een leerzame bestseller. Een boek dat tot denken dwingt.

Een politieke utopie, ook richting de verkiezingen volgend jaar zou kunnen zijn benzinemotoren voor privévoertuigen te verbieden in enkele stappen. Beredeneerde uitzonderingen daargelaten. Bijvoorbeeld zo, gewoon voor Nederland om het goede voorbeeld te geven:
    1 – Verbied voor over vijf jaar de productie van auto’s op benzine en diesel. Autofabrikanten moeten dan aan de slag met de productie van elektrische auto’s.
    2 – Verbied voor over zeven jaar de verkoop van auto’s die rijden op fossiele brandstoffen.
    3 – Verbied voor over twaalf jaar het rijden in dergelijke auto’s.

Het zou een stevige aantasting van de Europese ‘vrije markt’ betekenen. Het zou bovendien een boel gemopper en geregel opleveren, maar dat schept dan ook weer werkgelegenheid. Het kon wel eens een creatieve chaos worden.

Een idee, een utopie en utopisme. Hoever moet een idee reiken? Het risico van een idee is dat men er van te voren alles over wil horen. Hoe moet dat nu precies en kan dat wel? Op de rem trappen dus. Het risico van utopisme is dat men meent dat één bepaald idee zaligmakend is, een kant-en-klaar toekomstbeeld. Het loopt altijd weer anders, dus weg ermee?
    Maar beetje meer utopie is niet per se verkeerd. Veel dingen kunnen wel, maar worden gewoon niet aangedurfd. Maak er niet meteen een dogma van, maar toon politieke lef voor de grote vragen die bestaan.
    Dan brengt de zomer ideeën om wél aan te durven.




Over socialisme en de utopie schreef ik eerder het artikel ‘Durven vooruit te denken’. Onder meer te vinden op: http://www.marxists.org/nederlands/filosofie/index.htm.