donderdag 27 december 2012

Henriette Roland Holst over Joseph Dietzgen


Het werk van Henriette Roland Holst (1869-1952) kent een breed scala onderwerpen. Binnen haar ontwikkeling van marxistisch naar religieus socialisme bestaat een continuïteit van grote sociale en morele betrokkenheid. In de loop der jaren komen nieuwe inspiratiebronnen naar voren, waar zij vervolgens over schrijft.
      Haar eigen visie en denkkracht brengt zij ook in tijdens het zogeheten dietzgenisme-debat dat wordt gevoerd aan het begin van de twintigste eeuw in de socialistische arbeidersbeweging. Dit betrof de betekenis van de filosofie van de autodidactische leerlooier Joseph Dietzgen (1828-1888) voor het socialisme.

Deze Dietzgen had op basis van de filosofie van Feuerbach en Marx, eigen inzichten en vanuit zijn kritiek op het opkomend neokantianisme enkele kennistheoretische boeken en een flink aantal korte filosofische en politieke artikelen geschreven. Aan het begin van de twintigste eeuw waren enkele tegenwoordig bekende boeken van Marx en Engels met een filosofische inhoud nog niet gepubliceerd, terwijl werken van Dietzgen in herdruk kwamen en vrij breed werden verspreid. Sommige aanhangers van Dietzgen zeiden nu dat omdat Marx geen filosofie zou hebben en Dietzgen wel, hij de belangrijkste filosoof van het socialisme was.
      Dietzgen zelf had in zijn werken en brieven duidelijk gemaakt dat hij Marx als leermeester zag, ook met betrekking tot de filosofie. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat hij in 1867 Marx kort na het uitkomen van ‘Das Kapital’  in een brief schrijft dat hij tussen de regels van diens economisch werk een grondige filosofie herkent. Een knappe constatering. ‘Das Kapital’  werd aanvankelijk door heel weinigen gelezen, en zeker niet op zijn filosofische merites.
      Dietzgen leert van Marx en meent dat zijn eigen denken volledig bij diens visie past. Hij betitelt als een der allereersten zijn filosofie als dialectisch materialisme, maar bedoelt daarmee ook het denken van Karl Marx en Friedrich Engels.

Het dietzgenisme-debat speelde tussen 1900-1920, vooral in de jaren rond 1910. In hun interpretatie van Dietzgens werk verhieven de meest fervente aanhangers ‘het dietzgenisme’ tot zo ongeveer het hoogtepunt van alle denken. Hun tegenstanders daartegenover vonden dit eerder een verraad aan Marx. Tussen de uitersten bestonden meer genuanceerde standpunten, die onder meer zeiden dat de dietzgenisten niet alleen Marx, maar ook Joseph Dietzgen zelf onrecht deden, wanneer ze hem zo apart van Marx behandelden.

Gezien haar filosofische interesse verbaast het niet dat Roland Holst zich mengt in de discussie. Ze kiest een positie die van Marx uitgaat, maar ook Dietzgen recht wil doen. Een nuance die niet ieder had in dit debat, waarin grote woorden niet werden geschuwd.
      In 1910 schrijft Roland Holst de uitgebreide brochure ‘De philosophie van Dietzgen en hare beteekenis voor het proletariaat’. Over de verhouding tussen Dietzgens filosofische ideeën en die van Marx en Engels schrijft ze: ‘Dietzgen heeft zijn gehele leven lang verklaard een geestdriftig leerling van Marx te zijn. Herhaaldelijk heeft hij het uitgesproken, dat hij aan hem, meer dan wie ook, het inzicht in de weg te danken had, waarlangs hij tot de dialectisch-materialistische leer van het kenvermogen gekomen is.’ En met andere woorden: ‘Maar niet slechts bracht Marx, volgens Dietzgens eigen getuigenis, hem op het spoor  van de nieuwe materialistisch-dialectische theorie van het kenvermogen. Deze theorie zelve lag reeds in de kiem – zo oordeelt Dietzgen wederom zelf – in de werken van Marx en Engels opgesloten; zij behoefde niet ontdekt, maar slechts uitgewerkt te worden.’
    Tegelijk waardeert Roland Holst zijn filosofisch inzicht en acht het opmerkelijk dat Dietzgen voordat Engels’ boeken de ‘Anti-Dühring’  en ‘Feuerbach’  geschreven waren en zonder Marx’ Feuerbach-thesen te kennen, tot een uitwerking van het dialectisch-materialistische denken komt.

Een van de meest uitgesproken dietzgenisten was Ernst Untermann (1864-1956). Deze schreef onder meer het ruim 700 pagina’s dikke ‘Die logischen Mängel des engeren Marxismus’. Hierin neemt hij als speerpunt de marxistische filosofie van Georgi Plechanow (1856-1918) op de korrel. Untermann noemt Plechanows denken een bekrompen opvatting, een ‘enger marxisme’. Naar zijn mening zou Dietzgen een veel bredere visie hebben. Maar in zijn ijver Dietzgen te promoten stelt hij diens filosofie in feite ver boven Marx, die ook al te beperkt zou zijn.
    Verrassend is dat dit boek als reprint momenteel weer verkrijgbaar is via internet en bij de boekhandel. Voor wie dit nog wil lezen, kan zich eerst nog even bedenken, met Roland Holsts commentaar als waarschuwing. Want haar tweede belangrijke tekst over Dietzgen is de recensie van dit boek van Untermann. Deze recensie is interessant omdat Roland Holst minder dan in haar brochure Dietzgen parafraseert en in de polemiek met Untermann scherper haar eigen interpretatie naar voren brengt. Van Untermanns stellingen neemt ze krachtig afstand, zonder de waarde van Dietzgens denken te ontkennen.

Van ‘Die logischen Mängel’  vindt ze: ‘De inkleding is die van een, zich door al die honderden bladzijden heen slingerende, in talloze herhalingen vervallende polemiek tegen Marx-Engels en de meest vooraanstaande marxistische theoretici, in het bijzonder Mehring, Plechanoff, en Kautsky. De toon is, ronduit gezegd, buitengewoon onuitstaanbaar door het kolossale zelfbehagen en de nederbuigend-minzame wijze, waarop de zogenaamde ‘logische deraillementen’ van onze beste mannen bladzij aan bladzij worden voorgesteld als gevolgen hunner minderwaardige, immers ‘nauw-marxistische’ denkwijze.’

Over Joseph Dietzgens filosofie zelf is Roland Holst positief. Wellicht herkent zij hierin een aan haar verwante opvatting, want zij stelt zich lange tijd op een marxistisch standpunt waarbinnen ze op een synthetisch integrerende manier andere ideeën probeert te betrekken. Dat lijkt wel op Dietzgens denken, al was deze al met al vaak toch polemischer, in debat gericht tegen neokantianisme, agnosticisme en bijgeloof. In die polemiek wijst Dietzgen de opkomende neokantiaanse opvatting van een fundamentele begrensdheid van de kennis af.
      Dat laatste wel van belang. Ongeveer gelijktijdig met de dietzgenisme-discussie speelt in de arbeidersbeweging een kennistheoretisch debat over agnosticisme en neokantianisme. Helaas zagen slechts weinigen dat Dietzgen voor dat debat goede argumenten levert, veel interessanter dan de vraag of Dietzgen ‘boven Marx’ zou uitstijgen of breder zou denken. Roland Holsts weloverwogen inbreng hielp echter mee die laatste overdrijving tot reëlere proporties terug te brengen.






 

Bronnen:
– Henriette Roland Holst, De philosophie van Dietzgen en hare beteekenis voor het proletariaat, Uitgeverij (voorheen) H. A. Wakker, Rotterdam 1910. Citaten op pp. 35-36. (Ook verschenen in De Nieuwe Tijd, daarnaast is er een Duitse uitgave)
– Henriette Roland Holst, Philosophische literatuur, in De Nieuwe Tijd, 15e jrg., Amsterdam 1910, pp. 720-741 en 801-822. Het citaat staat op p. 726.
– Jasper Schaaf, De dialectisch-materialistische filosofie van Joseph Dietzgen, Kok Agora, Kampen 1993.
– Ernst Untermann, Die logischen Mängel des engeren Marxismus, Georg Plechanow et alii gegen Josef Dietzgen, Auch ein Beitrag zur Geschichte des Materialismus, herausgegeben und bevorwortet von E. Dietzgen, Verlag der Dietzgenschen Philosophie, München 1910.