zaterdag 5 mei 2012

Marx, Heertje en de ondergang van het kapitalisme


Mijn weblog van 13 april jl. ging over mijn ingezonden brief aan De Groene Amsterdammer. Onderwerp Marx, mijn brief staat in de blog. In een artikel in De Groene op 29 maart stond dat Marx niet deterministisch wilde denken met betrekking tot de eventuele ondergang van het kapitalisme: ‘Marx pretendeerde niet onomstotelijke wetmatigheden bloot te leggen.’ Ik stel in mijn reactie dat Marx wel determinanten zocht die een rol spelen bij de mogelijke ondergang van de kapitalistische economie, maar ziet dat een volledig determinisme uitgesloten is.
      Dat is iets anders dan dat er geen wil is te proberen op onderbouwde wijze meer te zeggen over het mogelijk einde van het kapitalistisch stelsel. Marx denkt hier zeker wel over na. Hij ontdekt wetmatigheden en tendensen, maar ook effecten die deze teniet kunnen doen.

Arnold Heertje reageerde in De Groene van 5 april dat Marx naar zijn mening op analytische wijze een dergelijke ondergang wel voorspelt. Het gaat over hetzelfde onderwerp, maar Heertje grijpt een andere zinsnede aan voor zijn kritiek.
      In Heertjes brief staat: ‘(Aart Brouwers essay) verdient op één cruciaal punt correctie. Ten onrechte stelt Brouwer: “De belangrijkste kwestie waar Marx niet uit kwam was de vraag of de ondergang van het kapitalisme onvermijdelijk was.” Het analytische bewijs van de ondergang van het kapitalisme is juist de bron voor de wervende kracht en het wenkend perspectief van een betere toekomst voor het proletariaat. (…) Het wiskundig bewijs is eenvoudig. Veronderstel een dynamisch economisch systeem met kapitalistische ondernemingsgewijze productie en uitsluitend zuiver arbeidsbesparende technische ontwikkeling. ….’ Enzovoorts, de brief is uiteraard langer. Heertje legt in hoge mate conform Marx uit dat in die situatie de arbeidsproductiviteit stijgt, steeds meer arbeid wordt uitgestoten, een enorme afzetcrisis ontstaat en in de hele ontstane context een revolutionaire toestand ontstaat die uitmondt in de dictatuur van het proletariaat.

Het gaat me niet om enkele woorden die ik anders zou formuleren en ook niet om alle details. Ik ben het eens met Heertje dat Marx het perspectief van een revolutionaire omwenteling versterkt, niet in de laatste plaats door de (omstreden) ‘Wet van de tendentiële daling van de winstvoet’. Heertje tipt in zijn reactie zijn eigen uitstekende boek uit 1973, ‘Economie en technische ontwikkeling’. In dat boek komt uitgebreid Marx’ stelling aan de orde dat in de kapitalistische economie door de technische ontwikkeling de factor arbeid relatief afneemt vergeleken met de factor productiemiddelen zoals machines (constant kapitaal). Heertje schrijft dat volgens Marx deze ontwikkeling bij gelijkblijvende uitbuitingsgraad moet leiden tot een dalende winstvoet (p. 53). Heertje is ondanks kritische opmerkingen hierbij uiterst positief over Marx: ‘Marx was de eerste economist die de betekenis van de veranderingen van de techniek voor de economische en maatschappelijke verandering in volle omvang heeft onderkend.’ (p. 69)

De wet van de tendentiële daling van de winstvoet is omstreden en ook Heertje gaat in zijn boek daar uitvoerig op in. Mijn punt hierbij is ten eerste dat Marx zelf ook ziet dat hij niet alle determinanten kan kennen en dus deze wet met opzet als een tendens formuleert, waarvan de afloop onzeker is. En ten tweede dat Marx hieruit niet, en ook niet uit ‘Het kapitaal’ als geheel, de noodzakelijke proletarische revolutie afleidt.
Bij elkaar opgeteld ben ik het dus met Brouwer niet eens dat Marx niet zou zoeken naar een wetenschappelijke onderbouwing van het verval van het kapitalisme, en in die zin stem ik dus met Heertje in.
Ik ben het echter met zijn suggestie niet eens dat Marx zijn ‘analytisch bewijs’ ziet als een afgerond bewijs van de ondergang van het kapitalisme. Overigens was de tip over zijn boek een terechte oproep dit nog maar eens te lezen. Overzichtelijk werken over ‘de politieke economie’ zijn helaas momenteel dun gezaaid. Een actuele versie zou welkom zijn.

In ‘Het kapitaal’ gaat Marx vrij uitvoerig in op de zogeheten ‘Wet van de tendentiële daling van de winstvoet’. Volgens Marx is winst in laatste instantie gebaseerd op arbeid. En doordat in de loop van de geschiedenis de factor arbeid relatief kleiner lijkt te worden door de inzet van steeds geavanceerdere machines, lijkt op den duur het kapitalisme zijn winstmogelijkheden kwijt te raken.
      In het derde deel van ‘Het kapitaal’ wijst hij echter tegelijk ook op mogelijke tegentendensen die weer tot een versterking van de kapitalistische economie kunnen leiden. Tegentendensen tegen verval zijn bijvoorbeeld het aanboren van nieuwe afzetmarkten, verlaging van de kosten van het levensonderhoud van de werkende massa’s of vergroting van de uitbuiting van de arbeidskracht door intensivering van de arbeid. Juist door bestaande en nieuwe mogelijke tegentendensen is het een ‘strijd’ tussen tegengestelde krachten met een onzekere afloop. Marx wijst hier vrij uitvoerig op, in een betoog dat overigens onafgemaakt is.

Duidelijk lijkt mij dat Marx nooit zegt dat door economische wetten het kapitalisme noodzakelijk zal instorten. Je kunt niet al de toekomstige determinanten kennen, je kunt niet over je tijdshorizon heen kijken. Je kunt vanuit deze ‘wet’ zeggen dat er gerede kans bestaat dat als het aandeel productieve arbeid naar verhouding steeds meer vermindert en daarmee winstmogelijkheden en concurrentiekracht kleiner worden, het kapitalistisch stelsel op den duur krakend en piepend tot stilstand komt. Met Heertje kunt je ook stellen dat Marx de grote kans beschreef van een enorme overproductie, afzetcrisis en dergelijke die op den duur onoplosbaar zijn binnen het kader van de kapitalistische ondernemingsgewijze productie. Dat je vanuit het gezichtspunt ‘techniek’ nog meer tegentendensen kunt onderscheiden door soorten apparaten in hun uiteenlopende functies te analyseren – ook als input voor nieuwe afzetmarkten – en dus ook in de berekeningen mee te nemen, is daarbij ongetwijfeld een belangrijk punt. Dit pleit misschien tegen bepaalde formules van Marx, maar beslist niet tegen zijn visie dat je tegentendensen en nieuwe ontwikkelingen goed moet incalculeren.

Maar als Marx de revolutie niet voorspelt – in weerwil van wat sommigen ervan gemaakt hebben – vervalt dat Marx’ revolutionaire model, gebaseerd op zijn analyse van de positie van de arbeidersklasse? Vanaf 1843 houdt Marx zijn hele leven de overtuiging dat er een proletarische omwenteling zal komen. Het gaat dan niet alleen om een economisch verhaal, ook om een politieke en filosofische visie. Hierbij wist of ontdekte Marx dat het niet mogelijk is een te verwachten resultaat wetenschappelijk te bewijzen. Hij zou het zeker gezegd of gedaan hebben als dit wel zo was.
      Naar mijn mening kun je deze overtuiging in een drieledig model weergeven. Dit model kan aan de hand van Marx’ en Engels’ geschriften aannemelijk gemaakt worden, al zijn er ongetwijfeld ook andere zinvolle onderverdelingen of uitwerkingen mogelijk. Let wel, de drieslag die ik hier onderscheid heeft betrekking op argumenten voor een proletarische omwenteling, en omvat niet heel Marx’ politieke, wetenschappelijke en filosofische werk. De drieslag is:

A – Filosofisch. Een historisch filosofisch en ook welbewust speculatief uitgangspunt of ‘bewijs’ (tussen aanhalingstekens dus), mede leunend op de filosofie van Hegel. De fasering van de geschiedenis kan beschouwd worden als een geschiedenis van klassen en klassenstrijd. Logischerwijs komt de onderliggende klasse aan zet, wanneer de contradicties tussen de achterstelling en de maatschappelijke mogelijkheden te groot worden. Ideeën van anderen over socialisme versterken dit uitgangspunt. Het is toekomstig-speculatief.
Contrapunt (tegentendens): de feitelijke fasering bestaat uit veel langere golven dan waar op gehoopt wordt. Zie het resultaat in 1848 vergeleken met de inhoud van ‘Het communistisch manifest’.

B – Politiek. Een historisch politiek, ideologisch en organisatorisch uitgangspunt of ‘bewijs’. Met de gefundeerde kennis van nu moet de arbeidersklasse sneller bewust kunnen worden van haar potentiële macht. Het gaat dan om de ontwikkeling van een klasse ‘an sich’ naar een zelfbewuste klasse, een klasse ‘für sich’, die klaar is voor een omwenteling. Subjectiviteit speelt immers een specifieke rol, als bewustwording en organisatie.
Het gaat erom de revolutionaire politieke kracht op beslissende momenten richting te kunnen geven in een socialistische politiek.
Contrapunt: Marx uitte soms zijn teleurstelling over het politieke inzicht en de bewustwording van arbeiders die hij kende, die hij ‘dus’ aanvankelijk wel eens hoger inschatte dan reëel was.

C – Wetenschappelijk: economie en sociologie. Een economisch ‘bewijs’. Heel zijn leven werkte Marx aan zijn  economisch werk. Over de voorspelbaarheid van een revolutie hebben we het hierboven gehad. Er lijkt een structurele tendens te bestaan in de richting van het verval van de productiviteit van het kapitalistisch stelsel en van een groeiende tegenstelling die mensen rijp maakt voor revolutie.
Contrapunt: Er is slechts een ‘bewijs’ tussen aanhalingstekens, er zijn tendensen met mogelijke tegentendensen op basis van sterkere uitbuiting en nieuwe economische ontwikkelingen, mede door technische vernieuwing en differentiatie. Een analytisch bewijs op basis van het bestaande is voor de toekomst niet voldoende.

Verarming of een tendens tot verarming van het proletariaat spelen bij alle drie genoemde invalshoeken een belangrijke rol. In ‘De Duitse ideologie’ van 1845 beschrijven Marx en Engels dat een revolutionaire toestand zal ontstaan wanneer het verschil en daarmee de tegenspraak te groot wordt tussen de voorhanden mogelijkheden en de feitelijke toestand. Bijvoorbeeld goede mogelijkheden voor welvaart en toch veel armoede. In allerlei varianten wordt deze revolutionaire voorwaarde herhaald, soms meer impliciet, soms heel expliciet. Zie het ‘Voorwoord’ in ‘Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie’ (1859) en ‘Het kapitaal’ (1867 en daarna). Het kan gaan om absolute verarming, om een relatieve verarming of beide, en dit in relatie tot de maatschappelijke mogelijkheden. Verarming, Verelendung, speelt dus een grote rol, maar Marx geeft beslist geen ‘Verelendungstheorie’ die deterministisch en definitief een einde volgens een vooraf uit te stippelen weg voorspelt. Dat hebben anderen ervan gemaakt. Wishful thinking oké, argumenten genoeg, maar dat is niet het wetenschappelijke resultaat.
      Onder de te grote discrepantie tussen de toestand van de massa en de welvaartsmogelijkheden als voorwaarde voor revolutie, ligt de vooronderstelling dat politieke verhoudingen niet alleen afhankelijk zijn van de sociaaleconomische verhoudingen in het algemeen, maar dat uiteindelijk de massa beslissende macht heeft. Een idee waarbij Marx zich door politieke denkers voor hem kon laten inspireren; zie Aristoteles, Machiavelli, Spinoza en Hobbes.

Marx’ revolutionaire overtuiging is sterk en hij onderbouwt deze op de genoemde drie niveaus, met een sterke wetenschappelijke analyse, gebaseerd op enorme feitenkennis. Een voorbeeld voor elke politieke analyse! De denker Marx slaagt er echter niet in deze verschillende componenten tot één afgerond model uit te werken. Punt B, de rol van de bewustwording van de massa en de mogelijke rollen van partij en vakbonden, mist bijvoorbeeld in hoge mate in ‘Het kapitaal’. Dat is eigenlijk heel opmerkelijk. De drie componenten zijn op zich niet afgesloten, en ook de samenhang tussen deze drie niet. Marx heeft overzicht en inzicht als geen ander in zijn tijd, maar loopt aan tegen de grens van wat iemand binnen een bepaalde tijdshorizon kan vinden en uitwerken. Deze reële beperking sluit niet uit wat Heertje in genoemd boek treffend opmerkt: ‘Marx was niet alleen zijn tijd vooruit, hij begreep ook zijn eigen tijd.’ (p. 89)

Het kapitalisme bestaat nog, dus heeft Marx ongelijk in zijn overtuiging? Als je de drie genoemde componenten gematigd opvat zijn op alle niveaus veranderingen opgetreden die de werknemers en de massa van de bevolking een sterkere positie hebben gegeven. Vooral door het optreden van socialistische partijen en vakbeweging, die op alle drie ‘fronten’ veel werk verzetten, met dank aan Marx c.s. Deze uitwerking op de verschillende fronten is echter niet afgelopen. De geschiedenis kent bewegingen in lange termijnen en de economie is geglobaliseerd, met effecten op zowel economische tendensen als ‘tegentendensen’.
      De wat gematigde socialist kan blij zijn met het huidige relatieve of beperkte gelijk van Marx. De radicalere socialist kan hoopvol verder werken aan structurele veranderingen op het gebied van welvaart, zeggenschap en bewustwording. Dat Marx’ werk een aantal open einden kent heeft uiteindelijk veel voordelen. Het hoopvolle verhaal is niet ten einde.





Jasper Schaaf, Marx, zó gelezen, Uitgeverij Damon